Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De grondslag voor een zinvol leven

De grondslag voor een zinvol leven

De grondslag voor een zinvol leven

VERTELD DOOR ERNEST PANDACHUK

Ik ben geboren op de prairies van Saskatchewan (Canada). Op 23-jarige leeftijd ging ik naar Afrika, waar ik 35 jaar een fascinerend leven als zendeling heb geleid. Hoe komt het dat mijn leven zo gelopen is? Het was geen kwestie van toeval. Ik wil het graag uitleggen.

HET huis waar ik geboren ben, bestond uit palen, klei en gras — nauwelijks geschikt om ons gezin tegen de strenge prairiewinters te beschermen. Vader en Moeder aanvaardden in 1928, voordat de meesten van hun negen kinderen geboren waren, bijbelse lectuur van iemand die hen thuis bezocht. Tijdens de lange winter die volgde, bestudeerden ze de bijbel met behulp van die publicaties. Toen de lente aanbrak, waren ze ervan overtuigd dat ze de waarheid gevonden hadden. Ze spraken erover met hun familie, vrienden en buren, maar vooral met hun kinderen.

Ik werd in 1931 geboren, en kort daarna werden mijn vijf jongere broers en zussen geboren. In ons gezin was het lezen en bestuderen van de bijbel een vaste gewoonte. Ik denk met plezier terug aan de ochtenden samen. Vader besprak dan een bijbeltekst met ons, zelfs als we visite hadden. Vader en Moeder, en ook de oudere kinderen, lazen om de beurt uit bijbelse publicaties voor.

Vader leerde ons niet alleen lezen en schrijven, maar ook hoe we met behulp van bijbelconcordanties nazoekwerk konden doen. Al snel leerden we de bijbel gebruiken om anderen onze overtuiging uit te leggen. Die aangename besprekingen hielpen me over bijbelse onderwerpen te redeneren. Na verloop van tijd kon ik aan de hand van de bijbel vals-religieuze leringen weerleggen. Ik kon bewijzen dat de ziel sterfelijk is, dat er geen hel is en dat God en Jezus niet gelijk zijn of deel van een zogenaamde Drie-eenheid. — Prediker 9:5, 10; Ezechiël 18:4; Johannes 14:28.

Vader en Moeder onderwezen ons ook door hun voorbeeld en moedigden ons aan pal te staan voor wat juist is, zelfs als dat betekende niet populair te zijn. Ze gebruikten bijvoorbeeld nooit tabak, en ze waarschuwden ons voor de verontreinigende uitwerking ervan en voor de druk die we op school zouden ondervinden om tabak te gebruiken. Ik weet nog dat Vader zei: „Je wordt misschien wel een doetje genoemd als je weigert te roken. Maar vraag dan gewoon: ’Wie is er nu eigenlijk stoer? Hij die zijn leven door de tabak laat beheersen, of hij die sterk genoeg is om er nee tegen te zeggen?’”

Een andere beproeving waarbij ik moest tonen of ik me zou houden aan wat me uit de bijbel was geleerd, deed zich voor toen ik elf was. De Tweede Wereldoorlog was begonnen, en van schoolkinderen werd verwacht dat ze trouw aan de vlag zwoeren. Door mijn studie van de bijbel besefte ik dat zoiets een daad van aanbidding was, dus weigerde ik eraan deel te nemen. Bijgevolg werd ik voor zes maanden van school gestuurd.

Niettemin maakte ik mijn school af, en in maart 1947 symboliseerde ik mijn opdracht aan Jehovah God door de waterdoop. Zes maanden later werd ik pionier, een volletijdprediker van het goede nieuws. In het begin diende ik in het zuiden van Saskatchewan. In dat uitgestrekte gebied predikte ik tot landbouwers en veefokkers. ’s Zomers reisde ik te paard, en in de koude winters gebruikte ik een door een paard voortgetrokken, overdekte slee, die we een ’kombuis’ noemden. Deze werd verwarmd door een kolenkacheltje. Ik moest dus oppassen dat de slee niet kantelde.

De mensen op het platteland waren vriendelijk en gastvrij. Als ik ergens laat in de middag kwam, werd ik vaak uitgenodigd om daar de nacht door te brengen. Ik hield van de levendige bijbelse gesprekken die dan volgden. Eén gezin dat na een gesprek van een hele avond gunstig reageerde, was de familie Peterson. Earl en zijn moeder werden ijverige Getuigen van Jehovah.

Ik ga dienen in Quebec

In 1949 ging ik in op het verzoek aan pioniers om met de prediking in de provincie Quebec te helpen. In totaal gaven zo’n 200 pioniers uit het westen van Canada aan die oproep gehoor. Ze kwamen in september in Montreal aan en kregen toewijzingen in heel Quebec. Dit was in de tijd van de katholieke premier Maurice Duplessis, die gezworen had de provincie van de Getuigen te verlossen.

Het waren drukke, spannende tijden vol uitdagingen. Eén daarvan was het leren van de Franse taal. Maar er waren ook arrestaties, aanvallen van woedende menigten, en fanatieke indringers die onze christelijke vergaderingen verstoorden. Ik liet me door die onverdraagzaamheid echter niet intimideren of afbrengen van mijn carrière als bedienaar van God. Mijn ouders hadden me liefde voor wat juist is bijgebracht en de overtuiging dat de door Jezus voorzegde wereldwijde prediking ondanks tegenstand volbracht zou worden. — Mattheüs 24:9, 14.

In Quebec ontmoette ik Emily Hawrysh, een getrouwe pionierster uit Saskatchewan. Op 27 januari 1951 trouwden we en sindsdien is Emily een loyale en aanmoedigende partner voor me geweest. Omdat het ons doel was een vollediger aandeel aan de bediening te hebben, vulden we een aanvraag in voor de Wachttoren-Bijbelschool Gilead, die bedienaren door middel van een cursus van verscheidene maanden opleidt voor de zendingsdienst. We werden uitgenodigd en in februari 1953 studeerden we af van de twintigste klas van Gilead.

Terwijl we wachtten op de documenten om Afrika binnen te mogen, werden we uitgenodigd hulp te bieden aan gemeenten van Jehovah’s Getuigen in Alberta en Ontario (Canada). In die tijd reisden we van gemeente naar gemeente met het openbaar vervoer. We leerden dus ons leven te vereenvoudigen en al onze bezittingen in een koffer mee te dragen. Enkele maanden later waren onze reisdocumenten en visa klaar en vertrokken we naar Zuid-Rhodesië (nu Zimbabwe).

Aanpassen aan het leven in Afrika

Binnen vijf maanden na onze aankomst kregen we de toewijzing groepen van Jehovah’s Getuigen te bezoeken in Zimbabwe, Botswana en in het zuiden van Noord-Rhodesië (nu Zambia). Op de Gileadschool hadden we de aanmoediging gekregen onze buitenlandse toewijzing niet te vergelijken met ons geboorteland en in gedachte te houden dat we van elke omstandigheid wel iets konden leren. Zulke wijze woorden waren een hulp om onze denkwijze aan te passen. Tot op de dag van vandaag zijn Emily en ik het eens met de uitspraak: „Maak het beste van elke situatie; misschien doet die zich nooit meer voor.”

We reisden van de ene plaats naar de andere per trein, bus, vrachtwagen of fiets — wat ook maar tot onze beschikking stond. Hoewel dat vermoeiend was, waren er nog andere omstandigheden die een beproeving vormden voor ons besluit ’het beste van elke situatie te maken’. De eerste twee jaar mocht Emily wegens wettelijke bepalingen niet met me mee naar de stamgebieden. Dus moest mijn vrouw, met wie ik pas een paar jaar getrouwd was, achterblijven in plaatsen aan het eindpunt van een spoorlijn, waar vaak geen andere Getuigen woonden. Emily’s geloof, moed en volharding hebben niet alleen mijn bewondering en liefde voor haar vergroot, maar hebben er ook toe bijgedragen dat er in die plaatsen Koninkrijksvruchten werden geoogst.

Direct nadat Emily onderdak had gevonden bij een van de plaatselijke bewoners, ging ze in de omgeving getuigenis geven totdat ik uit het stamgebied terugkwam. Soms werkte ze wel een maand alleen. Ze ervoer kracht en bescherming door op Jehovah’s machtige hand te vertrouwen, en haar bediening had succes. Rita Hancock bijvoorbeeld reageerde gunstig op de bijbelse waarheid en later sloot haar man zich bij haar aan. Hij werd een getrouwe broeder en diende als ouderling tot aan zijn dood. Momenteel zijn er bloeiende gemeenten in enkele van de plaatsen waar Emily zaadjes van bijbelse waarheid gezaaid heeft.

Afrikaanse gastvrijheid en vindingrijkheid

Ondertussen was het een ontroerende ervaring voor me om in de stamgebieden de diepe waardering te zien van de Afrikaanse Getuigen voor Jehovah’s organisatie en haar reizende vertegenwoordigers. Die liefdevolle broeders zorgden goed voor me. Elke maandag reisde ik van de ene plaats naar de volgende. Ik sliep gewoonlijk in een pas gebouwde grashut, die me deed denken aan de woning van mijn ouders in Saskatchewan. Mijn bed bestond uit een 30 centimeter dikke grasbundel die op de grond lag, met daarover een laken.

De grote bijeenkomsten in de stamgebieden werden gewoonlijk in het bos gehouden. De broeders en zusters kapten alle begroeiing weg, maar lieten de schaduwrijke bomen staan. Netjes samengebonden gras dat in ordelijke rijen gelegd was, diende als zitplaatsen. Ten slotte werd er een omheining van gras gemaakt om de opengekapte plek af te bakenen. In die natuurlijke omlijsting werd ik steeds aangegrepen door de prachtige stemmen van onze Afrikaanse broeders en zusters die in onvergetelijke harmonie lofliederen voor Jehovah zongen.

Een gedenkwaardige ervaring

Tijdens mijn bediening ontmoette ik Gideon Zenda, hoofdinspecteur van de scholen voor de door de Anglicaanse Kerk georganiseerde missies. Gideon had zijn scholing, inclusief een universitaire opleiding, via de kerk ontvangen. Maar hij had geen bevredigende antwoorden gekregen op veel van zijn bijbelse vragen. Dus vroeg hij of ik met hem en verscheidenen van zijn collega’s kon samenkomen om die vragen te beantwoorden. Er waren op die bijeenkomst zo’n vijftig aanwezigen, onder wie inspecteurs, schoolhoofden en leraren. Gideon leidde de vergadering. Op een ordelijke manier bespraken we het ene onderwerp na het andere. Ik sprak vijftien minuten over elk onderwerp en beantwoordde daarna vragen. De bijeenkomst duurde verscheidene uren.

Het resultaat van die ongewone vergadering was dat Gideon, zijn gezin en een groot aantal van zijn collega’s opgedragen, gedoopte dienstknechten van Jehovah werden. De plaatselijke bisschop zorgde ervoor dat ze hun baan in het anglicaanse onderwijssysteem verloren. Ze lieten zich echter niet uit het veld slaan en bleven vastberaden in Jehovah’s dienst. Sommigen gingen zelfs pionieren.

Een film met een diepgaande uitwerking

In 1954 vertoonden Jehovah’s Getuigen voor het eerst de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie. Het jaar daarna werden de wettelijke bepalingen opgeheven die voordien niet toelieten dat een vrouw haar man in stamgebieden vergezelde. Hierdoor mocht Emily met me mee naar de stamgebieden. We kregen een motorvoertuig, een elektrische generator en een projector om de film in alle stamgemeenschappen te vertonen. Velen hadden nog nooit een film gezien, dus trokken onze voorstellingen heel wat aandacht. In de film werd stap voor stap de productie van bijbels en bijbelse lectuur in onze grote drukkerij in Brooklyn (New York) getoond.

De film bevatte ook beelden van de internationale broederschap van Jehovah’s Getuigen die in 1953 in het Yankee Stadion (New York) voor hun aanbidding bijeenkwamen. Deze Afrikanen hadden nog nooit zo’n uiting van interraciale eenheid en liefde gezien. Die film bewoog vele gezinnen in Zimbabwe ertoe de bijbel te bestuderen en zich met de Getuigen te verbinden. Verzoeken voor het vertonen van die film kwamen letterlijk binnengestroomd van schoolhoofden uit het hele land die de educatieve waarde van zo’n visuele hulp voor hun leerlingen inzagen.

Laat op een avond werd ik gewekt door Getuigen die vroegen of ik de film wilde vertonen. Tot mijn verbazing hadden ongeveer 500 mensen verscheidene uren gelopen om hem te zien. Ze hadden gehoord dat ik in de omgeving was en de film vertoonde. Tegen de tijd dat de menigte uiteenging, waren er alweer 300 anderen aangekomen. Dus liet ik de film opnieuw zien. Pas om drie uur ’s ochtends gingen de laatste kijkers naar huis! In een periode van zeventien jaar hebben alleen al in Zambia meer dan een miljoen mensen die stimulerende film gezien!

Nieuwe toewijzingen in Afrika

Na ruim vijf en een half jaar in Zimbabwe te hebben gediend, werden we overgeplaatst naar Zuid-Afrika. Dat betekende dat we Afrikaans moesten leren. Later leerden we ook nog Sesotho en Zoeloe. Het gaf ons voldoening dat we Gods Woord in meerdere talen konden onderwijzen en daardoor doeltreffender waren in de bediening.

Begin 1960 werden we toegewezen aan het reizende werk in het zuidelijke deel van Afrika. De volgende 27 jaar reisden we door heel Lesotho, Namibië, Zuid-Afrika en Swaziland en naar de eilanden Ascension en Sint-Helena in de Zuid-Atlantische Oceaan. Alles bij elkaar legden we honderdduizenden kilometers af om onze broeders en zusters te dienen. Hun geloofsdaden en loyaliteit onder moeilijke omstandigheden hebben ons aangemoedigd om het nooit op te geven.

Ik heb bijvoorbeeld Getuigen in Swaziland leren kennen die niet schipperden toen koning Sobhuza II stierf. Omdat ze weigerden deel te nemen aan de onschriftuurlijke rituelen die met de dood van zo’n hooggeplaatst persoon gepaard gingen, verloren ze hun baan en hun burgerrechten. Ondanks jarenlange ontberingen en moeilijkheden, gaven ze nooit hun geloof op. Ik zal Jehovah altijd dankbaar zijn voor het grote voorrecht dat ik die lieve broeders en zusters persoonlijk gekend heb.

Of neem Philemon Mafareka, een pionier uit Mokhotlong (Lesotho), een dorp in de bergen op een hoogte van ruim 3000 meter. Omdat er geen vervoer beschikbaar was, liepen hij en zijn lieve vrouw, hun twee kinderen en vier doopkandidaten 100 kilometer naar een bijeenkomst die op een hoogte van 1000 meter gehouden werd. Het grootste gedeelte van het traject was steil en moeilijk begaanbaar. Ze daalden in ravijnen af en klauterden weer naar boven en doorwaadden talrijke stromen en rivieren.

Toen ze na de bijeenkomst weer naar huis gingen, namen ze 100 exemplaren mee van het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt. Die waren bedoeld voor de mensen in Mokhotlong. Maar omdat er onderweg zoveel belangstelling voor bijbelse lectuur was, was hun voorraad uitgeput voordat ze thuis waren. Emily en ik beschouwen het tot op de dag van vandaag als een voorrecht dat we met eigen ogen de ijver en toewijding hebben gezien van broeders en zusters als Philemon en zijn vrouw.

Soms kregen we te maken met giftige slangen, zoals cobra’s, maar ook met plotselinge overstromingen en andere gevaren. Die ervaringen, hoewel ze op het moment zelf heel beangstigend waren, vallen in het niet bij de zegeningen en vreugde van een carrière in Jehovah’s dienst. We hebben ervaren dat hij zijn loyalen nooit in de steek laat.

Toen Emily ernstige gezondheidsproblemen kreeg, gaf Jehovah ons de wijsheid om op een evenwichtige manier met de situatie om te gaan. Een ander voedingspatroon en betere sanitaire voorzieningen bevorderden haar herstel. We bouwden een caravan op een kleine vrachtwagen zodat Emily tijdens onze reizen een beschutte plaats had. Na verloop van tijd was ze volledig hersteld.

Terug naar Canada

In 1988, na 35 jaar zendingswerk in het fascinerende Afrika, werden we weer aan Canada toegewezen. In 1991 begon ik opnieuw als reizende opziener te dienen. Acht jaar later kreeg ik een beroerte. Hoewel mijn activiteit sindsdien heel beperkt is, dien ik nog steeds vreugdevol als ouderling in een van de gemeenten in London (Ontario).

Ik kijk nu met voldoening terug op de tijd dat ik, zo’n 56 jaar geleden, in het zuiden van Saskatchewan als pionier te paard mijn carrière begon. Wat ben ik mijn vader dankbaar dat hij erin heeft volhard ons te leren als geestelijke mensen te denken en nooit bang te zijn om voor de waarheid en voor rechtvaardigheid op te komen! Hij heeft me in Gods Woord onderwezen, waardoor ik een zinvol leven leidt. Van dat erfgoed heb ik al heel mijn leven profijt. Ik zou mijn leven in Jehovah’s dienst tegen niets in deze oude wereld willen ruilen.

[Illustratie op blz. 19]

Ons gezin met negen kinderen in 1949. Moeder houdt de kleinste vast en ik sta achter haar

[Illustratie op blz. 20]

Ik bouwde deze ’kombuis’ voor in mijn bediening

[Illustratie op blz. 20]

Vrouwen in Quebec die wegens de prediking gearresteerd waren

[Illustratie op blz. 22, 23]

Ik had een aandeel aan het onderwijzen van deze reizende opzieners in Zimbabwe

[Illustratie op blz. 23]

Deze kampeerauto bouwden we voor Emily’s herstel

[Illustratie op blz. 23]

Een recente foto van Emily en mij