Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Worden mensen na hun dood engelen?

Worden mensen na hun dood engelen?

De zienswijze van de bijbel

Worden mensen na hun dood engelen?

EEN klein meisje dat Argyro heette, stierf toen ze nog maar zeven jaar was. Gebroken van verdriet keken haar ouders naar haar terwijl ze in het wit gekleed in haar kistje lag. In een poging hen te troosten zei de predikant: „God wilde er een engeltje bij hebben, en Hij nam de kleine Argyro tot zich. Nu fladdert haar zieltje rond de troon van de Almachtige.”

Veel mensen geloven oprecht dat engelen de zielen van overleden mensen zijn, hoewel maar weinig religies dit denkbeeld officieel onderschrijven. De amusementswereld heeft deze gedachte gepopulariseerd in films en tv-series over doden die pas een engel mogen worden als ze iets goeds voor de levenden hebben gedaan.

Kunt u echt verwachten dat uw dierbaren na hun dood engelen worden? Wat leert de bijbel op dit punt? Laten we eerst eens zien wat engelen volgens de bijbel eigenlijk zijn en wat dit boek over de toestand van de doden zegt.

Engelen — Een unieke schepping

Engelen zijn onzichtbare, machtige dienstknechten van God die in het geestenrijk wonen. Hun bestaan is niet afhankelijk van dat van mensen. Engelen zijn geesten die door God geschapen zijn. De bijbel zegt: „Dat [de engelen] de naam van Jehovah loven; want híȷ́ gebood, en ze werden geschapen.” — Psalm 148:2, 5.

De bijbel onthult dat vele miljoenen getrouwe hemelse schepselen, inclusief serafs en cherubs, gehoorzaam een specifieke rol vervullen overeenkomstig hun rang en toewijzing (Psalm 103:20, 21; Jesaja 6:1-7; Daniël 7:9, 10). Moesten er mensen sterven zodat God al die engelen tot bestaan kon brengen? Feitelijk kan dat helemaal niet. Waarom niet?

De bijbel laat zien dat de engelen lang voor de mens werden geschapen. Toen Jehovah de planeet schiep die later door mensen bewoond zou worden, werd er door de engelen — in poëtische taal morgensterren genoemd — ’een vreugdegeroep aangeheven en juichend instemming betuigd’ (Job 38:4-7). Ze bestonden dus al miljarden jaren voordat de mens op aarde verscheen.

Bovendien hebben engelen een heel andere natuur en een heel andere plaats in Jehovah’s voornemen dan mensen. * God schiep de mens „een weinig lager dan engelen”, dus die geestelijke schepselen worden terecht als bovenmenselijk beschouwd: ze hebben grotere geestelijke capaciteiten en ze zijn sterker (Hebreeën 2:7). De „juiste woonplaats” van engelen is de hemel (Judas 6). Gods oorspronkelijke voornemen met de mensen was dat ze eeuwig op aarde zouden leven (Genesis 1:28; 2:17; Psalm 37:29). Als het eerste mensenpaar God gehoorzaam was geweest, zouden ze nooit gestorven zijn. Vanaf het begin hadden mensen en engelen dus een heel verschillende plaats in Gods voornemen.

Wat gebeurt er bij de dood?

Andere belangrijke vragen die we moeten onderzoeken zijn: Wat gebeurt er met mensen als ze sterven? Blijven ze voortbestaan, maar dan in een andere vorm, misschien als engelen in het geestenrijk? De bijbel geeft hier een eenvoudig en duidelijk antwoord op: „De levenden zijn zich ervan bewust dat zij zullen sterven; maar wat de doden betreft, zij zijn zich van helemaal niets bewust” (Prediker 9:5). Bij de dood houden mensen dus op te bestaan. De doden weten, voelen en ervaren absoluut niets.

Is er hoop voor de doden? Ja! De bijbel laat zien dat de hoop voor de meeste mensen die gestorven zijn, is dat ze een opstanding zullen krijgen. Verreweg de meeste doden zullen worden opgewekt tot leven als mensen op een paradijselijke aarde. — Lukas 23:43; Johannes 5:28.

Sommige mensen hebben de hoop om tot leven in de hemel te worden opgewekt. Hun aantal is klein: in totaal 144.000. Maar deze 144.000 verschillen duidelijk van de schepselen die gewoonlijk engelen worden genoemd. De 144.000 regeren bijvoorbeeld als onsterfelijke koningen en priesters met Christus. Ze hebben de autoriteit om als rechters op te treden (1 Korinthiërs 6:3; Openbaring 20:6). Zijn het gestorven kindertjes? Nee. Het zijn volgelingen van Christus die volledig getoetst en beproefd zijn! — Lukas 22:28, 29.

Sta ook eens stil bij het contrast tussen dode mensen en levende engelen. Overleden mensen „zijn zich van helemaal niets bewust”, terwijl engelen een volledig bewustzijn bezitten, gevoelens hebben en beslissingen kunnen nemen. Ze zijn schepselen met een vrije wil (Genesis 6:2, 4; Psalm 146:4; 2 Petrus 2:4). De doden worden beschreven als „machteloos”, maar engelen zijn „geweldig in kracht” (Jesaja 26:14; Psalm 103:20). En terwijl de nakomelingen van Adam sterven als gevolg van zonde en onvolmaaktheid, zijn godvrezende engelen volmaakt en bevinden ze zich in een volledig goedgekeurde positie voor het aangezicht van Jehovah. — Mattheüs 18:10.

De gedachte dat engelen de zielen van overleden mensen zijn, mag dan misschien stof bieden voor tot de verbeelding sprekende tv-programma’s of films, maar dit denkbeeld vindt geen ondersteuning in de bijbel. De bovenstaande bijbelse waarheden helpen ons om misvattingen over het lot van onze gestorven dierbaren te vermijden. Verder verzekert de bijbel ons dat getrouwe engelen — afzonderlijk geschapen, machtige dienstknechten van God — superieur zijn aan mensen en altijd klaarstaan om Jehovah’s wil te doen. En gelukkig houdt Gods wil ook in dat de engelen bescherming en hulp geven aan degenen die Jehovah oprecht respecteren en willen dienen. — Psalm 34:7.

[Voetnoot]

^ ¶10 Het woord engel, dat letterlijk „boodschapper” betekent, kan soms een bredere betekenis hebben en van toepassing zijn op verschillende geestelijke schepselen en zelfs op menselijke dienstknechten van God. Maar in dit artikel spreken we over de geestelijke schepselen die in de bijbel gewoonlijk engelen worden genoemd.

VRAAGT U ZICH WELEENS AF:

Zijn uw gestorven dierbaren nu engelen die God in de hemel dienen? — Prediker 9:5, 10.

Sterven kinderen omdat God meer engelen om zich heen wil? — Job 34:10.

Kunnen de doden terugkeren om de levenden te beschermen? — Jesaja 26:14.

[Inzet op blz. 29]

„Dat [de engelen] de naam van Jehovah loven; want híȷ́ gebood, en ze werden geschapen.” — Psalm 148:2, 5