Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„Vier je grootmoederdag?”

„Vier je grootmoederdag?”

„Vier je grootmoederdag?”

HET was een koude winterochtend. Natalia, een zestienjarig meisje in Polen, stond op de trein te wachten toen twee journalisten van een plaatselijke krant haar aanspraken en vroegen: „Vier je grootmoederdag?”

In Polen zijn grootmoederdag, grootvaderdag, moederdag, vrouwendag en lerarendag allemaal speciale dagen. Jonge kinderen vieren grootmoederdag en grootvaderdag gewoonlijk door wenskaarten te maken, terwijl oudere kinderen hun grootouders cadeautjes of bloemen geven.

In eerste instantie wist Natalia niet wat ze moest zeggen toen haar die vraag werd gesteld. Maar na in stilte gebeden te hebben, zei ze tegen de journalisten: „Ik ben een van Jehovah’s Getuigen, en ik vier geen grootmoederdag.” De journalisten leken verbaasd. Natalia glimlachte en voegde eraan toe: „Ik woon bij mijn grootmoeder, dus kan ik haar elke dag bloemen geven, met haar praten en haar bedanken omdat ze zo lief is. Waarom zou ik haar maar één keer per jaar eren?”

Dit goed doordachte antwoord maakte indruk op de journalisten. De volgende dag stond Natalia’s commentaar in de ochtendkrant met een foto van haar erbij.

Naar aanleiding van dit voorbeeld kunnen we ons afvragen of wij er ook op voorbereid zijn om redenen te geven voor ons geloof en ons gedrag, vooral als er onverwachts vragen aan ons worden gesteld. Ware aanbidders van God zullen proberen hem te eren door altijd gereed te zijn om redenen te geven voor wat ze geloven en door graag elke gelegenheid daartoe aan te grijpen. — 1 Petrus 3:15.