Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het Hooggerechtshof spreekt zich uit voor vrijheid van meningsuiting

Het Hooggerechtshof spreekt zich uit voor vrijheid van meningsuiting

Het Hooggerechtshof spreekt zich uit voor vrijheid van meningsuiting

DE BESLISSENDE DAG was 17 juni 2002, toen het Hooggerechtshof zijn schriftelijke uitspraak publiceerde. Hoe luidde de uitspraak? De krantenkoppen maakten de uitslag bekend. The New York Times kopte: „Hof verklaart maatregel ter beperking van bezoeken door Jehovah’s Getuigen nietig”. The Columbus Dispatch uit Ohio schreef: „Hooggerechtshof verklaart vergunningverordening onverbindend”. The Plain Dealer uit Cleveland (Ohio) schreef simpelweg: „Colporteurs hebben geen okay van gemeentehuis nodig”. En op de opiniepagina van USA Today stond te lezen: „Vrije meningsuiting zegeviert”.

De uitspraken van lagere rechtscolleges tegen Jehovah’s Getuigen werden vernietigd met een stemmenmeerderheid van 8 tegen 1! De officiële, 18 pagina’s lange uitspraak van het Hof was opgesteld door rechter John Paul Stevens. De uitspraak was een verstrekkende bevestiging dat de prediking van Jehovah’s Getuigen onder de bescherming van het Eerste Amendement valt. In zijn motivering legde het Hof uit dat de Getuigen geen vergunning aanvroegen omdat ze het standpunt huldigen „hun bevoegdheid om te prediken aan de Schrift te ontlenen”. Vervolgens citeerde het Hof de in hun ingediende stukken opgenomen verklaring: „Het bij een gemeentebestuur aanvragen van een vergunning om te prediken zou naar onze mening bijna een belediging voor God zijn.”

De motivering van het Hof vermeldde: „Al meer dan vijftig jaar worden beperkingen op het huis-aan-huisbezoek en het distribueren van pamfletten door het Hof nietig verklaard. Het is meer dan een historisch toeval dat het in de meeste van deze zaken ging om door Jehovah’s Getuigen aanhangig gemaakte beroepszaken op grond van het Eerste Amendement, omdat hun religie het huis-aan-huisbezoek voorschrijft. Zoals we opmerkten in Murdock v. Pennsylvania, . . . (1943), maken Jehovah’s Getuigen ’er aanspraak op het voorbeeld van Paulus te volgen door „in het openbaar en van huis tot huis” te prediken (Hand. 20:20). Zij vatten de opdracht van de Schrift letterlijk op, wanneer daar staat: „Gaat heen in heel de wereld en predikt het evangelie aan ieder schepsel” (Mark. 16:15). Zij geloven daarmee een gebod van God te gehoorzamen.’”

Vervolgens werd in de motivering opnieuw de zaak uit 1943 geciteerd: „Deze vorm van religieuze activiteit wordt onder het Eerste Amendement op hetzelfde hoge niveau geplaatst als aanbidding in de kerken en prediking vanaf de kansel. Ze kan evenveel aanspraak maken op bescherming als de meer orthodoxe en conventionele godsdienstoefeningen.” Daarop werd een zaak uit 1939 geciteerd: „Het opleggen van censuur door een vergunning die de vrije en onbelemmerde verspreiding van pamfletten onmogelijk maakt, bedreigt de kern van de grondwettelijke waarborgen.” — Zij cursiveren.

Vervolgens maakte het Hof een betekenisvolle opmerking: „Uit deze zaken blijkt dat de inspanningen van de Getuigen van Jehovah om zich tegen het aan banden leggen van de vrije meningsuiting te verzetten, niet alleen een strijd voor hun eigen rechten zijn geweest.” Er werd uitgelegd dat de Getuigen „niet het enige ’volkje’ zijn dat gevaar loopt het zwijgen opgelegd te krijgen door verordeningen zoals die van de Gemeente”.

De motivering vermeldde vervolgens dat de verordening „een belediging is — niet alleen voor de door het Eerste Amendement beschermde waarden, maar ook voor het begrip vrije samenleving op zich — dat in de context van dagelijkse openlijke gesprekken een burger eerst de overheid op de hoogte moet stellen van [zijn of] haar wens om met [zijn of] haar buren te spreken en daar dan een vergunning voor moet aanvragen. . . . Een wet die een vergunning voorschrijft om zulke gesprekken te voeren, wijkt in extreme mate af van ons nationale erfgoed en onze constitutionele traditie.” De motivering sprak vervolgens van „het funeste effect van een dergelijk vergunningsvereiste”.

Dreigende criminaliteit

Wat valt er te zeggen over het idee dat de vergunning een bescherming vormt tegen inbrekers en andere criminelen? Het Hof overwoog: „Ondanks de legitimiteit van deze belangen blijkt uit ons precedent dat er evenwicht moet zijn tussen deze belangen en het effect van de voorschriften op de rechten vastgelegd in het Eerste Amendement.”

De motivering van het Hof vervolgde: „Het lijkt onwaarschijnlijk dat het niet hebben van een vergunning criminelen ervan zou weerhouden bij mensen aan te kloppen en gesprekken te voeren die niet onder de verordening vallen. Ze zouden bijvoorbeeld de weg kunnen vragen of toestemming om van de telefoon gebruik te maken, . . . of ze zouden zich ongestraft kunnen laten registreren onder een valse naam.”

Verwijzend naar uitspraken uit de jaren ’40 schreef het Hof: „Uit de retoriek die gebezigd werd in de motiveringen uit de tijd van de Tweede Wereldoorlog die de geloofsgenoten van de eisers [de Watch Tower Society] herhaaldelijk kleingeestige vervolgingen hebben bespaard, sprak de waarde die het Hof hechtte aan de vrijheden onder het Eerste Amendement die bij deze zaak betrokken zijn.”

Tot welke conclusie kwam het Hof? „Het arrest van het Hof van Appèl wordt vernietigd en de zaak wordt terugverwezen voor verdere behandeling in overeenstemming met deze uitspraak. Aldus vastgesteld.”

Het eind van de zaak was dus, zoals in de Chicago Sun-Times stond: „Hof steunt Jehovah’s Getuigen”, en dat met een meerderheid van 8 tegen 1.

Hoe zal het verder gaan?

Hoe bezien Jehovah’s Getuigen in de nabijgelegen gemeente Wellsville deze overwinning voor het Hooggerechtshof? Er is beslist geen reden om zich erop te beroemen ten koste van de inwoners van Stratton. De Getuigen koesteren geen wrok tegen de eerzame bevolking van het dorp. Gregory Kuhar, een plaatselijke Getuige, zei: „Deze rechtszaak was niet iets wat we graag wilden. De verordening op zich was gewoon verkeerd. We hebben dit niet alleen voor ons maar voor iedereen gedaan.”

Uit de feiten blijkt dat de Getuigen speciale moeite hebben gedaan om de plaatselijke bevolking niet te provoceren. Gene Koontz, een andere Getuige, vertelde: „De laatste keer dat we in Stratton hebben gepredikt, was op 7 maart 1998 — ruim vier jaar geleden.” Hij vervolgde: „Ik kreeg persoonlijk te horen dat ik gearresteerd zou worden. We hebben in de loop van de jaren heel wat berichten gehoord over politie die ons met arrestatie bedreigde. Als we dan vroegen of we de verordening zwart op wit mochten zien, kregen we nooit antwoord.”

Koontz voegde eraan toe: „We willen het liefst goede relaties met onze naasten hebben. Als sommigen niet willen dat we hen bezoeken, dan respecteren we die beslissing. Maar er zijn anderen die vriendelijk zijn en die graag een gesprek over de bijbel voeren.”

Gregory Kuhar legde uit: „We hebben deze rechtszaak niet gevoerd om de bevolking van Stratton tegen ons in het harnas te jagen. We wilden gewoon onze grondwettelijke vrijheid van meningsuiting wettelijk bevestigen.”

Hij vervolgde: „Uiteindelijk hopen we naar Stratton terug te gaan. Ik zou het leuk vinden als ik de eerste was die ergens aanklopte als we teruggaan. Teruggaan moeten we, dat heeft Christus geboden.”

De afloop van de zaak „Watchtower v. Village of Stratton” heeft verstrekkende gevolgen gehad. Na de uitspraak van het Hooggerechtshof te hebben vernomen, hebben een aantal gemeentelijke autoriteiten in de Verenigde Staten erkend dat plaatselijke verordeningen niet langer gebruikt konden worden om het evangelisatiewerk van Jehovah’s Getuigen aan banden te leggen. Op dit moment zijn problemen in verband met de prediking van deur tot deur in ongeveer negentig plaatsen in de VS opgelost.

[Kader op blz. 9]

„HET IS JEHOVAH’S GETUIGEN WEER GELUKT”

Charles C. Haynes, vooraanstaand wetenschapper en hoofd onderwijsprogramma’s bij het First Amendment Center, schreef het bovenstaande op de Freedom Forum website onder de titel „De vrijheid van geloof”. Haynes vervolgde: „Vorige week hebben [Jehovah’s Getuigen] hun 48ste overwinning voor het Hooggerechtshof gescoord — een bijzondere reeks rechtszaken die de beschermingsmogelijkheden die het Eerste Amendement biedt aanzienlijk hebben uitgebreid voor alle Amerikanen.” Hij waarschuwde: „Bedenk dit: Als de overheid de vrijheid van één geloof kan beknotten, is ze in staat de vrijheid van elk geloof of van alle geloven te beknotten. . . . Natuurlijk hebben mensen het recht niet te luisteren — en de deur dicht te doen. Maar de overheid mag niet de bevoegdheid hebben om te bepalen wie er mag aankloppen. Dus twee hoeraatjes voor het Hooggerechtshof.”

Haynes besluit: „We zijn Jehovah’s Getuigen allemaal veel dank verschuldigd. Ongeacht hoe vaak ze beledigd, de stad uit gejaagd of zelfs fysiek aangevallen worden, ze blijven strijden voor hun (en dus voor onze) vrijheid van godsdienst. En als zij zegevieren, zegevieren we allemaal.”

[Kader/Illustraties op blz. 10, 11]

HET ARREST VAN HET HOOGGERECHTSHOF — WAT DE PERS EROVER ZEI

▪ „Hof steunt Jehovah’s Getuigen; voor huis-aan-huisevangelisatie geen vergunning nodig

Bij hun aankloppen als Jehovah’s Getuigen hebben [de Getuigen] altijd geloofd dat God achter hen stond. Nu kan dat ook van het Amerikaanse Hooggerechtshof gezegd worden.” — Chicago Sun-Times, 18 juni 2002.

▪ „Vrije meningsuiting zegeviert

De volgende keer dat een paar Jehovah’s Getuigen u storen bij uw avondeten, zou u kunnen overwegen hen te bedanken. Vol kranige toewijding aan hun godsdienstige principes heeft deze onconventionele denominatie van nauwelijks een miljoen leden [in de Verenigde Staten] waarschijnlijk meer gedaan dan enige andere instelling om de vrijheid van meningsuiting voor individuele Amerikanen veilig te stellen. . . .

Voor de Getuigen heeft de gang naar het Hooggerechtshof iets vertrouwds. In zo’n 25 zaken in de loop van 65 jaar hebben ze doeltreffend tegen de tirannie van de meerderheid gestreden.” — USA TODAY, 18 juni 2002.

▪ „Van-deur-tot-deurbezoek tot grondwettelijk recht verklaard. Uitspraak een overwinning voor Jehovah’s Getuigen

Het Amerikaanse Hooggerechtshof heeft maandag bepaald dat politici, religieuze groeperingen, padvindsters en anderen het grondwettelijke recht hebben om hun zaak van deur tot deur te propageren zonder eerst een vergunning te halen bij plaatselijke autoriteiten.” — San Francisco Chronicle, 18 juni 2002.

▪ „Hooggerechtshof: Je kunt Jehovah’s Getuigen en padvindsters niet beletten aan te kloppen

WASHINGTON — De Grondwet beschermt het recht van zendelingen, politici en anderen om bij mensen aan te kloppen zonder eerst een vergunning bij de plaatselijke overheid te halen, heeft het Hooggerechtshof vandaag bepaald. . . .

Met een stemmenmeerderheid van 8 tegen 1 redeneerde het hof dat het in het Eerste Amendement vastgelegde recht op vrije meningsuiting het recht omvat om met een boodschap rechtstreeks naar iemands deur te gaan.” — Star Tribune, Minneapolis, 18 juni 2002.

[Illustratie op blz. 9]

Rechter Stevens

[Verantwoording]

Stevens: Collection, The Supreme Court Historical Society/Joseph Bailey