Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Van dodelijke missie tot vreedzaam streven

Van dodelijke missie tot vreedzaam streven

Van dodelijke missie tot vreedzaam streven

VERTELD DOOR TOSHIAKI NIWA

Een Japanse piloot uit de Tweede Wereldoorlog die was opgeleid voor een kamikazeaanval op een Amerikaans marinevaartuig, vertelt hoe hij zich voelde in afwachting van de dodelijke missie.

EEN verpletterende nederlaag in de slag bij Midway in juni 1942 riep de Japanse expansie in de Grote Oceaan een halt toe. Vanaf dat moment verloor Japan de ene slag na de andere tegen de Verenigde Staten en hun bondgenoten, die geleidelijk de gebieden heroverden die Japan had bezet.

In september 1943 kondigde de Japanse regering aan studenten te gaan oproepen die voorheen waren vrijgesteld van militaire dienst. Zo verliet ik in december de campus om bij de marine te gaan. Ik was toen twintig. Een maand later werd ik leerling-vlieger bij de marine. In december 1944 werd ik opgeleid om een Zero te besturen, een type gevechtsvliegtuig.

Het Kamikazekorps

Japan stevende op de nederlaag af. Tegen februari 1945 waren de luchtaanvallen op Japan met B-29 bommenwerpers heviger geworden. Tegelijkertijd naderden speciale eenheden van de Amerikaanse marine het vasteland, dat daarmee het doelwit werd van bommenwerpers die op vliegdekschepen gestationeerd waren.

Enkele maanden eerder hadden de militaire leiders van Japan besloten een laatste slag te leveren met gebruikmaking van zelfmoordacties. Het was toen al duidelijk dat Japan de oorlog niet kon winnen. Dat besluit rekte de oorlog echter en kostte ongetwijfeld duizenden extra mensenlevens.

Zo ontstond het Kamikazekorps, een speciale aanvalsgroep. Het werd genoemd naar de goddelijke wind, kamikaze, een tyfoon die volgens de overlevering in de dertiende eeuw de schepen van Mongoolse indringers had weggeblazen. Voor de eerste kamikazeactie werden vijf Zero’s uitgerust met een bom van 250 kilo voor een zelfmoordaanval op een als doelwit gekozen vaartuig.

De Yatabe-luchtdivisie waartoe ik behoorde, kreeg opdracht een speciaal zelfmoordeskader te vormen. We kregen allemaal een formulier waarop we moesten aangeven of we als vrijwilliger in het zelfmoordaanvalskorps wilden dienen.

Ik vond dat ik mijn leven voor mijn land moest opofferen. Maar zelfs als ik aanbood mijn leven te geven door een zelfmoordmissie te vliegen, kon ik neergeschoten worden voordat ik het doel raakte. Dan zou ik voor niets sterven. Zou mijn moeder het goedvinden als ik mijn leven beëindigde zonder mijn familieverplichtingen na te komen? Ik kon mezelf moeilijk overtuigen dat vrijwillige deelname aan een zelfmoordmissie de beste manier was om mijn leven te gebruiken. Toch bood ik me aan.

In maart 1945 werd de eerste groep van Yatabes speciale aanvalskorps gevormd. Daarvoor werden 29 van mijn collega’s gekozen, maar ik niet. Nadat ze een speciale training hadden ontvangen, werd hun dodelijke missie voor april gepland, vanaf de vliegbasis Kanoya in de prefectuur Kagoshima. Voor hun vertrek naar Kanoya ging ik bij mijn vrienden langs om te zien hoe ze zich voelden zo vlak voor hun zelfmoordmissie.

„Wij zullen sterven,” zei een van hen bedaard, „maar sta jij maar niet te trappelen om te sterven. Mocht iemand van ons het overleven, dan moet hij anderen vertellen hoe kostbaar vrede is en daar naar toe werken.”

Op 14 april 1945 vertrokken mijn kameraden. Enkele uren later luisterde iedereen naar de radio om de afloop te horen. De omroeper zei: „De eerste Showa-eenheid van het Kamikazekorps heeft zich op een speciale marine-eenheid van de vijand gestort, ten oosten van Kikai Shima. Allen zijn gesneuveld.”

Ohka — een menselijke bom

Na twee maanden werd ik overgeplaatst naar het speciale aanvalseskader Jinrai van de marineluchtdivisie Konoike. Jinrai betekent „de goddelijke donder”. Het eskader bestond uit op het land gestationeerde vliegtuigen (Aanvallers), escortejagers en op vliegdekschepen gestationeerde bommenwerpers.

Aan elk „moedervliegtuig” (de tweemotorige Aanvaller) hing een Ohka, wat „kersenbloesem” betekent. Die naam symboliseerde de jonge piloten die bereid waren hun leven te offeren. De Ohka was een eenmanszweefvliegtuig met een spanwijdte van vijf meter dat 440 kilo woog. In de neus zat zo’n 1000 kilo springstof.

Als het moedervliegtuig het doel naderde, nam een piloot plaats in de Ohka, die vervolgens van het moedertoestel werd losgekoppeld. Na een glijvlucht met hoge snelheid, dankzij de drie raketmotoren die elk tien seconden werkten, stortte hij zich op het doel. Hij zou met recht een menselijke bom genoemd kunnen worden. Eenmaal gelanceerd, was er geen weg terug!

Tijdens de oefeningen stapten de Ohka-piloten aan boord van een Zero en doken van ongeveer zes kilometer hoogte op het doel af. Ik zag verscheidene piloten bij deze oefeningen hun leven verliezen.

Voordat ik bij het eskader werd ingedeeld, was er al een eerste groep vertrokken. Die bestond uit achttien Aanvallers met Ohka’s, geëscorteerd door negentien jagers. De Aanvallers waren zwaar en traag. Ze bereikten geen van alle hun doel. Alle Aanvallers en hun escortes werden door Amerikaanse jagers neergehaald.

Er waren geen escortejagers meer over, en dus moest het Jinrai-eskader het op latere missies zonder stellen. Degenen die daarna vertrokken, keerden nooit meer terug. Een voor een kwamen ze om op het slagveld van Okinawa.

Het einde van de oorlog

In augustus 1945 werd ik overgeplaatst naar de marineluchtdivisie van Otsu. De basis waar ik naar toe werd gestuurd lag aan de voet van de Hiei-zan, in de buurt van de stad Kyoto. In afwachting van de landing van Amerikaanse troepen op het Japanse vasteland, werden er plannen gemaakt om vanuit de bergen Ohka’s te lanceren om zelfmoordaanvallen uit te voeren op Amerikaanse marinevaartuigen. Boven op de berg werden rails gelegd om de toestellen mee te lanceren.

We wachtten op het bevel om te vertrekken. Maar dat bevel werd nooit gegeven. Nadat Hiroshima en Nagasaki op 6 en 9 augustus door atoombommen waren verwoest, capituleerde Japan op 15 augustus onvoorwaardelijk voor de Verenigde Staten en hun bondgenoten. De oorlog was eindelijk voorbij. Ik had het ternauwernood overleefd.

Eind augustus keerde ik terug naar mijn woonplaats Yokohama, maar tijdens de luchtaanvallen van de B-29 bommenwerpers was ons huis in de as gelegd. Mijn familie verkeerde in de diepste wanhoop. Mijn zus en mijn neef waren in de vuurzee omgekomen. Wel vonden we troost in de behouden thuiskomst van mijn jongere broer.

Ondanks de puinhopen en de ernstige voedseltekorten ging ik weer naar de universiteit om mijn opleiding af te maken. Na een jaar studeerde ik af en vond ik een baan. In 1953 trouwde ik met Michiko en later kregen we twee zoons.

Mijn speurtocht naar vrede

In 1974 begon Michiko de bijbel te bestuderen met een van Jehovah’s Getuigen. Al gauw ging ze hun vergaderingen bijwonen en aan hun prediking deelnemen. Ik had er bezwaar tegen dat ze zo vaak wegging. Ze legde uit dat de christelijke bediening bijdraagt tot echte vrede en waar geluk. In dat geval, dacht ik, moest ik haar maar niets in de weg leggen. Ik moest er juist aan meewerken.

Zo rond die tijd nam ik enkele jonge Getuigen als nachtwakers aan. Toen de jonge Getuigen kwamen, informeerde ik naar hun organisatie en bediening. Tot mijn verbazing hadden ze, in tegenstelling tot andere jongeren van hun leeftijd, een duidelijk doel voor ogen en een bereidwillige instelling. Dat hadden ze uit de bijbel geleerd. De Getuigen over de hele wereld, legden ze uit, kennen geen rassendiscriminatie en houden zich trouw aan het bijbelse gebod om God en hun naasten lief te hebben (Mattheüs 22:36-40). Ze bezagen hun metgezellen als broeders en zusters, zonder op landsgrenzen te letten. — Johannes 13:35; 1 Petrus 2:17.

Dat is puur idealisme, dacht ik. Omdat de vele kerken van de christenheid met elkaar streden, kon ik niet geloven dat Jehovah’s Getuigen een uitzondering waren.

Ik vertelde hun over mijn twijfels. Aan de hand van het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen lieten de jonge Getuigen me zien dat de Getuigen in Hitler-Duitsland wegens hun neutrale standpunt gevangengezet en zelfs geëxecuteerd waren. Ik raakte ervan overtuigd dat Jehovah’s Getuigen ware christenen zijn.

Ondertussen had mijn vrouw in december 1975 haar opdracht aan Jehovah gesymboliseerd door de waterdoop. Bij die gelegenheid werd mij een bijbelstudie aangeboden. Maar toen ik aan mijn financiële verplichtingen dacht, zoals de studiekosten van mijn zoons en de hypotheek op ons huis, deinsde ik ervoor terug. Gehuwde mannen in de gemeente pasten hun wereldse werk aan om meer vrije tijd te hebben. Ik nam aan dat van mij hetzelfde verwacht zou worden. Maar nadat mij was getoond hoe het christelijke leven in evenwicht gebracht kan worden met werelds werk, besloot ik uiteindelijk de bijbel te bestuderen met Jehovah’s Getuigen.

Mijn beslissing om de God van vrede te dienen

Na twee jaar studie vroeg degene die me bijbelstudie gaf of ik er weleens aan gedacht had mijn leven aan God op te dragen. Die stap wilde ik echter niet nemen, en dat zat me dwars.

Op een dag kwam ik op mijn werk de trap afvliegen. Ik struikelde, viel op mijn achterhoofd en raakte bewusteloos. Toen ik weer bijkwam, had ik verschrikkelijke hoofdpijn en werd in een ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Ik had enorme zwellingen op mijn achterhoofd, maar geen breuken of inwendige bloedingen.

Wat was ik Jehovah dankbaar voor het leven dat ik had! Vanaf toen was ik vastbesloten mijn leven te gebruiken om Jehovah’s wil te doen en ik droeg mijn leven aan hem op. In juli 1977 werd ik gedoopt. Ik was toen 53. Mijn oudste zoon, Yasuyuki, ging ook de bijbel bestuderen en werd zo’n twee jaar later gedoopt.

Ongeveer tien jaar na mijn doop ging ik met pensioen. In de tussenliggende jaren had ik een christelijke levenswijze nagestreefd en die in evenwicht gehouden met mijn wereldse werk. Momenteel heb ik het voorrecht als ouderling in Yokohama te dienen en breng ik veel tijd door in de christelijke bediening. Mijn oudste zoon dient als ouderling en fulltimeprediker in een buurgemeente.

Als overlevende van het speciale aanvalseskader met zijn dodelijke missie ben ik dankbaar in leven te zijn en acht het een eer mee te doen aan de prediking van „dit goede nieuws van het koninkrijk” (Mattheüs 24:14). Ik ben er ten volle van overtuigd dat als een van Gods aanbidders te wandelen de beste levenswijze is (Psalm 144:15). In de nabije nieuwe wereld zullen mensen nooit meer oorlog meemaken, omdat ’natie tegen natie geen zwaard zal opheffen en ze ook de oorlog niet meer zullen leren’. — Jesaja 2:4.

Als het Gods wil is, zou ik graag mijn bekenden ontmoeten die gesneuveld zijn en zullen worden opgewekt. Het zal fantastisch zijn met hen te praten over het vredige leven dat ze in een paradijs op aarde kunnen hebben onder het rechtvaardige bestuur van Gods hemelse koninkrijk! — Mattheüs 6:9, 10; Handelingen 24:15; 1 Timotheüs 6:19.

[Illustratie op blz. 19]

Als vlieger bij de marine

[Illustratie op blz. 18, 19]

Ohka — een menselijke bom

[Verantwoording]

© CORBIS

[Illustratie op blz. 20]

Met mijn kameraden, voor de dodelijke missie. Ik ben de tweede van links, de enige overlevende

[Illustratie op blz. 21]

Met mijn vrouw, Michiko, en mijn oudste zoon, Yasuyuki

[Illustratieverantwoording op blz. 18]

U.S. National Archives photo