Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zij „die ’goden’ worden genoemd”

Zij „die ’goden’ worden genoemd”

Zij „die ’goden’ worden genoemd”

TOEN de apostel Paulus in Lystra een kreupele man had genezen, riepen de mensen: „De goden zijn de mensen gelijk geworden en tot ons neergedaald!” Ze noemden Paulus Hermes en zijn metgezel Barnabas Zeus (Handelingen 14:8-14). In Efeze waarschuwde de zilversmid Demetrius dat als men Paulus toestond te blijven prediken, „de tempel van de grote godin Artemis als niets geacht [zou] worden”. — Handelingen 19:24-28.

Net als velen in deze tijd aanbaden de mensen in de eerste eeuw degenen „die ’goden’ worden genoemd, hetzij in de hemel of op aarde”. Paulus zei zelfs dat „er vele ’goden’ en vele ’heren’ zijn”. Maar hij legde ook uit: „In werkelijkheid is er voor ons maar één God, de Vader,” en „er is één Heer, Jezus Christus”. — 1 Korinthiërs 8:5, 6.

Werd Jezus ook God genoemd?

Hoewel Jezus er nooit aanspraak op heeft gemaakt God te zijn, wordt hij in Jesaja’s profetie als aangestelde heerser aangeduid met de termen „Sterke God” en „Vredevorst”. Jesaja’s profetie vervolgt: „Aan de overvloed van de vorstelijke heerschappij en aan vrede zal geen einde zijn” (Jesaja 9:6, 7). Als de „Vredevorst” — de Zoon van de Grote Koning, Jehovah — zal Jezus dus als Heerser dienen van de hemelse regering van „God de Almachtige”. — Exodus 6:3.

Toch zou iemand kunnen vragen: in welk opzicht is Jezus een „Sterke God”, en heeft de apostel Johannes niet gezegd dat Jezus zelf God is? Volgens de Statenvertaling luidt Johannes 1:1: „In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God.” Sommigen betogen dat dit betekent dat „het Woord”, dat op aarde werd geboren als de baby Jezus, de almachtige God zelf is. Is dat zo?

Als uit dit vers begrepen moet worden dat Jezus zelf de almachtige God is, zou het de voorgaande verklaring, „het Woord was bij God”, tegenspreken. Iemand die „bij” iemand anders is, kan niet dezelfde persoon als die ander zijn. Veel bijbelvertalingen maken daarom een onderscheid om duidelijk te laten uitkomen dat het Woord niet de almachtige God is. Enkele bijbelvertalingen zeggen bijvoorbeeld: „Het Woord was een God”, „een god (of: van goddelijke natuur) was het Woord” en „het Woord was een goddelijk wezen”. *

Bijbelverzen die in het Grieks een soortgelijke constructie hebben als die in Johannes 1:1, gebruiken de uitdrukking „een god”. Doelend op Herodes Agrippa I schreeuwden de menigten bijvoorbeeld: „De stem van een god!” En toen Paulus de beet van een giftige slang overleefde, zeiden de mensen dat hij „een god” was (Handelingen 12:22; 28:3-6). Het is in overeenstemming met de Griekse grammatica en met de bijbel om over het Woord te spreken als „een god”, niet als God. — Johannes 1:1.

Sta eens stil bij wat Johannes in het eerste hoofdstuk van zijn Evangelie over „het Woord” zei. „Het Woord nu is vlees geworden en heeft onder ons verblijf gehouden,” schreef hij, „en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die [niet van God maar] van een eniggeboren zoon van een vader.” „Het Woord”, dat vlees is geworden, leefde dus op aarde als de mens Jezus en werd door mensen gezien. Daarom kon hij niet de almachtige God zijn, over wie Johannes zegt: „Geen mens heeft ooit God gezien.” — Johannes 1:14, 18.

Maar waarom, zo zou iemand kunnen vragen, riep Thomas toen hij de opgestane Jezus zag dan uit: „Mijn Heer en mijn God!”? Zoals we al hebben opgemerkt, is Jezus een god in de zin dat hij goddelijk is, maar hij is niet de Vader. Jezus had vlak daarvoor tegen Maria Magdalena gezegd: „Ik stijg op naar mijn Vader en uw Vader en naar mijn God en uw God.” Bedenk ook waarom Johannes zijn Evangelie schreef. Drie verzen na het verslag over Thomas legde Johannes uit dat hij schreef opdat mensen zouden „geloven dat Jezus de Christus is, de Zoon van God,” niet dat hij God is. — Johannes 20:17, 28, 31.

Wie is „de god van deze wereld”?

Het is duidelijk dat er vele goden zijn. Zoals we hebben gezien, worden sommige in de bijbel met name genoemd. Maar lang geleden riepen mensen die Jehovah’s macht zagen: „Jehovah is de ware God! Jehovah is de ware God!” (1 Koningen 18:39) Er is echter een andere god die ook macht heeft. De bijbel zegt: „Zij geloven niet omdat de god van deze wereld hun geest heeft verblind.” — 2 Korinthiërs 4:4, Groot Nieuws Bijbel.

Op de avond voordat hij stierf, waarschuwde Jezus zijn discipelen driemaal voor deze god, waarbij hij hem „de heerser van deze wereld” noemde. Jezus zei dat deze machtige heerser, of god, „buitengeworpen” zou worden (Johannes 12:31; 14:30; 16:11). Wie is deze god, en wat is de wereld waarover hij de heerser is?

Het is de opstandige engel Satan de Duivel. Hoe weten we dat? De bijbel zegt dat toen Satan Jezus op de proef stelde, hij hem ’alle koninkrijken der wereld en hun heerlijkheid toonde en zei: „Al deze dingen zal ik u geven indien gij neervalt en een daad van aanbidding jegens mij verricht”’ (Mattheüs 4:8, 9). Dit aanbod zou helemaal geen beproeving zijn geweest als Satan Jezus iets had aangeboden wat niet van hem was. De apostel Johannes verklaarde dan ook: „De gehele wereld ligt in de macht van de goddeloze.” — 1 Johannes 5:19.

Jezus had dus beloofd: „De heerser van deze wereld [zal] worden buitengeworpen” (Johannes 12:31). Feitelijk zal met de heerser ook deze wereld, of dit stelsel, worden verwijderd, zoals door de apostel Johannes werd voorzegd toen hij zei: ’De wereld gaat voorbij.’ Maar Johannes voegde eraan toe: „Wie de wil van God doet, blijft in eeuwigheid” (1 Johannes 2:17). Laten we nu eens onderzoeken wat de schitterende voornemens van de enige ware God zijn en hoe we er voordeel van kunnen trekken.

[Voetnoot]

^ ¶7 Zie Het Nieuwe Testament onzes Heeren Jesu Christi, door Reijnier Rooleeuw; Das Evangelium nach Johannes, door Siegfried Schulz; La Bible du Centenaire, L’Evangile selon Jean, door Maurice Goguel.

[Illustratie op blz. 8, 9]

De mensen in Lystra waren geneigd Paulus en Barnabas goden te noemen

[Illustratie op blz. 8, 9]

Jezus zei tegen Maria Magdalena: ’Ik stijg op naar mijn God en uw God’