Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe mijn droom in vervulling ging

Hoe mijn droom in vervulling ging

Hoe mijn droom in vervulling ging

VERTELD DOOR ALENA ŽITNÍKOVÁ

In de tijd dat ik in Tsjechoslowakije, een vazalstaat van de Sovjet-Unie, opgroeide, hunkerde ons gezin naar de vredige wereld die het communisme beloofde. Maar aan de communistische droom — het scheppen van een gelukkige, verenigde maatschappij — kwam een eind toen in 1991 de Sovjet-Unie uiteenviel. Graag vertel ik hoe mijn droom op een andere manier in vervulling ging.

IK BEN geboren op 12 september 1962 in een gezin van fervente communisten. We woonden in Horní Benešov, een dorp op zo’n 290 kilometer van Praag. Mijn vader geloofde in communistische idealen en leefde dienovereenkomstig. Ook voedde hij mijn twee broers, mijn zus en mij volgens die idealen op. Hij leerde ons dat we door eerlijk te werken en fatsoenlijk te leven aan een betere maatschappij konden bijdragen. Hij beschouwde het communisme als de beste regeringsvorm en gaf er zijn actieve steun aan.

Vader woonde vaak bijeenkomsten bij waarop het communisme werd verheerlijkt. Hij had een afschuw van religie vanwege de huichelarij van de kerken, en ons werd geleerd dat er geen God bestaat en dat geloofden we vervolgens ook. Vader meende dat wanneer alle mensen uiteindelijk een huis en voldoende voedsel hadden, ze betere mensen zouden worden en in vrede zouden leven. Het was een schitterend vooruitzicht waarover ik tijdens mijn jeugd veel hoorde. Ik geloofde alles wat Vader ons leerde en was zelf ook vastbesloten het communisme te ondersteunen.

Als klein meisje bereidde ik me erop voor pionier te worden, zoals leden van de populaire jongerenorganisatie de Jonge Pioniers werden genoemd. Pioniers werden aangespoord goede eigenschappen te ontwikkelen en patriottisch te zijn. Toen ik negen jaar was, legde ik mijn plechtige pionierseed af en kreeg ik een rode sjaal om te dragen. Bij speciale gelegenheden mocht ik ook een formeel pioniersuniform aan. Ik probeerde een goede pionier te zijn. Wanneer ik hoorde dat kinderen op mijn school grove taal gebruikten, berispte ik hen en herinnerde ik hen eraan dat dit geen taal was voor pioniersmeisjes.

Na verloop van tijd ging ik echter beseffen dat veel mensen die beweerden communist te zijn, de communistische idealen niet ondersteunden. In plaats dat ze weerstand boden aan de menselijke neiging om hebzuchtig en afgunstig te zijn, stalen ze eigendommen van de staat. Velen die anderen aanspoorden te werken voor het welzijn van het volk, deden dat zelf echter niet. Het volgende gezegde werd zelfs populair: „Wie niet steelt, steelt van zijn eigen familie.” Ik begon me af te vragen: ’Waarom is er zoveel huichelarij? Waarom doen zo weinig mensen moeite de goede ideeën van het communisme te ondersteunen? Waarom hebben inspanningen zo weinig resultaat?’

Een tijd van hernieuwd onderzoek

Halverwege mijn tienerjaren bracht ik een deel van mijn zomervakantie door bij Alena, een schoolvriendin. Op een avond kwam Tanya, een volwassen vriendin van Alena, bij ons langs. „Ik moet het met jullie over iets heel belangrijks hebben”, zei ze. „Ik ben ervan overtuigd geraakt dat God bestaat.” We waren verbaasd dat ze tot die conclusie was gekomen. Na te zijn bijgekomen van onze verbazing, overstelpten we haar met vragen. „Welke bewijzen heb je daarvoor?” „Hoe ziet hij eruit?” „Waar woont hij?” „Waarom doet hij niets?”

Tanya beantwoordde onze vragen een voor een. Ze legde ons uit dat het Gods oorspronkelijke voornemen was dat de aarde een paradijstehuis voor de mensheid zou zijn en ze beschreef hoe dit voornemen uiteindelijk verwezenlijkt zou worden. Toen ze ons in de bijbel de beloften liet zien van een schone aarde, bewoond door mensen die in alle opzichten gezond zijn en om elkaar geven, bedacht ik ineens dat dit precies de beloften waren waarin ik geloofde. Maar ik wist zeker dat als Vader zou horen dat die schitterende dingen door middel van Gods koninkrijk tot stand zouden komen — en niet door het communisme — hij niet echt blij zou zijn.

Toen ik een jaar of zes, zeven oud was, had een buurmeisje me namelijk een keer meegenomen naar een kerk zonder dat mijn ouders ervan af wisten. De pastoor vertelde een verhaal uit de bijbel en ik vond het zo mooi dat ik er meer over wilde weten. Ik nam zelfs wat religieuze lectuur mee. Toen ik mijn ouders erover vertelde, werd het me ten strengste verboden ooit weer naar de kerk te gaan en verscheurden ze alles wat ik mee naar huis had genomen. Om de kwestie nog even te onderstrepen, gaf Vader me een pak slaag.

Hierna werd er bij ons thuis niet meer over God gerept. Ik ging geloven dat alleen eenvoudige, ongeschoolde mensen in God geloofden en dat religie een menselijke uitvinding was. Op school leerden we dat mensen eenvoudig het idee van een God hadden uitgevonden omdat er verschijnselen zijn die we niet kunnen begrijpen. Maar nu kenden we Tanya, een intelligente vrouw — een onderwijzeres zelfs — en zij geloofde in God! Ik dacht: ’Hier moet iets van waar zijn!’

Tanya sprak zo overredend dat we ervan overtuigd waren dat ze geloofde wat ze zei. Dus vroegen we haar: „Tanya, wat heeft jou ervan overtuigd dat er werkelijk een God is?”

„De bijbel”, antwoordde ze. „Alle vragen die jullie hebben gesteld worden in de bijbel beantwoord. Zouden jullie hem beter willen begrijpen?”

Ik wist dat mijn ouders er niet blij mee zouden zijn als ik begon met bijbelstudie. Maar ik wilde er heel graag meer over leren. Dus gaf Tanya me het adres van Ludmila, een van Jehovah’s Getuigen die vlak bij ons huis in Horní Benešov woonde. Terwijl ik samen met Ludmila Gods beloften van een aards paradijs onder de loep nam, vroeg ik me af: ’Welke garantie heb ik dat die uit zullen komen?’

Ludmila zei dat ik meer over God te weten moest komen om in hem en zijn beloften te kunnen geloven. Door onze studie raakte ik ervan overtuigd dat de aarde met haar vele complexe levensvormen niet het voortbrengsel van blind toeval zijn. Ik moest erkennen dat er een bijzonder intelligente Schepper moest bestaan. Ik besefte dat de bijbel heel logisch is wanneer daar staat: „Elk huis [wordt] door iemand gebouwd, maar hij die alle dingen heeft gebouwd, is God.” — Hebreeën 3:4.

Ik wilde dat mijn familie over deze dingen hoorde. Maar ik had het vermoeden dat ze er niet in geïnteresseerd zouden zijn en stelde het dus uit hun erover te vertellen. Maar op een dag vond mijn moeder tussen mijn spullen een bladzijde die uit een oude versleten bijbel was gevallen die ik had gekregen. Mijn ouders waren erg van streek.

Een gesprek met Vader

Toen Vaders vermoeden dat ik contact had met Jehovah’s Getuigen werd bevestigd, vroeg hij me mee voor een lange wandeling. „Je moet onmiddellijk alle banden met die mensen verbreken”, drong hij aan. „Als je dat niet doet, kan ik niet langer functioneren als burgemeester van het dorp. Je verwoest mijn carrière. Ik zal weg moeten van kantoor en weer terug moeten naar de fabriek waar ik vroeger werkte. Je zult schande brengen over de hele familie.”

„Maar Vader, de bijbel is een redelijk boek en er staat uitstekende raad in voor het leven”, smeekte ik.

„Nee, Alenka,” legde Vader uit, „ik heb nog nooit de bijbel of God nodig gehad om gelukkig te zijn. Ik heb alles met mijn eigen handen gedaan. Niemand heeft me geholpen. Ik sta er versteld van dat jij in die onzin kunt geloven! Je moet een echt leven gaan leiden, trouwen en kinderen krijgen, en dan zul je zien dat je gelukkig kunt zijn zonder God.”

Vaders aandringen maakte indruk op me. Even begon ik te twijfelen aan mijn geloof, dat nog geen sterk fundament had. Het was waar dat ik mijn vader veel langer kende dan ik de Getuigen kende en ik had me thuis altijd veilig gevoeld. Ik wist zeker dat Vader het goed bedoelde. Ik wist dat hij van me hield en dus beloofde ik dat ik mijn studie van de bijbel zou staken. Kort daarna voltooide ik op achttienjarige leeftijd mijn schoolopleiding en ging ik in de hoofdstad Praag werken.

Mijn leven in Praag

Ik kreeg werk bij een bank en zag ernaar uit het echte leven te leren kennen waarvan Vader had gezegd dat het door het communisme tot stand werd gebracht. Maar al gauw zag ik dat de mensen in de stad niet gelukkiger waren dan de mensen in ons dorp. Immoraliteit, huichelarij, zelfzucht en zwaar drinken waren zelfs de norm.

Ten slotte zorgde een Getuige die uit de buurt van Horní Benešov kwam en Praag bezocht ervoor dat de Getuigen contact met me opnamen. Op die manier werd mijn bijbelstudie in Praag hervat met een vrouw die Eva heette. Aan het eind van elke studie vroeg Eva: „Wil je dat ik volgende week weer kom?” Ze drong nooit haar eigen mening op, hoewel ik haar soms vroeg wat ze in mijn plaats zou doen.

„Ik kan je niet zeggen wat ik zou doen”, zei ze. Dan vestigde ze de aandacht op iets in de bijbel wat me hielp een beslissing te nemen. Ik maakte me grote zorgen over de relatie met mijn ouders en vroeg daarom of ik mijn omgang met hen moest beëindigen. Eva sloeg Exodus 20:12 op waar de bijbel zegt dat we onze ouders moeten eren. Vervolgens vroeg ze: „Maar moeten we ooit iemand belangrijker achten dan onze ouders?”

Omdat ik dat niet precies wist, zocht ze in de bijbel de woorden van Jezus Christus op: „Wie grotere genegenheid voor vader of moeder heeft dan voor mij, is mij niet waardig” (Mattheüs 10:37). Zo ging ik begrijpen dat hoewel mijn ouders eer verdienen, Jezus en ook zijn hemelse Vader zelfs nog meer genegenheid moeten ontvangen. Eva probeerde altijd een toepasselijk bijbels beginsel naar voren te brengen en liet dan de beslissing aan mij over.

Tegenstrijdige belangen

Ten slotte werd ik in september 1982 toegelaten op een hogeschool in Praag voor een studie landbouwkunde. Spoedig merkte ik echter dat ik me niet voldoende op mijn studie aan de hogeschool kon concentreren en tegelijkertijd die aandacht aan bijbelstudie kon geven die ik wilde. Dus zei ik tegen een van mijn hoogleraren dat ik overwoog mijn studie op te geven. „Ik zal iemand naar je toe sturen die je zal begrijpen en helpen”, zei ze. Ze regelde voor mij een gesprek met de studentendecaan.

De decaan begroette me en zei: „Waarom wil onze beste student de school verlaten?”

„Omdat ik geen tijd voor andere dingen heb die me ook interesseren”, antwoordde ik. Omdat de organisatie van Jehovah’s Getuigen destijds verboden was, was ik niet van plan hem te vertellen waarom ik overwoog te stoppen. Maar na een gesprek van een paar uur nam ik aan dat hij te vertrouwen was. Dus vertelde ik hem dat ik de bijbel bestudeerde.

„Bestudeer de bijbel én Marx”, zei hij. „En maak dan je keuze.” Het leek erop dat hij me zelfs aanmoedigde de bijbel te bestuderen!

Een samenzwering verijdeld

De volgende dag reisden hij en de hoogleraar echter helemaal naar mijn geboortedorp om mijn ouders op te zoeken. Ze waarschuwden hen dat ik contacten onderhield met een gevaarlijke en verboden sekte en vertelden hun dat ik mijn studie aan de hogeschool wilde beëindigen. „Als uw dochter besluit de school te verlaten,” beloofde de decaan Vader, „zullen we ervoor zorgen dat het haar niet lukt in Praag werk te vinden en dan moet ze wel naar u terugkeren en het contact met die sekte verbreken.”

In januari 1983 stopte ik inderdaad met mijn opleiding. Een vriendin die ook bijbelstudie had, hielp me een kamer te vinden bij een oudere dame. Omdat ik niets af wist van het bezoek van de decaan aan mijn ouders of zijn belofte aan Vader, snapte ik niet waarom al mijn pogingen om werk te vinden op niets uitliepen. Mijn hospita was hier ook nieuwsgierig naar en dus ging ze zonder dat ik het wist naar de schooldecaan om te vragen waarom ik met mijn opleiding was gestopt.

„Wees voorzichtig!”, klonk zijn waarschuwing. „Ze is lid van de gevaarlijke sekte van Jehovah’s Getuigen. Daarom moest ze de hogeschool verlaten. Ze moet terug naar huis en hiermee ophouden. Ik zal erop toezien dat ze in Praag nergens aan de slag komt!”

Toen de hospita die avond thuiskwam, riep ze me en zei: „Zeg Alenka, ik ben vandaag op je school geweest.” Ik dacht dat ik dezelfde avond nog mijn koffers moest pakken. Maar ze zei: „Ik ben het niet eens met wat de decaan doet. Je mag geloven wat je wilt; het belangrijkste is hoe je je gedraagt. Ik zal je helpen werk te vinden.” ’s Avonds bedankte ik Jehovah in gebed voor zijn hulp.

Kort daarna kwam Vader naar Praag om me op te halen. Maar dit keer ging ik niet overstag voor zijn argumenten. Mijn geloof in Jehovah en zijn beloften had een sterker fundament. Uiteindelijk vertrok Vader zonder mij en voor het eerst in mijn leven zag ik hem in tranen. Hoewel het een zeer emotionele ontmoeting was, bracht de ervaring me dichter bij Jehovah. Ik wilde Hem toebehoren en Hem dienen. Daarom symboliseerde ik op 19 november 1983 mijn opdracht aan Jehovah door mijn doop in een badkuip in een appartement in Praag.

Mijn beslissing werd gezegend

Na verloop van tijd ging ik meehelpen aan de productie van de verboden lectuur van de Getuigen. Het werk vergde strenge veiligheidsmaatregelen omdat de autoriteiten al enkelen hadden gevangengezet die tijdens dit werk betrapt waren. Mijn eerste opdracht was om op een schrijfmachine kopieën te maken van De Wachttoren die in het Tsjechisch was vertaald. Die kopieën werden daarna aan Getuigen gegeven om tijdens hun studie van de bijbel te gebruiken.

Later werd ik gevraagd me aan te sluiten bij een groep die in een Praags appartement bijeenkwam om boeken te produceren. Daar werd een van de kamers vrijwel geheel leeggeruimd en dan vergaarden we losse gedrukte bladzijden op een lange tafel die in het midden van de kamer was neergezet. Vervolgens werden die bladzijden aan elkaar gelijmd en genaaid om er een boek van te maken. Vaak dacht ik hoe heerlijk het zou zijn om dit werk fulltime te doen.

Als pionier in de communistische jongerenorganisatie had ik geprobeerd kinderen te leren hoe ze betere mensen konden worden. Als een van Jehovah’s Getuigen werk ik nog steeds met jonge mensen en heb ik er een aantal geholpen gedoopte dienstknechten van Jehovah te worden. Hoewel nog niemand van mijn familie een Getuige is geworden, heb ik, zoals de bijbel heeft beloofd, veel geestelijke vaders en moeders en broers en zussen gekregen. — Markus 10:29, 30.

In 1989 werd de communistische regering in ons land vervangen door een democratische. Die verandering heeft Jehovah’s Getuigen wettelijke vrijheid geschonken, waardoor we openlijk voor bijbelstudie kunnen bijeenkomen, van huis tot huis kunnen prediken zonder het gevaar te lopen gearresteerd te worden en naar het buitenland kunnen reizen om internationale congressen bij te wonen. Bovendien hoeven we ons geen zorgen meer te maken over verhoren, arrestaties of bedreigingen!

Met mijn man in de volletijddienst

In 1990 trouwde ik met Petr, een medechristen. In april 1992 konden we beiden ons doel verwezenlijken om pionier te worden, de term die Getuigen gebruiken voor fulltimepredikers. Ten slotte werden we in juni 1994 uitgenodigd om op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Praag te komen werken. Nu kunnen we, in plaats van in het geheim bijbelse lectuur te produceren, openlijk een aandeel hebben aan het dienen van de geestelijke belangen van mensen in heel Tsjechië.

Een paar jaar geleden waren Petr en ik dolgelukkig toen mijn ouders de uitnodiging aanvaardden om de gebouwen te bezichtigen waar we samen met zestig andere leden van onze bijkantoorfamilie wonen en werken. Na ons huis en de kantoren te hebben gezien, zei Vader: „Ja, ik voel dat er echte liefde onder jullie bestaat.” Dat waren de mooiste woorden die mijn vader tegen me had kunnen zeggen.

Genieten van datgene wat het communisme had beloofd

Onze hoop om te genieten van een betere wereld door het communisme was eigenlijk niets anders dan een ijdele droom. De geschiedenis van de mensheid heeft laten zien dat zelfs de oprechtste pogingen van mensen geen rechtvaardige maatschappij tot stand hebben kunnen brengen. Ik geloof dat er nog veel mensen zijn die zullen gaan beseffen dat de mens zonder Gods hulp geen gelukkig leven kan leiden. — Jeremia 10:23.

Ik denk vaak terug aan Vaders wens voor mij om te genieten van wat hij „een echt leven” noemde, een leven dat, zoals hij ons leerde, gerealiseerd zou worden door het communisme. Toch ben ik door een studie van de bijbel gaan beseffen dat wat daarin „het werkelijke leven” wordt genoemd — leven in Gods rechtvaardige nieuwe wereld — de enige zekere belofte is waarop mensen kunnen vertrouwen (1 Timotheüs 6:19). Ik zeg dit omdat degenen die oprecht hebben getracht de bijbelse leer in hun leven toe te passen, in staat zijn geweest om ondanks het feit dat ze onderhevig zijn aan zonde en menselijke onvolmaaktheid, op een opmerkelijke manier in vrede samen te leven. Ze zijn erin geslaagd alle pogingen te weerstaan die erop gericht waren hun eenheid of hun gehechtheid aan Jehovah, hun God, te verbreken.

Dat drong vooral tot me door toen mijn man en ik op 19 mei 2001 het voorrecht hadden als gasten de inwijding van de nieuwe bijkantoorfaciliteiten van Jehovah’s Getuigen vlakbij Lviv (Oekraïne) mee te maken. Daar ontmoette ik andere Getuigen die lid waren geweest van de communistische jeugdorganisatie de Jonge Pioniers. Zij hadden net als ik gehoopt dat het communisme ware vrede en eenheid voor de hele mensheid zou brengen. Vladimir Grigoriev, die nu met zijn vrouw op het bijkantoor in Rusland dient, was ook een Jonge Pionier geweest.

Nu leek het ironisch dat Jehovah’s Getuigen hier, op een plek die als zomerkamp voor Jonge Pioniers had gediend, hun nieuwe bijkantoor hadden gebouwd. Vanwege de beperkte ruimte op het bijkantoor konden slechts 839 personen uit 35 landen het inwijdingsprogramma bijwonen. Maar de volgende ochtend kwamen 30.881 personen in een voetbalstadion in Lviv bijeen om te luisteren naar een samenvatting van het programma van de vorige dag. * Enkelen van hen kwamen van ver en hadden wel zes uur of meer gereisd om aanwezig te zijn.

Toen deze mensen echter hoorden van de mogelijkheid om hun nieuwe bijkantoorgebouwen te bezichtigen, stapten ze in de tientallen bussen waarmee ze naar het stadion waren gekomen. Halverwege de middag arriveerden de bussen bij het bijkantoor — mijn man en ik hadden het voorrecht er te logeren — voor hun rondleiding door de gebouwen. Tegen de avond hadden ruim 16.000 van die dierbare medegelovigen hun rondleiding gehad en waren ze in hun bus gestapt voor de thuisreis, en voor velen was die heel lang!

Net als in andere Oost-Europese landen geloofden in Oekraïne miljoenen mensen dat het communisme de beste vooruitzichten bood op de totstandkoming van een vredige nieuwe maatschappij. Tegenwoordig zijn er echter alleen al in Oekraïne meer dan 120.000 mensen die ermee bezig zijn anderen over Gods koninkrijk te vertellen. Ja, velen van ons die voorheen communist waren, zijn gaan geloven dat deze regering door God de enige ware hoop is voor het tot stand brengen van echte broederschap en vrede onder alle volken!

[Voetnoot]

^ ¶51 In Kiëv — ongeveer 500 kilometer verderop — kwamen gelijktijdig nog eens 41.143 personen bijeen in een stadion waar ze ook luisterden naar een samenvatting van het inwijdingsprogramma. Het totale aantal aanwezigen bedroeg 72.024 en was daarmee de grootste vergadering die Jehovah’s Getuigen ooit in Oekraïne hebben gehouden.

[Illustratie op blz. 12]

Toen ik tien jaar was, kort nadat ik me had aangesloten bij de communistische Jonge Pioniers

[Illustratie op blz. 16]

Met mijn man, Petr

[Illustratie op blz. 16]

Vladimir, voorheen een communistische Jonge Pionier die ik ontmoette tijdens de inwijding van het bijkantoor in Oekraïne

[Illustratie op blz. 16, 17]

Ruim 30.000 aanwezigen luisterden naar een samenvatting van het inwijdingsprogramma

[Illustratie op blz. 17]

Meer dan 16.000 personen bezochten het bijkantoor