Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een oorlog die mijn leven heeft veranderd

Een oorlog die mijn leven heeft veranderd

Een oorlog die mijn leven heeft veranderd

VERTELD DOOR MICHAEL MOLINA

’De republiek Vietnam heeft onderofficier Molina onderscheiden met het Vietnamese Kruis van Dapperheid’, berichtte de militaire krant „Tester” uit Maryland (VS). ’Later verdiende Molina een gouden ster als tweede onderscheiding voor zijn moedig en vastberaden optreden in een ander hevig vuurgevecht. Op 6 juni 1968 verdiende Molina een tweede gouden ster toen hij voorkwam dat een belangrijke buitenpost in handen van guerrilla’s van de Viet Cong viel.’

IN TOTAAL heb ik 284 gevechtsmissies gevlogen en 29 medailles gekregen. Nu neem ik als christen deel aan een andere soort oorlogvoering, waarover de bijbel zegt: „De wapenen van onze oorlogvoering zijn niet vleselijk” (2 Korinthiërs 10:4). Ik wil graag uitleggen hoe ik ertoe kwam mijn leven zo drastisch te veranderen.

Chicago ligt in het noorden van de Amerikaanse staat Illinois, waar altijd een stevige wind vanaf het Michiganmeer lijkt te waaien. Op 1 februari 1947, de dag dat ik geboren ben, stond er niet alleen veel wind, maar was het ook ijskoud. Omdat mijn vader niet lang daarvoor in de Tweede Wereldoorlog had gevochten, kreeg mijn moeder bij de bevalling hulp van twee militaire artsen. Toen ik tien was, verhuisde ons gezin naar Los Angeles (Californië), waar mijn oudere broer, mijn zus en ik naar een katholieke school werden gestuurd.

In mijn jeugd speelde ik vaak baseball en football op straat en op braakliggende terreinen, maar ik speelde ook soldaatje met zelfgemaakte houten geweren en mitrailleurs. De jaren zestig, toen ik op de middelbare school zat, waren jaren van radicaal denken en veranderende opvattingen. Het vermoorden van sociale en politieke leiders, zoals de moord op de president van de Verenigde Staten in 1963, en ook protestmarsen, het verbranden van de Amerikaanse vlag en gewelddadige demonstraties waren aan de orde van de dag. Hoewel we nog op school zaten, maakten de meesten van mijn klasgenoten en ik ons zorgen over de dienstplicht.

In 1966 voltooide ik de middelbare school. Kort daarna kreeg ik een oproep voor de militaire keuring en ik werd goedgekeurd. Ik ging echter niet bij de landmacht maar bij de marine. Omdat helikopters me fascineerden, bood ik me aan voor een nieuw squadron gevechtshelikopters van de marine. In november 1967, kort nadat ik een basisopleiding had gekregen, zat ik in Saigon, de hoofdstad van Vietnam.

Eerste oorlogservaringen

Binnen korte tijd werd ik overgebracht naar een kleine landingsbaan, waar vier Huey helikopters stonden. Van ons dertig man sterke detachement sliepen enkelen bij de landingsbaan terwijl de anderen en ik zestien kilometer verderop werden ondergebracht. De eerste nacht schrok ik wakker toen het gebouw onder vuur werd genomen. Ik rolde van mijn veldbed af en bleef enkele seconden plat op de grond liggen. Toen ik hoorde dat er boven geschoten werd, sloop ik naar de trap en wist het dak te bereiken, waar iemand me een geweer gaf. De rest van de nacht gingen we door met vechten — op blote voeten en in ons ondergoed.

Na drie dagen van hevige strijd, waarbij we omsingeld waren en volledig afgesneden van de rest, was ons voedsel en water en het grootste deel van onze munitie op. De dienstdoende officier beval: „Morgenvroeg, zodra het licht wordt, rennen we naar de landingsbaan.” We moesten door een dorpje dat in lichterlaaie stond. Terwijl we erdoorheen liepen, hoorden we dat er geschoten werd, ook met mitrailleurs. De grond lag bezaaid met lijken.

Uiteindelijk bereikten we de landingsbaan, waar de situatie niet veel beter was. We groeven schuttersputjes rond de landingsbaan en probeerden stand te houden. Het lukte de Viet Cong verscheidene keren om door te breken en onze landingsbaan te bereiken, waarbij veel doden vielen, onder wie onze officier. Ik bracht verscheidene weken in mijn schuttersputje door zonder me te kunnen douchen of andere kleren te kunnen aantrekken, totdat een helikopter ons naar een andere buitenpost overbracht.

Na die eerste gevechten was ik vastbesloten dat ik boordschutter in een helikopter wilde worden. Ik kreeg een paar dagen opleiding en ging deel uitmaken van een helikopterbemanning. Vuurgevechten waren niets bijzonders; soms vloog ik drie of vier missies per dag.

De uitwerking van de oorlog

Ik was geschokt zo veel bloedvergieten te zien. Tegelijkertijd dacht ik na over de protesten thuis tegen de oorlog. Waren we dan niet voor vrijheid aan het strijden? Riskeerden we niet ons leven zodat anderen een beter leven konden hebben? Toch vroeg ik me af of de oorlog wel gerechtigheid zou brengen. Wie zouden er beter van worden? De Vietnamezen? Zij hadden al jarenlang oorlog moeten verduren voordat wij kwamen. Nu was er alleen nog maar meer bloedvergieten en ellende.

Ik was jong en begreep de politiek achter de oorlog niet. Maar ik had ook geen tijd om erover na te denken. Ik wist alleen dat ik missies moest vliegen en mijn werk moest doen, want daar was ik tenslotte voor opgeleid. Ons motto was: „We zijn getraind om te vechten, niet om te denken.” Toch besloot ik dat als ik het zou overleven, ik serieus moeite zou doen om erachter te komen waarom we daar waren.

De oorlog in Vietnam stelde me aan nog iets bloot waar ik niet op voorbereid was, namelijk drugs. Als tiener had ik sigaretten gerookt, in de weekends bier en whisky gedronken en was ik naar feesten geweest. Maar ik had nooit drugs gebruikt. In Vietnam kwam daar verandering in. Sommige maten van me zeiden: „Waarom niet, Mike? Morgen word je toch overhoop geknald.” Dus zwichtte ik nu en dan.

Drugs zijn echter niet te combineren met oorlogvoeren, dus nam ik het besluit om vóór een missie nooit drugs te nemen. Maar toen ik naar huis ging, nam ik de drang naar drugs met me mee, en ik raakte in het drugswereldje verwikkeld.

Na de oorlog

Toen ik in oktober 1970 naar Californië terugkeerde, was mijn kijk op het leven ingrijpend veranderd. Hoewel ik in het leger gegaan was om voor vrijheid te strijden, had ik het gevoel dat ik gebruikt was. Verbitterd en vol haat was ik teruggekomen. Ik was een buitenbeentje en was niet langer patriottisch.

Dagenlang zat ik in de garage van mijn ouders aan mijn motor te sleutelen, terwijl ik marihuana rookte en ook andere drugs gebruikte. Ik piekerde over mijn situatie en dacht na over wat er in Vietnam was gebeurd, maar daardoor raakte ik alleen nog maar erger gedeprimeerd. Ik begon last te krijgen van mijn geweten. Mijn verlangen om een onderzoek in te stellen naar de reden voor de Vietnamoorlog werd steeds groter.

Veteranen kregen van de regering financiële hulp om een opleiding te volgen, dus schreef ik me in bij een openbare school en ging later naar de Staatsuniversiteit van Californië in Los Angeles. Daar raakte ik bevriend met personen die tegen de oorlog in Vietnam hadden gedemonstreerd, maar ook met anderen die in de oorlog hadden gevochten. We hadden lange gesprekken over de oorlog en de wereldtoestanden. Niemand van ons had bevredigende antwoorden; het was voor ons allemaal één groot raadsel.

Hulp bieden en hulp zoeken

Eigenlijk hadden velen van ons emotionele en psychologische problemen. Ik wilde graag proberen iets te doen om te helpen. Dus ging ik psychopathologie studeren. Omdat ik me heel intens met oorlogvoeren en doden had beziggehouden, wilde ik iets goedmaken en daarom ging ik in psychiatrische ziekenhuizen werken.

Op onze campus waren drugs volop verkrijgbaar en ze werden dan ook veel gebruikt, en ik ging beseffen dat ze de oorzaak waren van veel problemen. Ik wilde mijn studie graag afmaken en patiënten in het ziekenhuis helpen die psychische problemen hadden. Dus stopte ik volledig met drugs en wijdde mijn tijd en energie aan mijn studie en werk. Maar de vooruitgang die ik als therapeut bij mijn patiënten zag, bleef beperkt.

Volledig gefrustreerd door de huidige maatschappij en door mijn gekwelde geweten zocht ik verlichting van mijn leed. Ik begon te bidden en naar de kerk te gaan. De mis in de Katholieke Kerk vond ik niet erg leerzaam. Dus ging ik voortaan ’s avonds naar de kerk. Ik ging dan naar binnen, stak een kaarsje aan en bad voor de beelden, zoals een gekruisigde Jezus, Maria met doorstoken hart en andere beelden van ’heiligen’.

Ik begon te denken: Wat is de kerk toch een deprimerende en sombere plaats! Zou Gods geest hier echt zijn? Ik had behoefte aan antwoorden en aanmoediging. Ik had genoeg ellende gezien. Dus liep ik op een avond de kerk uit en ging in het park bidden. Ik keek naar de sterren en probeerde waarschijnlijk voor het eerst in mijn leven oprecht te communiceren met mijn Schepper.

Ik leer de bijbelse waarheid kennen

Om de stress van mijn werk in het ziekenhuis te ontvluchten, ging ik een weekendje naar Gary, een vriend van vroeger. We keken samen wat tv in de woonkamer. Het journaal ging over pogingen om president Nixon af te zetten. We praatten over de corruptie in alle aspecten van het leven en ik vertelde dat ik aan de oorlog in Vietnam een bedrogen gevoel had overgehouden.

Alva, de vrouw van mijn vriend, had ons gesprek opgevangen en kwam uit de keuken. Ze vertelde dat de gebeurtenissen waar wij het over hadden, een vervulling waren van bijbelprofetieën. „Wat hebben de problemen van een president nu met bijbelprofetieën te maken?”, vroeg ik. Alva legde uit dat Gods koninkrijk in handen van Christus Jezus binnenkort alle corrupte regeringen zal vervangen en dat mensen voor eeuwig in vrede zullen wonen op een aarde die in een paradijs veranderd zal worden (Daniël 2:44; Openbaring 21:3, 4). Alva sprak over het Onze Vader, waarin we vragen of Gods koninkrijk mag komen en Gods wil op aarde mag worden gedaan zoals in de hemel. — Mattheüs 6:9, 10.

Ik begreep dat we echt goddelijke leiding nodig hebben om een beter bestuur te krijgen en echte vrede op aarde te bewerkstelligen (Prediker 8:9; Jeremia 10:23). In verband met de mogelijkheid om eeuwig te leven kon ik me nog herinneren dat de atomen waaruit ons lichaam bestaat, daar slechts betrekkelijk korte tijd deel van uitmaken en dan worden vervangen. Hoewel sommige dingen die Alva vertelde ongeloofwaardig leken, was mijn nieuwsgierigheid gewekt. Ik wilde het vele onrecht dat ik had veroorzaakt enigszins goedmaken en het leed van anderen helpen verlichten. Alva raadde me aan naar de Koninkrijkszaal te gaan, waar ik meer te weten kon komen.

Bill Akina was een volletijdprediker in de gemeente. Hij was tijdens de Tweede Wereldoorlog bij de marine geweest, dus we begrepen elkaar. Maar wat belangrijker was, hij kende de bijbel, en hij en zijn vrouw beantwoordden aan de hand daarvan de vele vragen die ik had. Ik maakte vorderingen in mijn bijbelstudie en ging beseffen dat mijn pogingen om de patiënten in het ziekenhuis te helpen weliswaar goedbedoeld waren, maar dat de verlichting die ik hun kon bieden slechts tijdelijk was. Daarentegen zouden mensen die geholpen werden nauwkeurige kennis van de bijbel te krijgen, eeuwig kunnen leven als ze geloof hadden en in overeenstemming met die kennis leefden. — Johannes 17:3.

Bill gaf me bijbelles aan de hand van het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt. Als symbool van mijn opdracht aan God liet ik me in juli 1974 dopen. Zes maanden later werd ik pionier, zoals volletijdpredikers onder Jehovah’s Getuigen worden genoemd. Ondertussen stopte ik met mijn studie aan de universiteit en gaf ik mijn werk in het ziekenhuis op. Om mezelf te kunnen onderhouden, ging ik ’s avonds bankgebouwen schoonmaken (1 Thessalonicenzen 4:11). Mijn vrienden en familie dachten dat ik gek geworden was.

Toen ik ongeveer een jaar in Californië pionierde, begon ik me af te vragen hoe ik nog vollediger in Jehovah’s dienst gebruikt kon worden. Ik besloot me de zendingsdienst ten doel te stellen. Na enkele jaren als pionier gediend te hebben, kreeg ik een uitnodiging om de Wachttoren-Bijbelschool Gilead bij te wonen, die toen in Brooklyn (New York) werd gehouden. Ik maakte deel uit van de 66ste klas en op 11 maart 1979 gradueerde ik in Long Island City (New York).

Verschillende toewijzingen

Ik werd toegewezen aan Guatemala, in Midden-Amerika, waar ik ongeveer een jaar als zendeling diende. Toen werd ik uitgenodigd om in de kleine drukkerij van het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in de hoofdstad, Guatemala-Stad, te gaan werken. In 1981 trouwde ik met Lupita, een plaatselijke pionierster, en ze werd uitgenodigd om samen met mij op het bijkantoor te komen dienen. In 1996 stopten we met drukken in Guatemala omdat we vanaf toen al onze publicaties van het bijkantoor in Mexico ontvingen.

Ons dochtertje, Stephanie, werd in 1984 geboren. Ik kon echter op het bijkantoor blijven dienen, zelfs nadat in 1987 Mitchell werd geboren. We wonen op zo’n tien kilometer van het bijkantoor en ik reis elke dag heen en weer. Deze situatie is niet altijd makkelijk geweest, maar het is een voorrecht om dit werk te doen, en mijn gezin heeft me steeds gesteund.

Lupita en Stephanie pionieren nu, en Mitchell is een gedoopte verkondiger. Dit jaar voltooit hij zijn opleiding op een vakschool, en het is zijn doel volletijdprediker te worden. Ik besef dat we deze speciale voorrechten niet aan onze eigen talenten te danken hebben, maar aan Jehovah’s onverdiende goedheid. Hij is een liefdevolle God, en hij zal iedereen gebruiken die bereidwillig is en zijn leiding zoekt.

Soms wordt ons gevraagd hoe het ons als gezin lukt om zo volledig met de dienst bezig te zijn en tegelijkertijd in ons onderhoud te voorzien. Tijdens onze vakanties doen we werelds werk. Maar daarnaast proberen we op materieel gebied ons leven altijd eenvoudig te houden en voor hulp naar Jehovah op te zien, op hem te vertrouwen en constant zijn leiding te zoeken. — Mattheüs 6:25-34; Spreuken 3:5.

Door het dragen van een wapen had ik een machtsgevoel ontwikkeld, en ik besef dus dat ik nog constant moet werken aan nederigheid. Satans stelsel heeft me geleerd te haten en te doden, achterdochtig en agressief te zijn en een verdedigende houding aan te nemen. Maar Jehovah heeft me barmhartigheid en liefderijke goedheid betoond, waarvoor ik heel dankbaar ben. Ik ben nu vastbesloten om nooit meer de oorlog te leren maar liefde en medegevoel voor iedereen te blijven hebben. — Mattheüs 5:43-45; Jesaja 2:4.

Het is niet makkelijk geweest om veranderingen aan te brengen. Maar ik heb geleerd een vrediger leven te leiden. Met Gods hulp heb ik ook leren omgaan met de nachtmerries die ik als gevolg van mijn oorlogservaringen heb. Ik kijk echt uit naar de tijd dat er een eind komt aan oorlogen (Psalm 46:9). Tot die tijd ben ik dankbaar voor de mogelijkheid een aandeel te hebben aan het levensreddende werk om mensen te helpen meer te weten te komen over onze grootse Levengever, Jehovah God.

[Illustraties op blz. 12]

Ik was boordschutter in een helikopter

[Illustratie op blz. 14]

Met Bill en Eloise Akina (1978)

[Illustratie op blz. 15]

In de drukkerij op het bijkantoor in Guatemala (1982)

[Illustratie op blz. 15]

In de prediking met mijn vrouw

[Illustratie op blz. 15]

Met Lupita, Mitchell en Stephanie nu