Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Hoe de fotografie het licht zag

Hoe de fotografie het licht zag

Hoe de fotografie het licht zag

DOOR EEN ONTWAAKT!-MEDEWERKER IN ZWEDEN

Het verhaal wil dat de bezoekers van de Italiaanse natuurkundige Giambattista Della Porta (1535?-1615) zich wild schrokken. Op de muur vóór hen bewogen beelden van omgekeerde mensjes. In paniek haastten de bezoekers zich het vertrek uit. Della Porta werd aangeklaagd voor tovenarij!

EN DAT allemaal omdat hij zijn gasten wilde amuseren door hen te laten kennismaken met een camera obscura (Latijn voor „donkere kamer”). De camera werkt volgens een eenvoudig principe, en toch kunnen de resultaten spectaculair zijn. Hoe werkt zo’n camera?

Als er door een klein gaatje in een donkere doos of kamer licht valt, wordt op de wand ertegenover een op zijn kop staand beeld geprojecteerd van wat er buiten de doos of kamer te zien is. Wat de gasten van Della Porta zagen, was niets meer of minder dan een groepje acteurs die buiten optraden. De camera obscura was een voorloper van de huidige camera. De kans is groot dat u net als miljoenen anderen tegenwoordig zelf een camera bezit of op zijn minst weleens zo’n goedkope, overal verkrijgbare wegwerpcamera hebt gebruikt.

Eigenlijk was de camera obscura in de tijd van Della Porta allang niet nieuw meer. Aristoteles (384-322 v.G.T.) had het principe ontdekt waarop de werking van de camera gebaseerd was. De Arabische geleerde Alhazen uit de tiende eeuw had het in geuren en kleuren beschreven, en de vijftiende-eeuwse schilder Leonardo da Vinci had er notities over gemaakt. In de zestiende eeuw werden camera’s voorzien van een lens, wat een scherper beeld opleverde, en veel schilders maakten er dankbaar gebruik van om perspectief en proporties nauwkeurig weer te kunnen geven. Maar hoeveel moeite er ook gedaan werd, men slaagde er niet in de ontstane beelden vast te leggen of te fixeren; daar zou pas in de negentiende eeuw verandering in komen.

De allereerste fotograaf

De Franse natuurkundige Joseph Nicéphore Nièpce was misschien al vanaf 1816 op zoek naar een manier om fotografische beelden vast te leggen. Maar de echte doorbraak kwam toen hij met lithografie experimenteerde en op een lichtgevoelige substantie stuitte die bitumen uit Judea wordt genoemd. Rond het midden van de jaren twintig van de negentiende eeuw plaatste hij een tinnen plaat die met een asfaltoplossing bestreken was, in een camera obscura, richtte die op het raam van zijn huis en liet de plaat acht uur lang belichten. Zelfs de meest onervaren amateurfotograaf van nu zou niet trots zijn op het wazige beeld van een gebouw, een boom en een schuur dat te voorschijn kwam, maar Nièpce had alle reden om dat wel te zijn. Zijn beeld was hoogstwaarschijnlijk de eerste permanente foto die ooit gemaakt is!

Om zijn methode verder te ontwikkelen, begon Nièpce in 1829 samen te werken met Louis Daguerre, een dynamische ondernemer. Helaas stierf Nièpce in 1833. In de jaren na zijn dood wist Daguerre het procédé aanmerkelijk te verbeteren. Hij bestreek koperen platen met een laag zilverjodide. Dat bleek lichtgevoeliger te zijn dan asfalt. Bij toeval ontdekte hij dat als hij de plaat na het belichten met kwikdamp behandelde, het latente beeld zichtbaar werd. Daardoor kon de belichtingstijd drastisch worden verkort. Toen Daguerre later merkte dat als hij de plaat met een zoutoplossing spoelde, het beeld na verloop van tijd niet donkerder kleurde, was de fotografie gereed om de wereld stormenderhand te veroveren.

Wereldkundig gemaakt

Toen Daguerres uitvinding, daguerreotypie genoemd, in 1839 aan het publiek werd voorgesteld, was de reactie overweldigend. De geleerde Helmut Gernsheim schrijft in zijn boek The History of Photography: „Mogelijk heeft geen enkele andere uitvinding de verbeelding van het publiek zo aangesproken en de wereld met zo’n snelheid veroverd als de daguerreotypie.” Een ooggetuige van de officiële presentatie schreef: „Een uur later werden alle opticiensbedrijven bestormd, maar ze konden niet genoeg instrumenten bijeenbrengen om het toestromende leger van ’daguerreotypisten in de dop’ tevreden te stellen; een paar dagen later kon je op alle pleinen van Parijs driebenige camera’s zien staan, neergepoot tegenover kerken en paleizen. Alle natuur- en scheikundigen en onderlegde mannen van de hoofdstad waren bezig verzilverde platen te polijsten, en zelfs de kruideniers uit de betere kringen konden zich onmogelijk het genoegen ontzeggen iets van hun middelen op het altaar van de vooruitgang te offeren door het te laten verdampen in jodium en het te laten verteren in kwikdamp.” De Parijse pers noemde de hype al snel daguerréotypomanie.

De uitstekende kwaliteit van de daguerreotypieën bracht de Britse wetenschapper John Herschel ertoe te schrijven: „Het is niet overdreven om van een wonder te spreken.” Sommigen schreven aan de uitvinding zelfs magische krachten toe.

Maar niet iedereen was enthousiast over de nieuwe uitvinding. In 1856 werd fotograferen door de koning van Napels verboden, mogelijk omdat hij dacht dat het iets te maken had met ’het boze oog’. Bij het zien van een daguerreotypie riep de Franse schilder Paul Delaroche uit: „Vandaag is de schilderkunst de doodsteek toegebracht!” De uitvinding baarde ook andere schilders grote zorgen omdat ze hun broodwinning in gevaar zagen komen. Eén verslaggever bracht de vrees van sommigen als volgt onder woorden: „In de fotografie wordt de optische werkelijkheid exact weergegeven, en dat zou iemands gevoel voor schoonheid teniet kunnen doen.” Fotografische beelden werden zelfs bekritiseerd omdat ze door hun onbarmhartige realisme ruw een eind maakten aan gekoesterde illusies van schoonheid en jeugd.

Daguerre of Talbot?

William Henry Fox Talbot, een Engelse natuurkundige, was ervan overtuigd dat hij de fotografie had uitgevonden en was daarom van zijn stuk gebracht door de aankondiging van Daguerres uitvinding. Talbot had vellen papier die met zilverchloride bewerkt waren in een camera obscura gedaan. Hij behandelde het ontstane negatief met was om het transparant te maken, legde het op een ander bewerkt vel papier en stelde het geheel bloot aan zonlicht, waardoor een positief beeld ontstond.

Hoewel Talbots procédé aanvankelijk een stuk minder populair was en een slechter beeld opleverde, bleek het veel meer mogelijkheden te hebben. Er konden meerdere afdrukken van een enkel negatief gemaakt worden, en papieren afdrukken waren goedkoper en makkelijker te verwerken dan de kwetsbare daguerreotypieën. De huidige fotografie is nog steeds gebaseerd op het procédé van Talbot, terwijl de daguerreotypie, ondanks de aanvankelijke populariteit, een dood spoor bleek te zijn.

Nièpce, Daguerre en Talbot waren echter niet de enigen die streden om de titel ’vader van de fotografie’. Na de bekendmaking van Daguerre in 1839 maakten op zijn minst 24 mannen — van Noorwegen in het noorden tot Brazilië in het zuiden — er aanspraak op de fotografie te hebben uitgevonden.

De fotografie leidt tot drastische veranderingen

Jacob August Riis, een maatschappelijk hervormer, zag in fotografie al heel vroeg een uitstekend middel om armoede en lijden onder de aandacht van het publiek te brengen. In 1880 begon hij foto’s te nemen van de achterbuurten van New York na het vallen van de duisternis, waarbij hij brandend magnesiumpoeder in een braadpan gebruikte als flitslicht — wat niet helemaal ongevaarlijk was. Hij stak tot twee keer toe het huis waarin hij werkte in brand en zijn kleding vatte een keer vlam. Men zegt dat president Theodore Roosevelt mede dankzij zijn beelden een aantal maatschappelijke hervormingen doorvoerde toen hij zijn intrek nam in het Witte Huis. Zo bewoog ook de overtuigingskracht van een serie landschapsfoto’s van William Henry Jackson het Amerikaanse Congres er in 1872 toe Yellowstone tot het eerste nationale park ter wereld te maken.

Voor iedereen toegankelijk

Eind jaren tachtig van de negentiende eeuw durfden veel fotografen in spe het fotograferen nog steeds niet aan vanwege de kosten en de ingewikkeldheid ervan. Maar toen George Eastman in 1888 de Kodak uitvond, een draagbare camera die makkelijk te bedienen was en een flexibele filmrol bevatte, effende hij het pad voor onbeperkte amateurfotografie.

De klant kon, nadat hij de rol had vol geschoten, de hele camera opsturen naar de fabriek. Daar werd de film ontwikkeld, waarna de camera, voorzien van een nieuwe film, samen met de ontwikkelde foto’s naar de eigenaar werd teruggestuurd — en dat allemaal voor een heel schappelijke prijs. De slogan „U drukt op het knopje, wij doen de rest” was niet overdreven.

Fotografie was nu toegankelijk voor de grote massa, en de miljarden opnamen die er inmiddels jaarlijks gemaakt worden, laten zien dat het enthousiasme nooit verflauwd is. Wat recentelijk tot de populariteit van het fotograferen bijdraagt, zijn digitale camera’s die een resolutie hebben van enkele megapixels. Ze zijn uitgerust met een kleine geheugenkaart die honderden foto’s kan bevatten. En iemand kan zelfs met zijn eigen computer en printer al afdrukken van hoge kwaliteit maken. Het lijdt geen twijfel dat de fotografie een hoge vlucht heeft genomen.

[Illustratie op blz. 20]

Panoramische daguerreotypie van Parijs (ca. 1845)

[Illustratie op blz. 20]

Een reproductie van mogelijk de eerste foto (ca. 1826)

[Illustratie op blz. 20]

Een tekening van een camera obscura, die vaak door kunstenaars gebruikt werd

[Illustratie op blz. 21]

Nièpce

[Illustraties op blz. 23]

Een daguerreotypie van Louis Daguerre uit 1844, en zijn camera

[Illustraties op blz. 23]

Studio van William Talbot (ca. 1845), en zijn camera’s

[Illustraties op blz. 23]

Een foto uit 1890 van George Eastman die een Kodak Nr. 2 vasthoudt, en zijn camera Nr. 1 met filmspoel

[Illustratie op blz. 23]

Een foto van wat later Yellowstone National Park werd, door W. H. Jackson (1871)

[Illustratie op blz. 23]

Moderne digitale camera’s leggen beelden vast met een resolutie van enkele megapixels

[Illustratieverantwoording op blz. 20]

Panoramic of Paris: Photo by Bernard Hoffman/Time Life Pictures/Getty Images; Niepce’s photograph: Photo by Joseph Niepce/Getty Images; camera obscura: Culver Pictures

[Illustratieverantwoording op blz. 22]

Page 23: Talbot’s studio: Photo by William Henry Fox Talbot & Nicholaas Henneman/Getty Images; Talbot’s camera: Photo by Spencer Arnold/Getty Images; Kodak photo, Kodak camera, and Daguerre camera: Courtesy George Eastman House; Yellowstone: Library of Congress, Prints & Photographs Division, LC-USZ62-52482