Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Weet u dat?

Weet u dat?

Weet u dat?

(De antwoorden van deze quiz zijn te vinden in de vermelde bijbelteksten, en de volledige lijst met antwoorden staat op bladzijde 19. Raadpleeg voor aanvullende informatie de publicatie „Inzicht in de Schrift”, uitgegeven door het Wachttoren-, Bijbel- en Traktaatgenootschap.)

1. Welke uitdrukking was in de wildernis zowel op Mozes’ onderkomen van toepassing als op de heilige tabernakel? (Exodus 33:7; 39:40)

2. Waar stond de tempel van Artemis die als een van de zeven wonderen van de oudheid wordt beschouwd? (Handelingen 19:26, 27)

3. Welk deel moest volgens de Mozaïsche wet aan de levieten worden gegeven, en waarom? (Deuteronomium 26:12)

4. Welke voormalige prostituee werd een voorouder van Jezus? (Mattheüs 1:5)

5. In welke stad leerde Paulus Aquila en Priskilla kennen? (Handelingen 18:1-3)

6. Welke „versiering” beveelt Petrus voor christelijke vrouwen aan? (1 Petrus 3:3, 4)

7. Welk werk moet er worden gedaan voordat het einde van dit samenstel van dingen komt? (Mattheüs 24:14)

8. Tot welke heerserstitel ontwikkelde zich de naam Caesar?

9. Welk belangrijke onderdeel van de geestelijke wapenrusting van een christen stelt hem in staat om ’alle brandende projectielen van de goddeloze te blussen’? (Efeziërs 6:16)

10. Met behulp waarvan werden schepen in de oudheid voortbewogen? (Ezechiël 27:6, 7, 29)

11. Wat maakte vóór de Vloed geen deel uit van de voeding van de mens? (Genesis 9:3, 4)

12. Welk waterdicht materiaal werd er voor de ark gebruikt? (Genesis 6:14)

13. Wat werd door Jezus ’bedrieglijk’ genoemd, iets wat in staat is om het woord van het Koninkrijk te verstikken zodat iemand „onvruchtbaar” wordt? (Mattheüs 13:22)

14. Wat zou volgens Petrus het resultaat zijn wanneer iemand zijn ziel zuivert door „gehoorzaamheid aan de waarheid”? (1 Petrus 1:22)

15. Waar ging Paulus naartoe toen het hem op zijn tweede zendingsreis „door de heilige geest was verboden het woord in het district Asia te spreken”? (Handelingen 16:6)

16. Welk voorvoegsel, wat „zoon” betekent, komt vaak in Hebreeuwse namen voor? (Genesis 35:18)

17. Wat gebeurde er met koning Uzzia nadat hij zo aanmatigend was geweest reukwerk te offeren in de tempel? (2 Kronieken 26:19-21)

18. Waarvan was gewoonlijk het ambtskleed van een profeet gemaakt? (2 Koningen 1:8; Mattheüs 3:4)

19. Welke caesar gaf klaarblijkelijk het bevel om Paulus terecht te stellen?

20. Wie is de eerste persoon die specifiek wordt genoemd als iemand die Gods naam gebruikte? (Genesis 4:1)

Antwoorden van de quiz

1. „De tent der samenkomst”

2. In Efeze

3. Een tiende (deel). Omdat ze geen erfdeel in het land hadden maar zich aan de dienst van het heiligdom wijdden

4. Rachab

5. Korinthe

6. „De stille en zachtaardige geest”

7. Het „goede nieuws van het koninkrijk” moet over de gehele aarde gepredikt worden

8. Keizer

9. „Het grote schild des geloofs”

10. Zeilen en roeiriemen

11. Het vlees van dieren

12. Teer

13. De „kracht van de rijkdom”

14. „Ongehuichelde broederlijke genegenheid”

15. „Door Frygië en het land van Galatië”

16. Ben

17. Jehovah sloeg hem met melaatsheid

18. Kameelhaar of geitenhaar

19. Nero

20. Eva