Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Knabbelen tussen de doorns

Knabbelen tussen de doorns

Knabbelen tussen de doorns

DOOR EEN ONTWAAKT!-MEDEWERKER IN ZUID-AFRIKA

GAAT u eens met me mee op een tocht naar een gebied in Zuid-Afrika dat Noorsveld heet. Dit semi-aride gebied ontleent zijn naam aan de doornige vetplanten die hier in overvloed voorkomen en die men noorsen of euphorbia’s noemt. Zoals te zien is op bijgaande foto fokken de boeren in dit gebied vee, zoals deze angorageiten, die gewaardeerd worden om hun witte vacht die mohair wordt genoemd. De wol hiervan wordt verwerkt tot een fijne maar sterke stof die voor uiteenlopende dingen wordt gebruikt, van modieuze kleding tot tapijten. Maar hoe kunnen deze dieren overleven in een streek waar het vaak zo droog is?

De noorsbosjes waar u de geiten tussendoor ziet lopen, zijn voor de dieren belangrijk om te overleven. Deze noors, de Euphorbia coerulescens, levert ruim 40 procent van het wintervoedsel voor de geiten. Ze moeten wel oppassen dat ze zich tijdens het knabbelen tussen de venijnige doorns niet verwonden; als ze eenmaal weten hoe ze met hun hoorns de doorns eraf moeten stoten, wordt het makkelijker.

Als er flink wat regen is gevallen, vreten de geiten de planten die rond de noorsbosjes groeien. Maar ook dit is gevaarlijk. In zijn boek over het Noorsveld schrijft de boer Jurgen Currie: „Als een angorageit met haar grappige strengen krulhaar het waagt aan de zachte planten te knabbelen die onder en tussen de noorsen groeien, kan ze vast komen te zitten in de doorns.” Dat kan de dood tot gevolg hebben. „Als de zomerzon op haar felst is, houdt zo’n geit het niet langer dan twee uur vol”, legt hij uit.

Van tijd tot tijd wordt het Noorsveld geteisterd door hevige droogte. Dan is de noorsvegetatie van levensbelang. Met ruigterreinmaaiers rijden de boeren door de noorsvelden, waarbij de planten worden versnipperd. Die stukjes zijn voor de geiten makkelijker en veiliger te consumeren. Ook de wilde dieren doen mee aan het voedselfestijn. „In tijden van droogte”, legt Currie uit, „maken de koedoes [grote antilopen] dankbaar gebruik van dit redmiddel. Je ziet ze vaak naast de weg staan op de witte stukken grond waar de noorsen zijn versnipperd; dan heeft hun behoefte aan voeding het gewonnen van hun angst voor mensen.”

De Euphorbia ferox, een andere noorsplantensoort, is kleiner maar overdekt met zo veel gemene doorns dat de meeste dieren niet bij de eetbare stengels kunnen komen. Ook deze noorsen zijn vanwege hun droogtebestendigheid levensreddend. Als de regens uitblijven, gaan de boeren en hun arbeiders van noorsbosje naar noorsbosje om met soldeerlampen en andere middelen de doorns eraf te branden. Dat is slopend werk. „Als de doorns er eenmaal af zijn gebrand,” verklaart het boek Veld Plants of Southern Africa, „doet het vee zich enthousiast te goed aan de stengels. . . . Springbokken [een ander soort antilope] krijgen al gauw de smaak van de ’verbrande noorsen’ te pakken en worden heel tam omdat ze vaak in de nabijheid van de persoon die met de brander bezig is . . . aan het grazen zijn.”

Terwijl we dit tafereel met de grazende geiten tussen de noorsen gadeslaan, moeten we wel bewondering hebben voor de verscheidenheid van Jehovah’s schepping. Hoewel de noorsen er ongastvrij en dodelijk uitzien, houden ze in deze vaak dorre streek het leven van veel dieren in stand.

[Illustratie op blz. 24]

Deze specifieke noors levert ruim 40 procent van het wintervoedsel voor de geiten

[Illustraties op blz. 25]

Bloeiende noorsen en een close-up van de gevaarlijke doorns