Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Geloof onder beproevingen in nazi-Europa

Geloof onder beproevingen in nazi-Europa

Geloof onder beproevingen in nazi-Europa

VERTELD DOOR ANTON LETONJA

Op 12 maart 1938 kwamen Hitlers troepen de Oostenrijkse grens over. Uit radio’s schalden marsliederen en politieke leuzen. Golven van patriottisme overspoelden mijn geboorteland Oostenrijk.

NA Hitlers machtsovername waren de verwachtingen in Oostenrijk hooggespannen. Velen hoopten dat zijn „duizendjarige rijk” een eind zou maken aan armoede en werkloosheid. Zelfs katholieke priesters werden meegesleept in de patriottische hartstocht die de hele natie in zijn greep had, en brachten de Hitlergroet.

Hoewel ik nog maar een jonge vent van negentien was, liet ik me niet door Hitlers beloften beïnvloeden. Ik geloofde niet dat enige menselijke regering de problemen van de mensheid kon oplossen.

Bijbelse waarheden leren kennen

Ik ben geboren op 19 april 1919, in de Oostenrijkse stad Donawitz, als derde en jongste in ons gezin. Vader was een hardwerkende kompel in een steenkoolmijn. In 1923 bracht hij ons gezin naar Frankrijk, waar hij werk vond in het mijnstadje Liévin. Vanwege zijn politieke overtuigingen moest hij niet veel van religie hebben, maar Moeder was vroom katholiek. Ze bracht ons kinderen geloof in God bij, en iedere avond bad ze met ons. Na verloop van tijd werd Vaders wantrouwen tegen religie zo sterk dat hij Moeder verbood nog naar de kerk te gaan.

Tegen het eind van de jaren ’20 ontmoetten we Vinzenz Platajs, een jongen van Joegoslavische afkomst. Vinko, zoals we hem noemden, had contact met de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden. Kort daarna begon een van de Bijbelonderzoekers ons gezin te bezoeken. Aangezien Vader Moeder het kerkbezoek had verboden, vroeg ze Vinko of God thuis aanbeden kon worden. Hij wees op Handelingen 17:24, waar staat dat God ’niet in door handen gemaakte tempels woont’, en legde uit dat het huis een juiste plek is om hem te aanbidden. Dat deed haar goed en ze begon bijeenkomsten in de huizen van Bijbelonderzoekers bij te wonen.

Vader eiste dat ze met die onzin ophield, zoals hij het noemde. Om ons ervan te weerhouden met de Bijbelonderzoekers om te gaan, verlangde hij dat we allemaal zondags de mis zouden bijwonen! Moeder was onverzettelijk in haar weigering, maar daarom stond Vader erop dat ik misdienaar werd. Hoewel Moeder Vaders wens respecteerde, bleef ze bijbelse beginselen in mijn hart en geest inplanten en me meenemen naar de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers.

In 1928 symboliseerden Vinko en mijn zus, Josephine — of Pepi, zoals we haar noemden — hun opdracht aan Jehovah door de waterdoop. Later trouwden ze. Het jaar daarop werd in Liévin hun dochtertje, Fini, geboren. Drie jaar later kregen ze de uitnodiging om de volletijdbediening op te nemen in Joegoslavië, waar het werk van de Getuigen aan beperkingen onderhevig was. Ondanks vele moeilijkheden bleven hun vreugde en ijver voor Jehovah’s dienst onverflauwd. Hun voortreffelijke voorbeeld deed in mij de wens groeien een volletijdbedienaar te worden.

Geestelijke groei

De meningsverschillen tussen onze ouders leidden in 1932 helaas tot een echtscheiding. Ik ging met Moeder terug naar Oostenrijk, terwijl mijn oudere broer, Wilhelm (Willi), in Frankrijk bleef. Daarna had ik niet veel contact meer met Vader. Hij bleef tot de dag van zijn dood afwijzend tegenover ons.

Moeder en ik kwamen in Gamlitz te wonen, een dorp in Oostenrijk. Ze besprak met regelmaat op de bijbel gebaseerde publicaties met me, aangezien er geen gemeenten in de buurt waren. Gelukkig kwam Eduard Wohinz twee keer per maand op de fiets vanuit Graz naar ons huis om geestelijke aanmoediging te schenken, een tocht van zowel heen als terug bijna 100 kilometer!

Toen in 1938 Hitlers terreurbewind aanving, werd broeder Wohinz gearresteerd. We waren diepbedroefd toen we vernamen dat hij vergast was in een zogeheten euthanasie-inrichting in Linz. Zijn opmerkelijke geloof gaf ons de kracht Jehovah getrouw te blijven dienen.

1938 — Een onheilspellend jaar

Het werk van de Getuigen was in 1935 in Oostenrijk verboden verklaard. Toen Hitlers troepen in 1938 Oostenrijk binnentrokken, werd onze bediening buitengewoon riskant. De buurt wist dat Moeder en ik Getuigen van Jehovah waren en daarom besloten we zo min mogelijk op te vallen. Ik bracht de nachten zelfs door in een schuur zodat de nazi’s me niet gemakkelijk te pakken zouden krijgen.

Begin 1938 had ik mijn school beëindigd en was ik in een bakkerij gaan werken. Omdat ik weigerde „Heil Hitler” te zeggen of lid te worden van de Hitlerjugend, werd ik ontslagen. Maar ik was vastbeslotener dan ooit om mijn opdracht aan Jehovah God door de waterdoop te symboliseren.

Moeder en ik werden op 8 april 1938 gedoopt. Samen met zeven anderen verzamelden we ons ’s nachts in een afgelegen hut in het bos. Na de dooplezing liepen we met intervallen van tien minuten een voor een via een smal weggetje naar het washuis. Daar werden we in een betonnen bak gedoopt.

Op 10 april 1938 vonden er schijnverkiezingen plaats over Oostenrijks aansluiting bij Duitsland. In het hele land riepen aanplakbiljetten op tot een „Ja voor Hitler!” Moeder en ik hoefden niet te stemmen, omdat we staatloos waren na ons lange verblijf in Frankrijk — een omstandigheid die me later nog het leven zou redden. Franz Ganster, uit Klagenfurt in het zuiden van Oostenrijk, bracht ons geregeld exemplaren van De Wachttoren. Zo waren we in staat geestelijke kracht te putten uit Gods Woord voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak.

Mijn broer, Willi

Willi, die vier jaar ouder was dan ik, had niets meer van zich laten horen sinds we meer dan negen jaar voordien uit Frankrijk weggegaan waren. Hoewel Moeder hem toen hij jong was, bijbels onderricht had gegeven, had hij zich ertoe laten misleiden te geloven dat Hitlers politieke programma de sleutel vormde voor een schitterende toekomst. In mei 1940 had een Frans hof Willi tot twee jaar gevangenis veroordeeld voor zijn illegale activiteiten als nazi. Maar hij werd al gauw vrijgelaten toen Duitse troepen Frankrijk binnenvielen. Bij die gelegenheid stuurde hij ons een kaart uit Parijs. We waren blij te weten dat hij in leven was maar geschokt te vernemen wat hij was geworden!

Tijdens de oorlog kon Willi ons vaak bezoeken vanwege zijn goede reputatie bij de SS (Schutzstaffel, Hitlers elitegarde). Hij was diep onder de indruk van Hitlers militaire successen. Bijna elke poging van mij om zijn aandacht op onze op de bijbel gebaseerde hoop te richten, draaide uit op de uitspraak: „Nonsens! Moet je zien hoe Hitlers blitzkrieg verloopt. Binnenkort hebben de Duitsers de hele wereld!”

Tijdens een van Willi’s verlofperiodes, in februari 1942, gaf ik hem het boek Vijanden, een publicatie van Jehovah’s Getuigen. Tot mijn verrassing las hij het in één ruk uit. Het begon tot hem door te dringen dat Hitlers regime tot mislukken gedoemd was. Hij had een onmenselijk systeem gesteund en was vastbesloten zijn fout zonder uitstel goed te maken.

Willi’s standpunt voor de bijbelse waarheid

Toen Willi ons de maand daarop kwam bezoeken, was hij een ander mens. Hij zei: „Anton, ik ben de verkeerde weg ingeslagen!”

„Dat besef komt een beetje te laat Willi”, zei ik.

„Nee,” antwoordde hij, „het is niet te laat! De bijbel zegt dat ’je moet doen wat je behoort te doen zolang als je leeft’, en, God zij dank, ik leef nog!” — Prediker 9:10.

„En wat ben je dan precies van plan?”, vroeg ik.

„Nou, ik ben niet van plan soldaat te blijven”, antwoordde hij. „Ik ga breken met de nazi’s en we zullen zien wat er gebeurt.”

Hij vertrok prompt naar Joegoslavië, naar Zagreb, om onze zus, Pepi, nog een keer te bezoeken. Na daar een tijdje verboden vergaderingen van de Getuigen te hebben bijgewoond, werd hij in het geheim gedoopt. Eindelijk was de verloren zoon teruggekeerd! — Lukas 15:11-24.

Om aan de nazi’s in Frankrijk te ontkomen probeerde Willi de grens over te vluchten naar Zwitserland. Hij werd echter door de Duitse militaire politie ingerekend. Hij kwam in Berlijn voor de krijgsraad en op 27 juli 1942 kreeg hij de doodstraf voor desertie. Ik mocht hem in de militaire gevangenis in Berlijn-Tegel bezoeken. Ik werd naar een klein vertrek geleid en al snel kwam Willi binnen, vastgeketend aan een bewaker. Die aanblik bracht me de tranen in de ogen. We mochten elkaar niet omhelzen en kregen maar twintig minuten om afscheid van elkaar te nemen.

Willi zag mijn tranen en zei: „Anton, waarom huil je? Je moet juist gelukkig zijn! Ik ben Jehovah zo dankbaar dat hij me geholpen heeft de waarheid weer te vinden! Als ik voor Hitler zou sterven, had ik geen hoop. Maar sterven voor Jehovah betekent dat ik zeker ben van een opstanding en dat we elkaar zullen weerzien!”

In zijn afscheidsbrief aan ons schreef Willi: „Onze geliefde God, die ik dien, geeft me alles wat ik nodig heb en zal me stellig tot het eind bijstaan, zodat ik kan volharden en de overwinning kan behalen. Ik herhaal, wees ervan verzekerd dat ik nergens spijt van heb en dat ik standvastig ben gebleven in de Heer!”

Willi werd de volgende dag, 2 september 1942, geëxecuteerd in de strafgevangenis van Brandenburg, niet ver van Berlijn. Hij was 27 jaar oud. Zijn voorbeeld vormde een illustratie van de waarheid van de woorden in Filippenzen 4:13: „Voor alle dingen bezit ik de sterkte door hem die mij kracht verleent.”

Vinko’s getrouwheid tot de dood

Het Duitse leger was in 1941 Joegoslavië binnengetrokken, waardoor Pepi en haar man, Vinko, en hun twaalfjarige dochter, Fini, terug moesten keren naar Oostenrijk. Inmiddels zaten de meeste Getuigen in Oostenrijk in gevangenissen en concentratiekampen. Omdat ze staatloos waren — met andere woorden, geen Duits burger — moesten ze dwangarbeid verrichten op een boerderij in het zuiden van Oostenrijk, dicht bij ons huis.

Later, op 26 augustus 1943, arresteerde de Gestapo (de geheime politie van de nazi’s) Vinko. Toen Fini afscheid wilde nemen van haar vader, kreeg ze zo’n harde klap van de politiechef dat ze de kamer door vloog. Vinko werd vaak ondervraagd en wreed geslagen door de Gestapo en werd overgebracht naar de Stadelheim-strafgevangenis in München.

Op 6 oktober 1943 arresteerde de politie me op mijn werk en werd ik ook naar de Stadelheim-gevangenis gestuurd waar Vinko was. Omdat ik vloeiend Frans sprak, werd ik als tolk gebruikt voor Franse krijgsgevangenen. Bij het luchten op de binnenplaats van de gevangenis had ik gelegenheid nieuws met Vinko uit te wisselen.

Uiteindelijk werd Vinko ter dood veroordeeld. De beschuldiging was dat hij Getuigen aan bijbelse lectuur had geholpen en financiële hulp had verschaft aan vrouwen onder de Getuigen van wie de man in een concentratiekamp zat. Hij werd overgebracht naar dezelfde strafinrichting bij Berlijn waar Willi was terechtgesteld. Daar werd hij op 9 oktober 1944 onthoofd.

De laatste ontmoeting die Vinko met zijn gezin had, was hartverscheurend. Ze zagen hem geketend en toegetakeld, en vanwege de ketens was het moeilijk voor hem om hen te omhelzen. Fini was veertien toen ze haar vader voor het laatst zag. Nu nog herinnert ze zich zijn laatste woorden: „Zorg voor je moeder, Fini!”

Na haar vaders dood werd Fini bij haar moeder weggehaald en in een nazigezin geplaatst waar men haar een „heropvoeding” probeerde te geven. Ze werd vaak gemeen geslagen. Toen de Russische troepen Oostenrijk binnenrukten, werd het Duitse gezin waar ze zo slecht behandeld was, neergeschoten. Ze beschouwden hen als beruchte nazi’s.

Na de oorlog zette mijn zus de volletijddienst voort. Ze diende samen met haar tweede echtgenoot, Hans Förster, op het Zwitserse bijkantoor van Jehovah’s Getuigen tot haar dood in 1998. Fini heeft het voorbeeld van haar ouders gevolgd en dient nu de ware God, Jehovah, in Zwitserland.

Eindelijk vrijheid!

Begin 1945 was onze gevangenis in München een van de gebouwen die gebombardeerd werden. De stad lag in puin. Ik had al achttien maanden in de gevangenis doorgebracht toen eindelijk de dag aanbrak dat ik voor een rechter zou komen. Dat was slechts twee weken voordat op 8 mei 1945 de oorlog officieel eindigde. Tijdens de zitting werd me gevraagd: „Ben je bereid militaire dienst te verrichten?”

„Het is een gevangene niet toegestaan een uniform te dragen of ’Heil Hitler’ te zeggen”, antwoordde ik. Op de vraag of ik bereid was in het Duitse leger te dienen, zei ik: „Overhandigt u me maar mijn dienstplichtpapieren en dan zal ik u mijn beslissing meedelen!”

Een paar dagen later was de oorlog voorbij, en ik kreeg te horen dat ik vrij was om te gaan. Korte tijd later reisde ik naar Graz, waar een kleine gemeente van 35 Getuigen werd georganiseerd. Nu leiden er in het gebied van Graz acht gemeenten een bloeiend bestaan.

Een liefdevolle helpster

Kort na het einde van de oorlog ontmoette ik Helene Dunst, een jonge onderwijzeres die lid van de nazipartij was geweest. Ze was hevig teleurgesteld in het nazisme. Tijdens mijn eerste gesprek met haar vroeg ze: „Hoe komt het dat alleen jullie weten dat Gods naam Jehovah is en anderen niet?”

„Omdat de meeste mensen de bijbel niet onderzoeken”, antwoordde ik. Toen liet ik haar Gods naam in de bijbel zien.

„Maar als de bijbel zegt dat Gods naam Jehovah is, dan moeten we daar toch iedereen over inlichten!”, was haar reactie. Helene begon bijbelse waarheden te prediken en een jaar later symboliseerde ze haar opdracht aan Jehovah door de waterdoop. We trouwden op 5 juni 1948.

Op 1 april 1953 werden we volletijdbedienaren van Jehovah’s Getuigen. Na verloop van tijd kregen we een uitnodiging voor de 31ste klas van de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, in South Lansing in de staat New York. Daar hebben we mogen genieten van werkelijk hartverwarmende omgang met medestudenten uit 64 landen.

Na onze graduatie werden we weer aan Oostenrijk toegewezen. Een paar jaar bestond ons werk erin gemeenten te bezoeken om ze geestelijk te versterken. Toen werden we uitgenodigd om op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Luxemburg te dienen. Later werd ons gevraagd naar het Oostenrijkse bijkantoor in Wenen te komen. Terwijl we daar dienden, zijn we in 1972 Servo-Kroatisch gaan leren om getuigenis te kunnen geven aan de vele Joegoslavische gastarbeiders in Wenen. Nu zijn er hier in Wenen acht gemeenten met Servo-Kroatisch als voertaal, en ze bestaan uit personen uit bijna alle hoeken van Europa!

Op 27 augustus 2001 is Helene gestorven. Ze is in onze 53 gelukkige huwelijksjaren een betrouwbare en kostbare helpster en metgezellin geweest. De opstandingshoop is mij nu nog dierbaarder.

Tevreden in Gods liefde

Ondanks de tragische gebeurtenissen die ik heb meegemaakt, blijf ik tevreden met mijn werk op het Oostenrijkse bijkantoor. Onlangs nog heb ik het voorrecht gehad persoonlijke ervaringen te vertellen in samenhang met de tentoonstelling „Vergeten slachtoffers van het naziregime”. Sinds 1997 is deze tentoonstelling langs zeventig kleinere en grotere Oostenrijkse steden gereisd, en daarbij is er gelegenheid geweest dat overlevende ooggetuigen van nazigevangenissen en -concentratiekampen vertelden over het geloof en de moed die ware christenen onder de nazivervolging aan de dag hebben gelegd.

Ik zie het als een voorrecht persoonlijk zulke getrouwen te hebben gekend. Ze verschaffen een treffend getuigenis van de waarheid van wat er in Romeinen 8:38, 39 staat, „dat noch dood noch leven, noch engelen noch regeringen, noch tegenwoordige noch toekomende dingen, noch krachten, noch hoogte noch diepte, noch enige andere schepping ons zal kunnen scheiden van Gods liefde, die in Christus Jezus, onze Heer, is”.

[Illustratie op blz. 17]

Ons gezin in 1930 met (van links naar rechts) mij, Pepi, Vader, Willi, Moeder en Vinko

[Illustratie op blz. 18]

Mijn broer, Willi, kort voor zijn terechtstelling

[Illustratie op blz. 19]

Vinko en ik hebben beiden in de Stadelheim-strafgevangenis in München gezeten

[Illustraties op blz. 19]

Vinko’s dochter, Fini, werd bij een meedogenloos nazigezin ondergebracht; ze is tot op de dag van vandaag getrouw gebleven

[Illustratie op blz. 20]

Helene was een kostbare metgezellin in onze 53 huwelijksjaren

[Illustratie op blz. 20]

Sprekend op de tentoonstelling „Vergeten slachtoffers van het naziregime”