Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Kilometerslange tochten — Ik doe het graag

Kilometerslange tochten — Ik doe het graag

Kilometerslange tochten — Ik doe het graag

VERTELD DOOR CLAIRE VAVY

MADAGASKAR is een bergachtig eiland, bedekt met dichte regenwouden, dat op zo’n vierhonderd kilometer voor de kust van Mozambique (Oost-Afrika) ligt. Ik ben geboren aan de oostkant van dit eiland, in het dorpje Betoko II. In 1987, toen ik vijftien was, verhuisde ik vanwege school naar de kustplaats Mahanoro.

Daar woonde ik bij mijn oudere broer Celestin, die begonnen was met Jehovah’s Getuigen de bijbel te bestuderen. Twee jaar later werd ik een Getuige. Ik was vastbesloten Jehovah God zo volledig mogelijk te dienen.

Inspanningen om mijn doelen te bereiken

Een van mijn eerste doelen was om mijn familie die nog in Betoko II woonde te helpen, en regelmatig legde ik mijn wens in gebed aan Jehovah voor. Maar ik kon er alleen heen tijdens de schoolvakanties. Het was een zware reis van honderd kilometer. De eerste veertig kilometer kon ik met iemand meerijden, maar omdat de resterende zestig kilometer uit een smal bergpad bestond, moest ik dat traject lopen.

Ik moest heel wat steile heuvels over en op sommige plaatsen was het oneffen pad amper voetbreed. Als ik vroeg op de dag vertrok en doorliep tot de schemering, lukte het me gewoonlijk om zo’n veertig kilometer af te leggen. Ik had dan meer dan vijftien kilo bij me: een deel ervan droeg ik op mijn hoofd, een deel op mijn rug en de rest in mijn handen. Mijn bepakking bestond voornamelijk uit bijbelse lectuur, die ik uitdeelde aan mijn familieleden en andere geïnteresseerden. Langs de route kwam ik bekend te staan als ’het meisje met al die bagage’.

Ondanks mijn enthousiasme weigerden mijn familieleden aanvankelijk naar me te luisteren als ik over mijn pas verworven geloof vertelde. Maar al snel veranderden ze en stelden ze zo veel vragen dat we soms pas om twee uur ’s nachts naar bed gingen.

Een gedenkwaardig bezoek

Op 24 december 1990 kwam ik thuis in Betoko II voor de vakantie. Mijn familie was blij me te zien, in de veronderstelling dat ik was gekomen om samen met hen kerst te vieren. Hun vreugde sloeg om in teleurstelling toen ik uitlegde waarom ik niet mee kon doen met hun kerstfeest. Ze voelden zich opgelaten dat ze dit aan anderen in het dorp moesten uitleggen, want het was een zeer hechte gemeenschap. Dus vond ik dat ik hierin het initiatief moest nemen. Maar hoe?

Ik was onzeker, vooral omdat ik zo jong was. Ik vroeg me af of het gepast zou zijn om mijn geloof uit te leggen wanneer het dorp de volgende dag in de kerk bijeen zou komen. Ik bad lang en vurig tot Jehovah en smeekte om zijn leiding. Daarna vroeg ik mijn oudere broer Paul, die onderwijzer was in de kerk: „Denk je dat het goed zou zijn als ik morgen aan de mensen in de kerk zou uitleggen waarom ik geen kerst vier?” Hij overlegde met de anderen en ze gingen akkoord met het voorstel.

De volgende dag kwamen ze me na afloop van de kerkdienst halen. Ik bad opnieuw tot Jehovah en ging erheen met een voorraadje bijbelse lectuur. Na enkele inleidende woorden bedankte ik iedereen omdat ze ertoe hadden bijgedragen dat ik diep respect voor de bijbel had gekregen. Ik legde uit dat ik na mijn verhuizing naar de stad de bijbel was blijven bestuderen en dat ik veel bijbelse waarheden had ontdekt die ons voorheen niet waren geleerd.

Ik maakte van de gelegenheid gebruik om uitleg te geven over de bijbelse hoop van eeuwig leven in een paradijs (Psalm 37:29; Openbaring 21:3, 4), de reden waarom weinig getrouwen van de aarde in de hemel zullen worden opgenomen (Johannes 14:2, 3; Openbaring 5:9, 10; 14:1, 3), en de bijbelse leerstelling dat de doden zich van niets bewust zijn en in een toestand verkeren die met de slaap vergeleken kan worden en daarom niet kunnen lijden (Prediker 9:5, 10; Johannes 11:11-14, 38-44). Ik liet ook zien dat de eerste christenen geen kerst vierden en dat de viering van heidense oorsprong was.

Na mijn verhaal erkenden velen uit de groep dat mijn betoog klopte. Sommigen stelden zelfs nog wat vragen. Na afloop liet ik hun de publicaties zien die ik had meegenomen en legde ik uit dat het bijbelstudiehulpmiddelen waren die door Jehovah’s Getuigen waren uitgegeven. Ik zei dat ik bereid was iedereen te helpen die de bijbel wilde bestuderen. Velen namen bijbelse lectuur.

Een verrassende ontdekking

Er kwam ook een vrouw naar me toe die ik nog niet eerder had ontmoet. Ze zei: „Mijn zus die in een ander dorp woont, is een geloofsgenoot van je.” Verbaasd vroeg ik haar: „Waar woont ze dan?”

„In Andranomafana”, antwoordde ze. Dat dorp ligt op zo’n dertig kilometer van Betoko II.

Ik zei tegen de vrouw dat haar zus waarschijnlijk bij een andere religie hoorde omdat de Getuigen in het gebied elkaar allemaal kennen. Maar de vrouw hield vol dat haar zus haar dezelfde dingen had geleerd als ik tijdens mijn betoog in de kerk had uitgelegd. Ik vroeg de naam en het adres van haar zus en wilde er meteen naar toe. Maar mijn moeder drong er bij me op aan om een dag of wat te wachten omdat het een zware tocht was die ik te voet moest afleggen. Twee dagen later gingen mijn broer Charles en ik op weg naar Andranomafana.

Bij aankomst vroegen we enkele dorpelingen: „Zijn hier ook Jehovah’s Getuigen?” Ik was teleurgesteld toen ze antwoordden: „Nee, er zijn alleen katholieke, pinkster- en onafhankelijke kerken in dit dorp.”

Toen nam een vrouw het woord en zei: „Als je Jehovah’s Getuigen zoekt, moet je waarschijnlijk bij Marceline en haar familie zijn.” Dat was de naam die ik had opgekregen!

Daarop ging iemand Marceline halen. Die kwam al gauw, maar ze leek een beetje schichtig. Het hele dorp stond om haar heen omdat ze dachten dat we een soort ambtenaren waren die waren gekomen om haar te verhoren. Later kwam ik erachter dat zij en haar familie in het dorp waren vervolgd wegens het beoefenen van haar ’onorthodoxe religie’.

Marceline trok ons een beetje weg van de menigte zodat we even konden praten. Toen ik haar vroeg of ze een van Jehovah’s Getuigen was, beaamde ze dat. Daarop ging ze het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt halen (dat vroeger door Jehovah’s Getuigen als bijbelstudiehulpmiddel werd gebruikt) en nog wat oudere uitgaven van De Wachttoren. Ze waren allemaal verfomfaaid en gescheurd. „Welk tijdschrift hebben jullie afgelopen zondag bestudeerd?”, vroeg ik.

„Dit zijn de enige uitgaven die we hebben”, antwoordde ze, „en we bestuderen ze telkens opnieuw.” Pas toen vertelde ik Marceline dat ik ook een Getuige was. Ze was enorm blij! Toen ik zei dat ik de man wilde ontmoeten die hun vergaderingen leidde, legde ze uit dat hij weer ergens anders woonde, nog verder weg.

Nog een plezierige ontdekking

De volgende dag gingen Marceline en ik op weg om de man te bezoeken. Toen we aankwamen, was hij erg verbaasd en blij ons te zien. Hij bleek een Getuige te zijn die uit de kustplaats Toamasina kwam, ruim tweehonderd kilometer naar het noordoosten. Hij en zijn gezin waren jaren geleden gedwongen geweest hier terug te keren nadat hij onverwachts zijn baan was kwijtgeraakt. Na zijn terugkomst was hij begonnen met prediken, bijbelstudies leiden en vergaderingen houden.

De Getuige en zijn gezin waren opgetogen de meest recente uitgaven van De Wachttoren te zien die ik bij me had. Ik toonde hun ook het boek U kunt voor eeuwig in een paradijs op aarde leven, dat we destijds als voornaamste hulpmiddel voor bijbelstudie gebruikten. Het was de eerste keer dat ze het zagen. De zondag daarop ging ik weer naar Andranomafana om daar de vergadering bij te wonen. Ik moedigde hen aan contact op te nemen met het bijkantoor van de Getuigen in de hoofdstad Antananarivo, omdat men daar niet op de hoogte was van het bestaan van deze kleine groep.

Vanaf januari 1991 reisde ik bijna elke maand van Mahanoro naar Andranomafana met de recentste uitgaven van De Wachttoren en andere publicaties. Het was een tocht van zo’n 130 kilometer, zowel heen als terug, en ruim 90 kilometer hiervan legde ik te voet af — over steile, ruige heuvels, door dichte wouden en, als het regende, zwoegend door dikke, glibberige modder.

Mijn bagage werd steeds zwaarder naarmate de groep mensen die lectuur en tijdschriften nodig had, groter werd. Maar aan het eind van de reis maakte het diepe gevoel van voldoening en geluk mijn vermoeidheid en pijnlijke spieren meer dan goed. Wat was het heerlijk te zien dat ze zo blij waren met elke nieuwe publicatie en dat ze zo gunstig op de bijbelse waarheden reageerden!

Start in de volletijddienst

Op 1 september 1992 werd ik aangesteld als pionier, zoals Getuigen hun volletijddienaren noemen. Ik pionierde in Mahanoro maar hield schriftelijk contact met mijn familieleden in Betoko II. Na verloop van tijd begon ik per brief een bijbelstudie met hen. Ze vroegen me of ik weer in het dorp wilde komen wonen om hen te helpen. Daartoe was ik best bereid, maar ik wilde eerst zeker weten dat ze het serieus meenden met hun besluit om de bijbel te bestuderen en geestelijke vorderingen te maken. Ik bleef dus een tijdje in Mahanoro pionieren.

In het najaar van 1993 had ik het voorrecht in Antananarivo een tweeweekse cursus voor pioniers te volgen. Daarna werd me gevraagd of ik speciale pionier wilde worden, wat zou inhouden dat ik aan elk deel van het land zou kunnen worden toegewezen. Ik besloot echter de uitnodiging niet te aanvaarden omdat ik mijn familieleden in Betoko II wilde helpen, die ver van de dichtstbijzijnde gemeente woonden. Dus ging ik terug naar mijn pionierstoewijzing in Mahanoro.

Ten slotte vroeg ik de reizende opziener van Jehovah’s Getuigen tijdens zijn bezoek wat hij ervan vond als ik naar mijn familie zou teruggaan om hen te helpen. Inmiddels was er in Andranomafana een gemeente gevormd en hij stelde voor dat ik me daar bij hen zou aansluiten om in het gebied van Betoko II te kunnen prediken. Ik startte op 1 september 1994 in die toewijzing. In diezelfde maand bezocht mijn broer Paul, die godsdienstonderwijzer was geweest, samen met mij een districtscongres. Al gauw predikten er in Andranomafana 30 personen en waren er op zondag gemiddeld 65 aanwezigen op onze vergadering.

Ik bleef lange tochten maken

Na mijn terugkeer in Betoko II kwamen vier van mijn broers en zussen er al snel voor in aanmerking deel te nemen aan de prediking als Jehovah’s Getuigen en kort daarna werden ze gedoopt. In die tijd ging ik regelmatig naar Anosibe An’ala om lectuur en tijdschriften op te halen, een tocht van vijftig kilometer heen en vijftig kilometer terug. Hoewel het een zeer vermoeiende tocht was, maakte de vreugde die ik ondervond als ik de geestelijke groei in het gebied zag, het allemaal de moeite waard.

Tegenwoordig is er in Betoko II een bloeiende gemeente met op zondag een gemiddeld vergaderingsbezoek van zo’n 45 personen. Al mijn naaste familieleden in het gebied zijn nu Getuigen en de meeste zijn in de gewone pioniersdienst. Een jongere broer is speciale pionier. Op 1 november 2001 werd ook ik als speciale pionier aangesteld en toegewezen aan het dorp Antanambao-Manampotsy. Maar ik verliet Betoko II met een gelukkig hart.

Toen ik in 1987 de bijbelse waarheden leerde kennen, waren er nog geen 3000 Getuigen op Madagaskar. Nu zijn er meer dan 14.000. En net als zo velen van hen ben ik dankbaar voor het voorrecht iets extra’s te kunnen doen om anderen te helpen. Ik dank Jehovah dat hij mijn inspanningen in dit opzicht — en mijn kilometerslange tochten — heeft gezegend.

[Illustraties op blz. 24, 25]

Ik liep vaak 60 kilometer met meer dan 15 kilo lectuur en andere voorraden naar mijn geboortedorp

[Illustratie op blz. 25]

Mijn oudere broer Paul

[Illustratie op blz. 26]

Mijn broer Charles

[Illustratie op blz. 26]

Met enkele familieleden die nu Getuigen zijn