Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Iets duurzamers dan kunst

Iets duurzamers dan kunst

Iets duurzamers dan kunst

Verteld door Rakel Koivisto

Toen ik in 1950 deelnam aan een nationale prijsvraag voor een monument ter ere van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog, won mijn ontwerp de eerste prijs. Een jaar later werd mijn enorme granieten monument tijdens een plechtige ceremonie in Tuusula (Finland) onthuld, maar ik was er niet bij. Ik zal uitleggen hoe dat kwam.

IK BEN in 1917 geboren als jongste in een gezin met acht kinderen. We woonden in een dorpje in het zuiden van Finland en hoewel we arm waren, voelde ik me gelukkig en veilig. Mijn ouders waren evenwichtig en godvrezend, en ze leerden ons waardevolle geestelijke dingen. De bijbel die Vader had gekocht, werd bij ons thuis met veel waardering bezien.

Als kind sneed ik beeldjes uit hout. Mijn familieleden vonden dat ik daar erg goed in was en spoorden me daarom aan kunst te gaan studeren. Ik gaf me op voor de studierichting Industriële vormgeving aan de Universiteit van Helsinki en werd toegelaten. Deze elitaire faculteit was het middelpunt van de Finse kunstwereld. Het was een boeiende omgeving voor een plattelandsmeisje als ik, en ik ging er dan ook helemaal in op. Toen ik in 1947 afstudeerde, dacht ik dat ik deze wereld iets duurzaams kon nalaten.

Een keerpunt

Maar toen veranderden mijn doelen totaal. Op een dag kwam mijn zus, Aune, bij me langs. Ze zei enthousiast: „Ik heb de waarheid gevonden!” Ze had het boek „God zij waarachtig” gekregen, dat door Jehovah’s Getuigen was uitgegeven. Ik was niet onder de indruk. Kort daarna zag ik een vroegere studiegenote met hetzelfde boek. Toen ik er kleinerend over deed, was haar reactie: „Lach maar niet. Dit boek zal je helpen de Bijbel te begrijpen.” Ik kreeg het boek en las het bijna in één ruk uit. Nu deed ik er niet meer kleinerend over; ik was er zelfs van overtuigd dat de Getuigen de waarheid hadden. Ik besefte ook dat Jehovah God me iets aanbood wat kunst niet kon bieden, namelijk eeuwig leven.

Toen ik kennismaakte met de Getuigen nodigden ze me niet uit voor hun bijeenkomsten. Daarom dacht ik dat die alleen voor leden waren. Dus nam ik het initiatief en vroeg of ik ze misschien mocht bijwonen. Ik was heel blij toen ik hoorde dat hun vergaderingen voor iedereen toegankelijk waren. Door het bijwonen van de vergaderingen werd mijn geloof versterkt en ik besloot dan ook mijn leven aan Jehovah op te dragen. Op 19 november 1950 was het voor iedereen duidelijk dat ik deze beslissing had genomen: ik werd samen met mijn zus gedoopt. Tot onze vreugde werden onze vier zussen en onze lieve ouders uiteindelijk ook Getuigen.

Welke carrière moet ik kiezen?

In de tijd dat ik met de Getuigen de Bijbel bestudeerde, ging het goed met mijn artistieke carrière. Na van de kunstacademie te zijn afgestudeerd, werkte ik als assistente bij een hoogleraar in de beeldhouwkunst. Ik won de nationale prijsvraag met mijn ontwerp voor het monument voor oorlogsslachtoffers waarover ik het in de inleiding had. Mijn suggestie voor de titel was: „Geen weg terug”, wat mijn bijgestelde zienswijze over oorlog weergaf (Jesaja 2:4; Mattheüs 26:52). Toen het standbeeld van meer dan vijf meter hoog werd onthuld, was ik niet aanwezig omdat de ceremonie patriottisch was en niet strookte met mijn op de Bijbel gebaseerde overtuiging.

Naarmate mijn reputatie als kunstenares groeide, werd ik steeds bekender en kreeg ik veelbelovende aanbiedingen. Maar ik besloot mijn prioriteiten af te wegen. Hoewel ik erg van mijn werk hield, was mijn verlangen om anderen in geestelijk opzicht te helpen nog sterker. Daarom werd ik in 1953 pionierster, zoals fulltimepredikers van Jehovah’s Getuigen worden genoemd.

Soms kreeg ik te horen dat ik mijn talenten verspilde. Maar ik besefte dat mijn persoonlijke prestaties als beeldhouwster slechts tijdelijk zouden zijn. Zelfs granieten monumenten zullen na verloop van tijd afbrokkelen. Als pionierster kon ik echter het grootste deel van mijn tijd gebruiken om anderen te helpen de weg naar eeuwig leven te vinden! (Johannes 17:3) Maar ik was het beeldhouwen niet helemaal vergeten. Af en toe maakte ik nog beeldjes voor mijn plezier, en ook voor de verkoop zodat ik daarvan kon leven.

Ik verhuis naar het platteland

Na vier jaar in Helsinki te hebben gepionierd, werd mij door het Finse bijkantoor van Jehovah’s Getuigen gevraagd naar Jalasjärvi te verhuizen, een plattelandsgemeente in Zuid-Ostrobothnia. Daar zou ik me bij Anja Keto voegen, die zeventien jaar jonger was dan ik. Hoewel ik Anja niet kende, nam ik de uitnodiging graag aan en trok bij haar in. We waren de enige Getuigen in het gebied en werkten dus bijna altijd samen in de dienst. Al gauw werden we onafscheidelijke vriendinnen.

De verhuizing naar Jalasjärvi betekende een terugkeer naar de landelijke leefomstandigheden die ik had gekend voordat ik twintig jaar eerder deel ging uitmaken van de kunstenaarskringen in de hoofdstad. De winters waren bijzonder streng, en soms moesten we bijna tot aan ons middel door de sneeuw waden. We woonden in een kleine hut, die allesbehalve luxueus was. We haalden water uit een nabijgelegen bron, en soms was het water dat we binnen hadden neergezet, na een nacht bevroren. Maar we hadden alles wat we nodig hadden (1 Timotheüs 6:8). Het waren gelukkige dagen, met een en al activiteit.

Druk bezig met zinvol werk

In het begin leken onze inspanningen echter niet zo succesvol omdat de plaatselijke inwoners een vooroordeel tegen ons hadden. Om hen te helpen ons werk te begrijpen, troffen we regelingen om films te vertonen die door Jehovah’s Getuigen waren geproduceerd, zoals De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie en Het geluk van de Nieuwe-Wereldmaatschappij. Hierdoor leerden ze ons en onze organisatie beter kennen en zagen ze welke positieve effecten onze activiteiten op mensen in de hele wereld hadden. Er kwamen heel wat mensen naar deze films kijken.

Op een keer liet Eero Muurainen, een reizend opziener van Jehovah’s Getuigen, de film De Nieuwe-Wereldmaatschappij in actie zien in een gemeenschapscentrum. De zaal was zo vol dat ik nog maar net een plekje kon vinden, helemaal achter in de hoek. Ik moest staan, met één been tegen de muur, want op de grond was geen plaats meer om mijn andere voet neer te zetten. Na afloop van de film kwamen er veel mensen naar ons toe om te vragen of we hen wilden bezoeken.

We gebruikten ook een grote bandrecorder om bij boerderijen Bijbelse lezingen af te spelen. Bij één gelegenheid hadden we afgesproken dat we om zeven uur ’s avonds bij een gezin thuis zo’n lezing zouden afspelen, en we hadden hiervoor ook het hele dorp uitgenodigd. Vroeg in de ochtend vertrokken we om te gaan prediken in een dorp op zo’n 25 kilometer daarvandaan, in de veronderstelling dat we daar nog wel tijd voor hadden. Maar toen we het dorp uit fietsten, had de regen de weg in één grote modderpoel veranderd.

Uiteindelijk zaten onze fietsen zo dik onder de modder dat de wielen niet meer konden draaien en we onze fietsen naar huis moesten dragen. Daardoor konden we pas ’s avonds laat vertrekken voor onze geplande vergadering. Al zeulend met onze zware bandrecorder kwamen we pas om tien uur ’s avonds aan. We wisten bijna zeker dat iedereen al was vertrokken. Maar tot onze verbazing was het huis vol dorpelingen die nog op ons zaten te wachten! Na de lezing ontstond er een levendige discussie. Toen we ten slotte vroeg in de ochtend thuiskwamen, waren we doodop maar heel gelukkig!

De afstanden tussen de dorpen waren zo groot dat de Getuigen in de streek ons hielpen met de aanschaf van een auto — een oud exemplaar van Russische makelij. Dat maakte ons predikingswerk stukken makkelijker. Later werd de auto nog beroemd omdat de bisschop van het bisdom tijdens zijn bezoek tegen de parochianen had gezegd dat ze ons niet mochten binnennodigen. Hij had het over twee dames met een blauwe auto. Onmiddellijk hadden de waarschuwingen effect op de mensen. Ze wilden weleens weten wie die twee dames waren en wat hen zo gevaarlijk maakte! Hun nieuwsgierigheid leidde tot veel goede gesprekken over de Bijbel. De woorden van Jesaja zijn inderdaad waar: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben.” — Jesaja 54:17.

Na verloop van tijd leverde ons werk resultaten op. We begonnen wekelijkse vergaderingen te houden met een kleine groep belangstellenden. Ten slotte groeide onze groep en in 1962 werd er een gemeente opgericht met achttien Getuigen, merendeels vrouwen. Twee jaar later werden Anja en ik overgeplaatst naar Ylistaro, in dezelfde streek.

Een inspirerende omgeving

We genoten van de schoonheid en rust van het platteland in onze nieuwe toewijzing, maar we genoten vooral van de mensen. Ze waren over het algemeen gastvrij en vriendelijk. Hoewel velen zeer religieus en patriottisch waren en we soms boos werden afgewezen, waren er ook mensen die heel veel respect voor de Bijbel hadden. Het kwam vaak voor dat als we onze bijbel tevoorschijn haalden, de vrouwen met hun huishoudelijke bezigheden stopten en de mannen hun hoed afnamen — hoeden die haast op hun hoofd vastgeplakt leken. Soms kwam tijdens een Bijbelstudie het hele gezin erbij zitten en deden zelfs de buren mee.

De oprechte, eerlijke mensen die ik in de dienst ontmoette, vormden een inspiratiebron voor mijn kunst. Als ik wat tijd overhad, nam ik wat klei en ging daarmee aan de slag. Omdat ik altijd al geboeid was door charmante en humoristische menselijke trekken, maakte ik meestal beeldjes van mensen. Veel beeldjes stelden vrouwen voor tijdens hun huishoudelijke bezigheden. Een artikel in een tijdschrift zei over mijn beeldjes: „Ze ademen de warmte van de aarde en een sfeer van vredigheid, gecombineerd met humor en een ontspannen harmonie . . . Ze zijn het product van warme genegenheid voor mensen en getuigen van een uitstekende artistieke vaardigheid.” Ik paste echter wel op dat ik niet te veel aandacht aan kunst besteedde. Ik bleef bij mijn besluit om Jehovah fulltime te dienen.

In 1973 kreeg ik een verzoek dat ik niet kon weigeren. Mij werd gevraagd een groot reliëfwerk van klei te maken voor de nieuwe receptie van het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Vantaa. Als thema voor het reliëf was Psalm 96:11-13 gekozen. Ik was ontzettend blij dat ik mijn vaardigheden kon gebruiken ter ere van Jehovah.

Omdat ik in de tijd dat ik pionierde voornamelijk voor mijn eigen plezier kunstvoorwerpen had gemaakt, was ik verrast om eind jaren zeventig een kunstenaarspensioen te krijgen. Ik was natuurlijk dankbaar voor die financiële ondersteuning, maar ik dacht wel bij mezelf: Zou dat alles zijn geweest wat ik had gekregen als ik mijn hele leven aan de kunst had gewijd? Een beetje extra geld om wat zekerheid te bieden in de jaren dat ik niet meer zou werken? Dat was een schijntje vergeleken met de beloning van eeuwig leven! — 1 Timotheüs 6:12.

Terug naar de stad

In 1974 kwam er een grote verandering in ons leven en onze dienst. We werden toegewezen aan Turku, een grote stad. In die tijd werden er veel nieuwe appartementen gebouwd, en door de toestroom van mensen waren er meer Koninkrijksverkondigers nodig. Aanvankelijk waren we niet zo blij met onze nieuwe toewijzing in de stad. De prediking in de stad leek moeilijker omdat de meeste mensen apathisch reageerden. Maar geleidelijk pasten we ons aan ons nieuwe gebied aan en vonden we veel mensen die waardering hadden voor Bijbelse waarheden.

In de loop van de jaren hebben Anja en ik het voorrecht gehad om meer dan veertig mensen te helpen hun leven aan Jehovah op te dragen. Die geestelijke kinderen hebben ons veel vreugde gegeven (3 Johannes 4). De laatste jaren is mijn gezondheid achteruitgegaan maar ik heb Jehovah’s steun, de liefde van de gemeente en de „versterkende hulp” van mijn lieve pionierspartner, Anja, steeds duidelijker gevoeld (Kolossenzen 4:11; Psalm 55:22). Toen ik Anja bijna vijftig jaar geleden leerde kennen, hadden we nooit kunnen denken dat onze samenwerking als pioniers een leven lang zou duren.

Een bekend Fins gezegde luidt: Het leven is kort, maar kunst is voor eeuwig. Maar dat is nooit mijn lijfspreuk geweest. Ik ben het eens met de woorden van de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 4:18: „De dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig.” Alles waarvan ik als kunstenares heb genoten — „de dingen die men ziet” — zijn tijdelijk geweest. Ze zijn echt niet te vergelijken met de vreugde die ik in Jehovah’s dienst heb ervaren, en ze geven me ook geen eeuwig leven. Ik ben heel dankbaar dat ik mijn leven heb gewijd aan „de dingen die men niet ziet”, namelijk de dingen die duurzamer zijn dan kunst!

[Illustratie op blz. 19]

Werkend aan mijn granieten monument

[Illustratie op blz. 21]

Met Anja (links) in 1957

[Illustratie op blz. 22]

Een recente foto van Anja (rechts) en mij