Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe mijn geestelijke dorst gelest werd

Hoe mijn geestelijke dorst gelest werd

Hoe mijn geestelijke dorst gelest werd

VERTELD DOOR LUCIA MOUSSANETT

VERSCHOLEN tussen de bergen in het noordwesten van Italië, dicht bij de Zwitserse Alpen en de beroemde Mont Blanc in Frankrijk, ligt de regio Valle d’Aosta. Daar ben ik in 1941 geboren in de kleine gemeenschap van Challant St. Anselme.

Ik was de oudste van vijf kinderen en had vier broers. Mijn moeder werkte hard en was vroom katholiek. Mijn vader kwam ook uit een gelovig gezin. Twee van zijn zussen waren non. Mijn ouders brachten op materieel gebied veel offers voor mij, waardoor ze me onder andere de gelegenheid gaven een opleiding te volgen. In onze kleine gemeenschap waren geen scholen, dus op mijn elfde stuurden mijn ouders me naar een kostschool die werd geleid door nonnen.

Daar studeerde ik onder andere Latijn en Frans. Toen ik vijftien was, begon ik er serieus over na te denken hoe ik God kon dienen. Ik kwam tot de conclusie dat ik God het beste kon dienen door non te worden. Maar mijn ouders vonden dat geen goed idee, omdat mijn moeder dan alleen voor mijn broers zou moeten zorgen. Mijn ouders hadden gehoopt dat ik na mijn opleiding een goede baan zou krijgen, zodat ik mijn familie financieel zou kunnen ondersteunen.

Hoewel ik verdrietig was over de reactie van mijn ouders, wilde ik een echt doel in het leven hebben en vond ik dat God op de eerste plaats moest komen. Dus trad ik in 1961 in een rooms-katholiek klooster.

Mijn leven als non

De eerste maanden bestudeerde ik de richtlijnen en regels van de Kerk en deed ik lichamelijke arbeid in het klooster. In augustus 1961 begon ik aan mijn noviciaat, of proeftijd, en ging ik het habijt van de nonnen dragen. Ik nam ook een nieuwe naam aan, Ines, de naam van mijn moeder. Nadat die naam was goedgekeurd, kwam ik bekend te staan als zuster Ines.

Hoewel de meeste novicen in het klooster werkten, had ik genoeg opleiding gehad om les te kunnen geven op een basisschool. Twee jaar later, in augustus 1963, legde ik de gelofte af en werd ik non in de orde van de zusters van San Giuseppe in Aosta (Italië). Later ontving ik via het klooster een vervolgopleiding aan de Universiteit van Maria Santissima Assunta in Rome.

Nadat ik in 1967 mijn opleiding in Rome had afgerond, ging ik terug naar Aosta en begon ik les te geven op een middelbare school. In 1976 kreeg ik de functie van schooldirectrice aangeboden. Hoewel ik nog steeds les gaf, kreeg ik een aanstelling als lid van het schoolbestuur en ging ik tevens deel uitmaken van de regionale schoolcommissie van Valle d’Aosta.

In feite wilde ik echter de armen helpen. Mijn hart ging naar hen uit. Daarom zette ik een aantal liefdadigheidsprogramma’s op, waaronder één voor het helpen van terminale patiënten zonder familie. Ik zette ook een onderwijsprogramma op voor immigrantenkinderen. Bovendien hielp ik armen aan werk en huisvesting en regelde ik medische zorg voor noodlijdende mensen. Ik probeerde in overeenstemming met de religieuze principes van de Kerk te leven.

In die tijd geloofde ik in de katholieke theologie, met inbegrip van leerstellingen als de Drie-eenheid en de onsterfelijkheid van de ziel, en stond ik achter de katholieke denkbeelden over de eeuwige toekomst van de mens. De katholieke theologie bood tegen die tijd ook ruimte voor opvattingen als oecumeniciteit, het accepteren en vreedzaam naast elkaar bestaan van andere religies.

Verontrustende dingen

Toch maakte ik me zorgen over sommige zaken in de Katholieke Kerk. Zo werd van ouders en kinderen verwacht dat ze voorafgaand aan de doop en het vormsel, de betekenis van deze stappen zouden bestuderen. Maar de meeste ouders en kinderen kwamen nooit naar de lessen en anderen deden geen moeite om er iets te leren. Bovendien gingen sommigen die in de ene parochie niet werden toegelaten voor de doop en het vormsel, gewoon naar een andere parochie. Dat vond ik nogal oppervlakkig en schijnheilig.

Soms stelde ik mezelf en andere nonnen de vraag: „Zouden we niet het evangelie moeten prediken in plaats van ons met allerlei andere activiteiten bezig te houden?” Maar als antwoord kreeg ik dan te horen: „Wij prediken door goede daden te doen.”

Ook wilde het er bij mij niet in dat ik naar een priester moest gaan om mijn zonden te belijden. Naar mijn idee zou ik over zulke persoonlijke zaken met God moeten kunnen praten. Verder vond ik het moeilijk te aanvaarden dat ik gebeden uit mijn hoofd moest leren en ze steeds weer moest herhalen. Bovendien had ik er moeite mee te geloven dat de paus onfeilbaar was. Na verloop van tijd besloot ik in die kwesties zelf te bepalen wat ik geloofde en onderwijl mijn religieuze leven gewoon voort te zetten.

Verlangen naar bijbelkennis

Ik heb altijd veel respect gehad voor de bijbel en wilde er graag meer over weten. Steeds wanneer ik een beslissing moest nemen of behoefte aan Gods steun had, las ik erin. In het klooster bestudeerden we de bijbel nooit, en daarom las ik er zelf in. Het verslag in Jesaja 43:10-12, waar Jehovah God zegt: „Gij zijt mijn getuigen”, maakte altijd indruk op me. Op dat moment begreep ik echter niet de volledige betekenis van die woorden.

Toen ik in het midden van de jaren zestig aan de Universiteit van Rome studeerde, volgde ik een vier jaar durende cursus theologie die door het Vaticaan verzorgd werd. Maar de bijbel behoorde niet tot onze leerboeken. Nadat ik naar Aosta was teruggekeerd, woonde ik veel oecumenische congressen bij, zelfs van interkerkelijke en niet-katholieke organisaties. Hierdoor kreeg ik een nog groter verlangen naar de leer van de bijbel. Er was zo weinig overeenstemming tussen de verschillende groepen die beweerden uit hetzelfde boek te onderwijzen.

Meer over de bijbel leren

In 1982 kwam er een Getuige van Jehovah bij het centrum waar ik sociaal werk deed en ze probeerde met me over de bijbel te praten. Hoewel ik het erg druk had, had ik er wel oren naar om meer over de bijbel te leren. Dus zei ik: „Zoek me op school op. Als ik dan een vrij uurtje heb, kunnen we praten.”

Hoewel de vrouw me opzocht, zat er geen „vrij uurtje” in mijn schema. Toen hoorde mijn moeder dat ze kanker had en dus nam ik uiteindelijk verlof om haar te gaan helpen. Na haar overlijden in april 1983 keerde ik terug naar mijn werk, maar tegen die tijd waren de Getuigen het contact met me kwijtgeraakt. Niet lang daarna kwam er echter een andere Getuige bij me langs om over de bijbel te praten, een vrouw van in de twintig. Ik had het bijbelboek Openbaring voor mezelf gelezen. Daarom vroeg ik haar: „Wie zijn de 144.000 die hier in Openbaring hoofdstuk 14 genoemd worden?”

Mij was geleerd dat alle goede mensen naar de hemel gaan, dus vond ik het niet logisch dat er blijkbaar 144.000 afgescheiden waren van de anderen in de hemel. Ik vroeg me af: Wie zijn die 144.000? Wat is hun taak? Ik kon die vragen maar niet uit mijn hoofd zetten. De Getuige bleef proberen me op te zoeken, maar ik was altijd onderweg zodat het haar niet lukte.

Ten slotte gaf ze mijn adres aan Marco, een ouderling in haar gemeente, die me uiteindelijk in februari 1985 thuis trof. We spraken slechts een paar minuten met elkaar omdat ik het druk had, maar we maakten een afspraak. Later bezochten hij en zijn vrouw, Lina, me regelmatig en hielpen me de bijbel te begrijpen. Al snel zag ik in dat fundamentele katholieke leerstellingen als de Drie-eenheid, de onsterfelijkheid van de ziel en het hellevuur niet op de bijbel gebaseerd zijn.

Omgang met Jehovah’s Getuigen

Toen ik een vergadering van Jehovah’s Getuigen in hun Koninkrijkszaal bijwoonde, was het duidelijk dat het er daar heel anders aan toeging dan in de Katholieke Kerk. Iedereen zong, en niet alleen een koor. En daarna deden ze mee aan de vergadering. Ik ging ook beseffen dat de hele organisatie uit ’broeders’ en ’zusters’ bestond, die echt om elkaar gaven. Dat alles maakte indruk op me.

In die tijd bezocht ik de vergaderingen in mijn habijt. Sommigen waren zichtbaar ontroerd toen ze een non in de Koninkrijkszaal zagen. Het gaf me veel vreugde en voldoening om de liefde van een grote familie om me heen te voelen. Door mijn studie begon ik ook te begrijpen dat veel van de beginselen waarop ik mijn leven had gebaseerd, niet in overeenstemming waren met Gods Woord. De bijbel zegt bijvoorbeeld niet dat Gods dienstknechten speciale kleding moeten dragen. De hiërarchie en de pracht en praal van de Kerk kwamen niet overeen met wat de bijbel leert over nederige ouderlingen die in de gemeente de leiding nemen.

Ik had het gevoel dat ik op drijfzand stond en geen vaste grond onder mijn voeten had. Het leek onmogelijk dat ik 24 jaar lang misleid was geweest. Toch herkende ik duidelijk de klank van de bijbelse waarheid. Ik vond het een beangstigend idee om op 44-jarige leeftijd aan een heel nieuw leven te moeten beginnen. Maar hoe kon ik, nu ik had begrepen wat de bijbel echt leert, mijn ogen daarvoor sluiten en gewoon doorgaan?

Een belangrijk besluit

Ik wist dat ik in financieel opzicht niets meer zou hebben als ik het klooster verliet. Maar ik dacht aan de woorden van David dat ’geen rechtvaardige ooit verlaten zou worden noch zijn nageslacht brood zou hoeven te zoeken’ (Psalm 37:25). Ik wist dat ik een mate van materiële zekerheid zou verliezen, maar ik stelde mijn vertrouwen op God en dacht: Waar moet ik nu eigenlijk bang voor zijn?

Mijn familie dacht dat ik gek geworden was. Hoewel ik dat moeilijk vond, herinnerde ik me Jezus’ woorden: ’Wie vader of moeder meer liefheeft dan mij, is mij niet waardig’ (Mattheüs 10:37). Tegelijkertijd werd ik geholpen en aangemoedigd door eenvoudige dingen die Getuigen voor me deden. Als ik in mijn habijt over straat liep, kwamen ze altijd naar me toe om me te begroeten. Daardoor voelde ik me nog meer verbonden met de broederschap en voelde ik me een deel van hun familie.

Uiteindelijk ging ik naar de moeder-overste en legde uit waarom ik had besloten het klooster te verlaten. Hoewel ik aanbood haar in de bijbel te laten zien waarom ik dit besluit had genomen, wilde ze niet naar me luisteren en zei: „Als ik iets in de bijbel wil begrijpen, vraag ik het wel aan een deskundige!”

In de Katholieke Kerk was men geschokt door mijn beslissing. Ik werd ervan beschuldigd dat ik immoreel was en dat ik krankzinnig was geworden. Maar degenen die me kenden, wisten dat dat niet waar was. De mensen met wie ik had samengewerkt, reageerden op verschillende manieren. Sommigen vonden het heel moedig van me. Anderen waren bedroefd omdat ze dachten dat ik een verkeerde weg was ingeslagen. Enkelen hadden zelfs medelijden met me.

Op 4 juli 1985 verliet ik de Katholieke Kerk. Omdat de Getuigen wisten hoe het anderen was vergaan die dat hadden gedaan, waren ze bang voor mijn veiligheid en verborgen ze me ongeveer een maand. Ze haalden me op voor de vergaderingen en brachten me daarna weer terug naar mijn verblijfplaats. Ik kwam niet in het openbaar totdat de emoties bedaard waren. Op 1 augustus 1985 begon ik vervolgens met Jehovah’s Getuigen deel te nemen aan de openbare bediening.

Toen ik later die maand een congres van Jehovah’s Getuigen bijwoonde, kregen de media lucht van het feit dat ik de Kerk had verlaten en werd mijn verhaal gepubliceerd. En toen ik ten slotte op 14 december 1985 werd gedoopt, vonden de plaatselijke televisie en krant dat zo schandalig dat ze het verhaal opnieuw publiceerden en ervoor zorgden dat iedereen hoorde wat ik gedaan had.

Op materieel gebied had ik helemaal niets toen ik het klooster verliet. Ik had geen werk, geen huis en geen pensioen. Ongeveer een jaar lang werkte ik daarom voor iemand die verlamd was. In juli 1986 begon ik te pionieren, zoals Jehovah’s Getuigen hun volletijdprediking noemen. Ik verhuisde naar een plaats met een kleine, pas opgerichte gemeente, waar ik privétaalles gaf en ook ander werk als lerares deed. Zo kwam mijn opleiding goed van pas en kon ik een flexibel schema aanhouden.

In een anderstalig veld dienen

Nu ik de waarheid uit de bijbel had leren kennen, wilde ik die met zo veel mogelijk mensen delen. Omdat ik Frans sprak, dacht ik erover te gaan dienen in een Afrikaans land waar Frans wordt gesproken. Maar in 1992 werden Jehovah’s Getuigen in het nabijgelegen Albanië wettelijk erkend. Aan het einde van dat jaar werd een kleine groep pioniers uit Italië aan dat land toegewezen. Onder hen bevonden zich Mario en Christina Fazio uit mijn gemeente. Ze nodigden me uit hen te bezoeken en te overwegen in Albanië te gaan dienen. Zo kwam het dat ik, na er goed over nagedacht en veel over gebeden te hebben, op 52-jarige leeftijd opnieuw mijn relatieve zekerheid achterliet om me in een totaal andere wereld te begeven.

Dat was in maart 1993. Toen ik aangekomen was, werd het me direct duidelijk dat ik, hoewel ik geografisch gezien niet ver van mijn eigen land was, me echt in een andere wereld bevond. De mensen reisden overal te voet heen en ze spraken Albanees, een taal waar ik niets van kon verstaan. Het land onderging grote veranderingen terwijl het van het ene politieke systeem naar het andere overging. Maar de mensen waren hongerig naar de bijbelse waarheid en ze hielden van lezen en studeren. Bijbelstudies maakten snel geestelijke vorderingen, wat mijn hart verwarmde en me hielp me aan mijn nieuwe omstandigheden aan te passen.

Toen ik in 1993 in de hoofdstad Tiranë arriveerde, was er maar één gemeente van Jehovah’s Getuigen in Albanië en waren er slechts iets meer dan 100 Getuigen, verspreid over het hele land. Diezelfde maand waren er 585 aanwezigen en 42 dopelingen op de eerste speciale dagvergadering in Tiranë. Het was ontroerend de Getuigen te horen zingen en te zien hoe aandachtig ze luisterden, ook al verstond ik er zelf helemaal niets van. In april was de Gedachtenisviering van Jezus’ dood en daarbij waren 1318 aanwezigen! Sindsdien is de christelijke activiteit in Albanië heel hard gegroeid.

Vanaf mijn balkon op de vierde verdieping liet ik soms mijn blik over Tiranë gaan en vroeg me dan af: Wanneer zullen we ooit in staat zijn al deze mensen te bereiken? Maar Jehovah God heeft daarvoor gezorgd. Nu zijn er 23 gemeenten van Jehovah’s Getuigen in Tiranë. Er zijn in het hele land 68 gemeenten en zo’n 22 groepen, met in totaal 2846 Getuigen. Wat een schitterende groei in een paar jaar tijd! En in 2002 waren er 12.795 aanwezigen op het Avondmaal!

De afgelopen tien jaar heb ik in Albanië het grote voorrecht gehad te zien dat ten minste veertig personen met wie ik gestudeerd heb, gedoopt zijn. Een aantal van hen dient nu ook als pionier of in andere takken van de volletijddienst. In de loop van de jaren zijn er zes groepen Italiaanse pioniers aan Albanië toegewezen om met het werk te helpen. Voor elke groep werd een drie maanden durende taalcursus opgezet en ik kreeg de uitnodiging om les te geven aan de laatste vier klassen.

Toen mijn vrienden voor het eerst hoorden van mijn beslissing om de Kerk te verlaten, reageerden ze behoorlijk fel. Maar na al die tijd is hun houding milder geworden, omdat ze zien dat ik rust en vrede heb gevonden. Gelukkig biedt mijn familie, onder wie een 93-jarige tante die nog steeds non is, me nu ook veel meer steun.

Sinds ik Jehovah heb leren kennen, heeft hij in zo veel verschillende omstandigheden voor me gezorgd! Hij heeft me naar zijn organisatie geleid. Als ik terugkijk denk ik weer aan mijn verlangen om de armen, minderbedeelden en behoeftigen te helpen en aan mijn wens om volledig op te gaan in de dienst voor God. Daarom dank ik Jehovah dat hij ervoor gezorgd heeft dat mijn geestelijke dorst gelest is.

[Illustratie op blz. 21]

Een Albanees gezin waarmee ik de bijbel bestudeerd heb. Elf leden ervan zijn nu gedoopt

[Illustratie op blz. 21]

De meesten van deze vrouwen met wie ik in Albanië de bijbel heb bestudeerd, zijn nu in de volletijddienst