Op zoek naar de moeflon
Op zoek naar de moeflon
Op een prachtige lentedag klimmen we vroeg in de ochtend gewapend met kaarten, camera’s, hoeden en stevige laarzen in onze terreinwagen. Onze bestemming is het Paphoswoud, hoog in het Tróodosgebergte op het eiland Cyprus, waar we hopen de zeldzame moeflon te zien. Wat is dat voor een dier?
MOEFLONS zijn wilde schapen die verwant zijn aan de schapen die in het hele Middellandse-Zeegebied worden aangetroffen. Maar de moeflonsoort die onze nieuwsgierigheid heeft gewekt, is inheems op Cyprus en combineert volgens zeggen de schoonheid van een hert met de lenigheid van een geit. De moeflon, die door de Cyprioten agrinó wordt genoemd, is alleen in afgelegen berggebieden te vinden.
We gaan de snelweg af en rijden eerst door de uitlopers van de bergen en dan door een prachtige vallei. Op de berghellingen liggen dorpjes en overal in de valleien zien we boomgaarden. Maar al gauw wordt de weg slechter en op sommige plekken komt onze auto gevaarlijk dicht bij de rand van de steile afgronden. Ten slotte komen we op onze bestemming aan: de boswachterij. We bevinden ons nu diep in het Paphoswoud met zijn 60.000 hectare dennenbomen en ceders. We bestellen koffie en maken een praatje met Andreas, een boswachter in een groen uniform die enthousiast over de moeflons vertelt.
De moeflon is volgens hem het grootste wilde zoogdier op Cyprus. In het verleden kwamen ze veel voor op het eiland. Op veel Grieks-Romeinse mozaïeken staan deze wilde schapen afgebeeld en middeleeuwse geschriften beschrijven hoe de adel plezier beleefde aan de jacht op de dieren in het Paphoswoud.
Andreas loopt voorop naar een omheind stuk land en vertelt ons ondertussen meer over de geschiedenis van de moeflon. We horen bijvoorbeeld dat het aantal dieren door de komst van het jachtgeweer drastisch is afgenomen. Pas in 1938 werd de jachtwet op Cyprus aangepast om het dier te beschermen. De boswachters en de politie werkten samen om het stropen tegen te gaan. Een jaar later werd het bos verboden terrein voor jagers. Deze veranderingen en ook de extra maatregelen die sinds de jaren zestig zijn getroffen, hebben ertoe geleid dat de moeflonpopulatie enorm is toegenomen.
Onze eerste ontmoeting
We volgen Andreas naar het omheinde stuk grond en turen tussen de struiken en bomen door. Hij gebaart dat we heel stil moeten zijn en leidt ons een stukje een helling op. Daar zien we drie volwassen moeflonvrouwtjes en twee pasgeboren lammetjes die op een zonnige open plek aan het
grazen zijn. De volwassen dieren zijn ongeveer negentig centimeter hoog en hebben een lichtbruine vacht die op de buik nog lichter is.De wilde planten die ze eten, zijn in deze tijd van het jaar volop aanwezig en de volwassen dieren hebben het te druk met grazen om op ons te letten. Maar de kleintjes staken hun gedartel en zetten een paar aarzelende stappen in onze richting. We zijn in de wolken! De klik van een van onze camera’s maakt ze echter aan het schrikken en in een oogwenk verdwijnt de hele groep in het bos.
Helemaal verguld met wat we gezien hebben, maken we plannen om het bos te voet te verkennen in de hoop moeflons in het wild te zien. Andreas stelt voor dat we dat bij zonsopgang proberen, wanneer de dieren zich soms naar de rand van het bos wagen op zoek naar voedsel. Omdat we van plan zijn vannacht in het dal te kamperen, is de berg die uitziet op het dal misschien een goede plek om te zoeken. We horen dat moeflons in de warmere maanden op de hoger gelegen hellingen grazen maar in de winter, wanneer de toppen bedekt zijn met sneeuw, op de lager gelegen gedeelten naar eetbare planten zoeken en zich daarbij soms zelfs op het open veld vertonen.
De paartijd is in de herfst. In de winter verplaatsen de moeflons zich in kudden van zo’n tien tot twintig dieren. Wanneer in april of mei de lammetjes geboren worden, splitsen de kudden zich op in kleinere groepen, zoals de groep die we binnen de omheining hadden gezien. Volwassen mannetjes gaan gewoonlijk in hun eentje op zoek naar voedsel.
Een ram in het wild!
De volgende morgen vroeg rijden we weer de heuvel op waarna we de auto op een open plek neerzetten en het bos in lopen voordat de zon te hoog aan de hemel staat. Het is nog stil in het bos en er hangen mistflarden tussen de bomen. Als we even blijven staan om van de stilte te genieten, zien we hem staan — een prachtig, gespierd mannetje, dat bijna z’n hele wintervacht heeft afgeworpen. Onder aan zijn hals is zijn vacht donker. Met fier opgeheven kop kijkt hij ons strak aan door zijn donkere wimpers en snuift de lucht op om onze geur op te vangen. Zijn dikke, gedraaide horens zijn minstens veertig centimeter lang! Hij is zwaarder dan de vrouwtjes die we gisteren zagen en moet zo’n 35 kilo wegen.
We blijven stokstijf staan en houden onze adem in. Maar het alerte dier lijkt onze geur te hebben opgesnoven, want hij beweegt zijn kop op en neer en gaat ervandoor. We zijn echt onder de indruk van wat we in twee dagen hebben gezien en geleerd. We hebben ook meer waardering gekregen voor de Schepper, die zei: „Aan mij behoort al het wild gedierte van het woud toe, de beesten op duizend bergen.” — Psalm 50:10.
[Illustraties op blz. 24, 25]
Een Cypriotische moeflon (achtergrond) en een Europese moeflon
[Illustratieverantwoording op blz. 25]
Top right: Oxford Scientific/photolibrary/Niall Benvie; European Mouflon: Oxford Scientific/photolibrary