Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De keuzes, de vragen

De keuzes, de vragen

De keuzes, de vragen

Stel u het verdriet eens voor van een echtpaar dat dolgraag een kind wil maar door onvruchtbaarheid geen kinderen kan krijgen. Ze zoeken hulp bij de medische wetenschap en komen erachter dat er veel technieken en behandelingen zijn ontwikkeld die bij onvruchtbaarheid toegepast kunnen worden. Doet het er iets toe welke ze eventueel kiezen?

ONVRUCHTBARE echtparen hebben tegenwoordig keuzemogelijkheden die er nog maar enkele tientallen jaren geleden niet waren. Deze keuzes werpen tegelijkertijd echter een belangrijke vraag op: wat zijn de ethische en morele kanten van kunstmatige voortplantingstechnieken? Maar laten we, voordat we daar verder op ingaan, eens zien hoe verschillende religieuze groeperingen over zulke behandelingen denken.

Wat zeggen religieuze groeperingen?

In 1987 gaf de Katholieke Kerk een document uit dat de morele kanten van vruchtbaarheidsbehandelingen besprak. In de verklaring, die bekendstaat als Donum Vitae (De gave van het leven), stond dat als een medische techniek een hulp is om de huwelijksdaad tot conceptie te doen leiden, een dergelijke behandeling als moreel aanvaardbaar kan worden beschouwd. Maar, zo gaf het document te kennen, als een medische procedure een vervanging van de huwelijksdaad vormt, is ze moreel verwerpelijk. Volgens deze zienswijze zou een operatie om afsluiting van de eileiders te verhelpen of een behandeling met medicijnen om de vruchtbaarheid te verhogen aanvaardbaar zijn, maar reageerbuisbevruchting niet.

Het jaar daarop vroeg een commissie van het Amerikaanse Congres verschillende religieuze groeperingen naar hun standpunt inzake vruchtbaarheidsbehandelingen. Het eindrapport maakte duidelijk dat de meerderheid traditionele medische ingrepen, kunstmatige inseminatie met sperma van de echtgenoot en in-vitrofertilisatie aanvaardde, op voorwaarde dat zowel de eicel als het sperma van het echtpaar afkomstig was. Bovendien verklaarden de meeste van de ondervraagde groeperingen dat kunstmatige inseminatie van donorzaad, draagmoederschap * en het vernietigen van embryo’s moreel onaanvaardbaar waren.

In 1997 gaf de Europese Oecumenische Commissie voor Kerk en Samenleving (EECCS), een orgaan van de protestantse, anglicaanse en orthodoxe kerken, in een beginselverklaring te kennen dat er in hun gelederen verdeelde opvattingen over kunstmatige voortplanting bestonden. Beklemtonend dat het hier om het individuele geweten en de persoonlijke verantwoordelijkheid ging, werd er in de verklaring gezegd: „Hieruit volgt dat het moeilijk is over ’het’ standpunt van de lidkerken van de EECCS te spreken. Er is eerder een veelheid van standpunten.”

Het is duidelijk dat er over kunstmatige voortplanting heel verschillend wordt gedacht. De Wereldgezondheidsorganisatie van de VN geeft toe dat het vakgebied van kunstmatige voortplantingstechnieken „voortdurend vraagtekens zet bij maatschappelijke normen, morele en ethische maatstaven en rechtsstelsels”. Wat zijn enkele factoren die mensen moeten overwegen voordat ze een beslissing in verband met kunstmatige voortplanting nemen?

Om welke vragen gaat het?

Een fundamentele factor om te overwegen is de status van het menselijk embryo. Dit houdt verband met de cruciale vraag: wanneer begint het leven — bij de bevruchting of op een later tijdstip tijdens de zwangerschap? Het antwoord zal bij veel echtparen ongetwijfeld van invloed zijn op de beslissing die ze in verband met een behandeling nemen. Als ze bijvoorbeeld van mening zijn dat het leven bij de bevruchting begint, dan zijn er enkele belangrijke vragen waar ze bij stil moeten staan.

● Dient het echtpaar de artsen toe te staan de gebruikelijke procedure te volgen, namelijk het bevruchten van meer eicellen dan er zullen worden ingebracht, zodat er een voorraad extra embryo’s voor toekomstig gebruik wordt bewaard?

● Wat gebeurt er met die opgeslagen embryo’s als het echtpaar geen kinderen meer kan of wil krijgen?

● Wat gebeurt er met eventuele opgeslagen embryo’s als het echtpaar gaat scheiden of als een van hen overlijdt?

● Wie neemt de zware verantwoordelijkheid op zich om die embryo’s te vernietigen?

De vraag wat er met opgeslagen of niet-gebruikte embryo’s moet worden gedaan, mag niet licht opgevat worden. In bepaalde landen is het nu een wettelijk vereiste dat het echtpaar een schriftelijke toestemming overlegt waarin precies wordt vermeld wat er met de extra embryo’s moet worden gedaan — dat wil zeggen, of ze opgeslagen, gedoneerd of voor onderzoek gebruikt moeten worden, of dat men ze moet laten sterven. Echtparen dienen te beseffen dat het in bepaalde landen ethisch aanvaardbaar is wanneer een vruchtbaarheidskliniek opgeslagen embryo’s zonder schriftelijke toestemming vernietigt als er meer dan vijf jaar geen gebruik van is gemaakt. Tegenwoordig zijn er wereldwijd honderdduizenden ingevroren embryo’s in klinieken opgeslagen.

Nog een factor om te overwegen is dat er misschien bij echtparen op wordt aangedrongen om niet-gebruikte embryo’s af te staan voor stamcelonderzoek. De American Infertility Association bijvoorbeeld heeft echtparen aangemoedigd om hun niet-gebruikte, opgeslagen embryo’s ter beschikking te stellen voor onderzoek. Een van de doelen van stamcelonderzoek is nieuwe manieren te vinden om ziekten te behandelen. Maar dit onderzoeksterrein is het onderwerp van veel controverse, omdat het winnen van embryonale stamcellen het embryo feitelijk vernietigt. *

Nieuwe genetische technieken werpen weer andere ethische vragen op. Neem bijvoorbeeld pre-implantatie genetische diagnostiek (PGD). (Zie het kader „Wat valt er te zeggen over pre-implantatie genetische diagnostiek?”) Hierbij worden embryo’s aan een genetische screening onderworpen, en vervolgens wordt het embryo geselecteerd dat in de baarmoeder zal worden ingebracht — misschien omdat het van het gewenste geslacht is of omdat het vrij is van een bepaald ziekteveroorzakend gen. Critici waarschuwen dat PGD tot discriminatie op basis van geslacht zou kunnen leiden, of dat het uiteindelijk gebruikt zal worden om echtparen ook andere genetische kenmerken voor hun kinderen te laten kiezen, zoals de kleur van het haar of de ogen. PGD doet de ethische vraag rijzen: wat gebeurt er met de embryo’s die niet geselecteerd worden?

Zal het van invloed zijn op de huwelijksband?

Bij het overwegen van bepaalde vormen van vruchtbaarheidsbehandeling is er nog een aspect om bij stil te staan. Hoe zal het gebruik van een draagmoeder of van donorsperma of -eicellen van invloed zijn op de huwelijksband? Bij sommige technieken is misschien een derde partij (een donor) bij het proces betrokken, of zelfs een vierde (twee donors) of een vijfde partij (twee donors en een draagmoeder).

Bij een behandeling met gedoneerd genetisch materiaal dienen de betrokken partijen ook andere factoren te overwegen.

● Welke emotionele effecten kan een dergelijke geboorte op lange termijn op de ouders hebben wanneer slechts een — of geen — van beiden de genetische ouder is?

● Hoe zal de zoon of dochter reageren als hem of haar wordt verteld dat de conceptie op zo’n ongebruikelijke manier tot stand is gekomen?

● Moet het kind erover ingelicht worden wie zijn of haar ouders zijn en moet het toestemming krijgen om naar de biologische vader of moeder te zoeken?

● Wat zijn de morele en wettelijke rechten en plichten van de donor(s) van genetisch materiaal?

Wat valt er over anonimiteit te zeggen?

In veel landen is de gedragslijn dat men donors anoniem houdt. De Human Fertilisation and Embryology Authority, die in Groot-Brittannië toezicht houdt op het gebruik van menselijk voortplantingsmateriaal, zegt: „Behalve wanneer de donatie opzettelijk plaatsvindt tussen mensen die elkaar kennen, zullen huidige en vroegere donors anoniem blijven voor de echtparen die met hun eicellen of sperma behandeld worden, en ook voor de eventuele kinderen die als gevolg van die behandeling geboren worden.”

In sommige landen is deze gedragslijn echter het onderwerp van verhitte discussies. Enkele landen hebben hun gedragslijn of wetten daarom aangepast. Zij die tegen het anoniem blijven van de donor(s) zijn, beklemtonen dat kinderen een volledig besef van hun identiteit moeten hebben. Een rapport zegt: „Ruim 80 procent van de geadopteerde mensen zoekt naar hun biologische familie, en velen van hen doen dat om de al lang bestaande nieuwsgierigheid naar hun afkomst, iets wat de meeste mensen hebben, te bevredigen. Bijna 70 procent wil belangrijke achtergrondinformatie hebben over mogelijke erfelijke medische aandoeningen van de biologische ouders.”

Een ander rapport, gebaseerd op interviews met zestien volwassenen die door donorinseminatie zijn verwekt, bracht aan het licht dat „velen geschokt waren toen ze hun biologische afkomst ontdekten”. Het rapport zei verder: „Veel van de kinderen hadden identiteitsproblemen en voelden zich in de steek gelaten. Ze hadden het gevoel bedrogen te zijn en ze wantrouwden het gezin.”

Wat zult u beslissen?

De medische wetenschap zal ongetwijfeld steeds verder gaan met de ontwikkeling van kunstmatige voortplanting. Sommigen voorspellen dat in de toekomst 30 procent van alle kinderen met gebruikmaking van deze technologie geboren zal worden. De discussie over de ethische en morele vragen die erbij betrokken zijn, zal voortduren.

Ware christenen laten zich door een nog belangrijker overweging leiden: het standpunt van onze Schepper, die de voortplanting in het leven heeft geroepen (Psalm 36:9). Natuurlijk wordt er in de bijbel niet rechtstreeks over moderne kunstmatige voortplantingstechnieken gesproken, want die waren er in bijbelse tijden nog niet. Maar de bijbel vermeldt wel duidelijke beginselen waaruit blijkt hoe God erover denkt. (Zie het kader „Wat zegt de bijbel?”) Deze beginselen helpen ons beslissingen te nemen die ethisch en moreel juist zijn en waardoor we een goed geweten tegenover God behouden. — 1 Timotheüs 1:5.

[Voetnoten]

^ ¶6 Een woordenboek definieert een draagmoeder als „een vrouw die, meestal door kunstmatige inseminatie of operatieve inplanting van een bevruchte eicel, zwanger wordt met als doel het kind voor een andere vrouw te dragen en te baren”.

[Kader/Illustratie op blz. 8]

Wat is een preëmbryo?

De term „preëmbryo” duidt op het ontwikkelingsstadium van het ongeboren kind tijdens de eerste twee weken na de bevruchting. Daarna wordt het tot het einde van de achtste week een embryo genoemd. Vanaf dat moment is het een foetus. Waarom wordt het woord „preëmbryo” gebruikt?

Volgens de International Journal of Sociology and Social Policy werd de term gebruikt als uitgangspunt om onderzoek van het menselijk embryo tijdens de eerste veertien dagen na de bevruchting toe te staan. Een naslagwerk zegt: „Wanneer men het embryo definieert als de structuur waaruit de baby moet ontstaan, worden de vroegste beginselen daarvan pas ongeveer twee weken na het samenkomen van de zaadcel en de eicel gevormd.” Maar kan dit preëmbryo worden afgedaan als gewoon een groepje cellen, alleen geschikt voor onderzoek? Sta eens stil bij wat er in die twee weken eigenlijk gebeurt.

Nadat de zaadcel de eicel is binnengedrongen, duurt het ongeveer 24 uur voordat de chromosomen van de man en de vrouw zich hebben gekoppeld. In de daaropvolgende paar dagen deelt de cel zich. Binnen vier of vijf dagen na de bevruchting ontwikkelt het groepje cellen zich tot een hol bolletje (nog steeds kleiner dan een speldenknop) met een buitenste cellaag en een binnenste celmassa. Het heet nu een blastocyst. Veel van de cellen in de buitenste laag zullen zich tot niet-embryonale weefsels ontwikkelen, maar uit de binnenste celmassa zal het kind zelf zich ontwikkelen.

Ongeveer een week na de bevruchting vindt de innesteling in de baarmoeder plaats. De blastocyst hecht zich aan de baarmoeder en begint de placenta te vormen, die de toevoer van zuurstof en voedsel uit de bloedsomloop van de moeder en de afvoer van afvalstoffen mogelijk zal maken. Volgens het boek Incredible Voyage — Exploring the Human Body begint de binnenste celmassa rond de negende dag „aan de taak een nieuw menselijk wezen te construeren”. Het boek zegt verder: „Die ongeveer twintig cellen moeten nog eens vijf of zes dagen lang een serie herstructureringen en differentiaties uitvoeren om het eerste structurele element van het feitelijke embryo te vormen.” Tegen het einde van de tweede week begint dit „eerste structurele element”, waaruit zich uiteindelijk het centrale zenuwstelsel ontwikkelt, dus te verschijnen.

Wegens dit voorbereidende, stap voor stap verlopende proces dat zich in het vroege menselijke embryo afspeelt, beweren sommigen dat „er niet een specifieke biologische gebeurtenis of een bepaald moment is dat als het begin van een nieuw menselijk embryo beschouwd kan worden”.

Ware christenen geloven echter dat het leven bij de bevruchting begint. Dat de oorspronkelijke bevruchte cel het programma bevat voor de vorming van de placenta, de innesteling, de verbindingen met de bloedvaten van de moeder en nog veel meer, doet hun bewondering voor de Ontwerper, Jehovah God, alleen maar toenemen.

[Illustratie]

Menselijk embryo van drie dagen oud (ongeveer 400X vergroot)

[Verantwoording]

Courtesy of the University of Utah Andrology and IVF Laboratories

[Kader/Illustratie op blz. 9]

WAT VALT ER TE ZEGGEN OVER PRE-IMPLANTATIE GENETISCHE DIAGNOSTIEK?

Een nieuwe ontwikkeling op het gebied van reageerbuisbevruchting wordt pre-implantatie genetische diagnostiek genoemd. Hierbij worden embryo’s genetisch gescreend en vervolgens wordt het embryo geselecteerd dat in de baarmoeder ingebracht zal worden. In het boek Choosing Assisted Reproduction — Social, Emotional and Ethical Considerations wordt over de implicaties van deze techniek gezegd:

„Binnenkort zullen [wetenschappers] in staat zijn om fysieke, intellectuele en misschien ook emotionele en sociale kenmerken in een embryo te bepalen. In de niet al te verre toekomst zullen ouders dus sommige kenmerken van hun nageslacht zelf kunnen kiezen. En hoewel veel mensen het met pre-implantatie genetische selectie eens zullen zijn als het om echtparen gaat die dragers zijn van een gevreesde ziekte, zullen velen deze techniek niet aanvaardbaar vinden voor echtparen die een kind van een bepaald geslacht willen hebben — of, in de toekomst, een kind met blauwe ogen, met muzikaal talent, of een kind dat lang wordt.

Pre-implantatiegenetica werpt, net als veel andere technieken, de vraag op of men iets moet doen alleen omdat het kan. . . . Het dilemma is waar je de grens moet trekken op dit hellende hightechvlak, als je dat al moet doen.”

[Kader/Illustratie op blz. 10]

WAT ZEGT DE BIJBEL?

Natuurlijk spreekt de bijbel niet rechtstreeks over de kunstmatige voortplantingsprocedures die er nu zijn. Maar dit boek stelt ons wel in staat te weten te komen hoe God over bepaalde belangrijke vragen denkt. En het antwoord op twee fundamentele vragen kan ware christenen helpen beslissingen te nemen die door God worden goedgekeurd.

Wanneer begint het leven van een mens? De bijbel geeft te kennen dat het leven bij de bevruchting begint. Kijk maar naar de woorden van de psalmist David, die onder inspiratie over God zei: „Uw ogen zagen zelfs het embryo van mij, en in uw boek waren alle delen ervan beschreven” (Psalm 139:16). Denk ook aan Exodus 21:22, 23, waar de tekst in de oorspronkelijke taal te kennen geeft dat iemand verantwoordelijk zal worden gehouden als hij een ongeboren kind letsel toebrengt. Hieruit leren we dat onze Schepper het leven als iets kostbaars beziet, zelfs tijdens de heel vroege ontwikkelingsstadia in de baarmoeder. God beziet het opzettelijk vernietigen van een embryo als abortus. *

Zijn er beperkingen wat betreft de manier waarop iemands voortplantingsvermogen gebruikt mag worden? Gods zienswijze is te vinden in Leviticus 18:20, waar staat: „Gij moogt uw zaaduitstorting niet aan de vrouw van uw volksgenoot geven, zodat gij daardoor onrein wordt.” Het beginsel achter dat bijbelse gebod is: het zaad van een man mag alleen gebruikt worden om zijn eigen vrouw te bevruchten, en een vrouw dient alleen voor haar eigen man een kind te baren. Met andere woorden: iemand mag zijn of haar voortplantingsvermogen voor niemand anders dan de eigen huwelijkspartner gebruiken. Daarom zijn het draagmoederschap en alle procedures waarbij donorzaad, donoreicellen of donorembryo’s betrokken zijn, voor ware christenen niet aanvaardbaar. *

Bij het nemen van een beslissing in verband met kunstmatige voortplanting moeten ware christenen zorgvuldig afwegen wat de bijbel over Gods zienswijze onthult. * Per slot van rekening is hij de Insteller van het huwelijk en het gezinsleven. — Efeziërs 3:14, 15.

[Voetnoten]

^ ¶55 Zie het artikel „De zienswijze van de bijbel: Wanneer begint het leven van een mens?” in de Ontwaakt! van 8 oktober 1990.

^ ¶56 Zie de artikelen „De zienswijze van de bijbel: Het draagmoederschap — Iets voor christenen?” in de Ontwaakt! van 8 maart 1993 en „Wat is de zienswijze van de bijbel? — Is kunstmatige inseminatie God welgevallig?” in de uitgave van 8 december 1974.

^ ¶57 Zie „Vragen van lezers” in De Wachttoren van 1 november 1981 voor een bespreking van in-vitrofertilisatie waarbij het sperma en de eicel van de man en zijn vrouw afkomstig zijn.

[Illustratie op blz. 7]

Opgeslagen ingevroren embryo’s

[Verantwoording]

© Firefly Productions/CORBIS