Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De Braziliaanse indianen — Met uitsterven bedreigd?

De Braziliaanse indianen — Met uitsterven bedreigd?

De Braziliaanse indianen — Met uitsterven bedreigd?

DOOR EEN ONTWAAKT!-MEDEWERKER IN BRAZILIË

HET Xingu Nationaal Park ligt in de Braziliaanse deelstaat Mato Grosso. Met een oppervlakte van ongeveer 27.000 vierkante kilometer is het bijna even groot als België. In het park wonen zo’n 3600 indianen, die tot veertien stammen behoren. Het is een dichtbegroeid ’eiland’ midden in wat op satellietfoto’s een gigantische biljarttafel lijkt. De omliggende wouden zijn óf platgebrand zodat houthakkers bij bomen kunnen komen die winst opleveren óf omgevormd tot weilanden voor enorme kudden vee.

In de jaren zestig van de vorige eeuw begon de Braziliaanse regering reservaten voor de indianen op te richten. Momenteel beslaan de reservaten, die vooral in het Amazonegebied liggen, zo’n 12 procent van de oppervlakte van Brazilië. De oprichting van reservaten heeft bijgedragen tot een verrassende ommekeer: de indiaanse bevolking in Brazilië is aan het toenemen — voor het eerst in vijfhonderd jaar! Men denkt dat er nu zo’n 300.000 zijn. Maar dat is slechts een fractie van het aantal indianen dat er in het jaar 1500 moet zijn geweest: naar schatting ergens tussen de twee en zes miljoen.

In de afgelopen vijfhonderd jaar heeft zich „een ontstellende demografische tragedie van enorme omvang voorgedaan”, zoals een boek over dit onderwerp het verwoordde. Hoe komt het dat de indiaanse bevolking zo drastisch in aantal is afgenomen? Betekent de groei in recente jaren dat de Braziliaanse indianen eindelijk voor uitsterven behoed zijn?

Het begin van de kolonisatie

De eerste dertig jaar nadat Portugal in 1500 Brazilië opgeëist had, waren de kolonisten vooral geïnteresseerd in brazielhout, een harde houtsoort die een rode verfstof levert. De naam Brazilië is hiervan afgeleid. Het hout werd in Europa zeer gewaardeerd, en de Europeanen kregen het in handen in ruil voor goedkope snuisterijen.

Er werd echter al snel ontdekt dat suikerriet goed gedijde in het Braziliaanse klimaat. Maar er was één groot nadeel: het verbouwen van suiker was heel arbeidsintensief. De vraag naar slavenarbeid begon toe te nemen. En de kolonisten hoefden niet ver te zoeken! Er waren meer dan genoeg inheemse arbeiders beschikbaar.

Hoe is de slavernij ontstaan?

De indianen verbouwden gewassen om in hun onmiddellijke behoeften te voorzien. De mannen waren voornamelijk jagers en vissers. Ze namen het zware werk op zich om stukken grond van bomen te ontdoen. De vrouwen hielden zich bezig met planten, oogsten en voedsel bereiden. In Europese intellectuele kringen werden de indianen hoog geprezen omdat ze ogenschijnlijk onverschillig tegenover rijkdom stonden en niet hebzuchtig waren. Aan de andere kant vonden veel kolonisten de indianen gewoon lui.

Indianen die de kolonisten gunstig gezind waren, werden aangemoedigd dicht bij Portugese nederzettingen te komen wonen om voor hen te werken en hen te beschermen. De jezuïeten en andere religieuze orden speelden hier vaak een actieve rol in. Ze beseften niet hoe schadelijk dat contact voor de indianen zou zijn. Hoewel de wet het land en de vrijheid van de indianen beschermde, kwam het er in de praktijk op neer dat de indianen als slaven voor de kolonisten moesten werken. Zelden werden ze betaald of mochten ze hun eigen land bewerken.

Pogingen van de Portugese kroon om slavernij uit te bannen hadden weinig succes. De kolonisten wisten de wetten tegen slavernij gewoonlijk te omzeilen. Over het algemeen vonden ze het moreel aanvaardbaar om indianen als hun zogenaamde vijanden die ze in ’rechtvaardige oorlogen’ gevangengenomen hadden, tot slaaf te maken of als slaaf te verkopen. Indianen die door andere stammen gevangen werden gehouden konden ook gekocht of ’vrijgekocht’ worden en tot slaaf worden gemaakt.

Op de keper beschouwd was het de suikerindustrie die de kolonie tot een levensvatbare onderneming maakte. En in die tijd was de suikerindustrie afhankelijk van slavenarbeid. De Portugese regering zag zich daarom vaak gedwongen de werking van haar geweten af te stemmen op de belangen van de schatkist.

Rivaliteit tussen de koloniale machten

De indianen waren de voornaamste slachtoffers van conflicten tussen de koloniale machten. De Fransen en de Hollanders probeerden Brazilië in bezit te krijgen. Met de Portugezen dongen ze naar de steun van de indianen. De indianen beseften niet dat de eigenlijke bedoeling van de buitenlanders was hun land over te nemen. In plaats daarvan zagen ze deze conflicten als een gelegenheid om zich op hun eigen vijanden — andere indianenstammen — te wreken. Op die manier raakten ze vrijwillig verwikkeld in geschillen tussen buitenlandse machten.

Op 10 november 1555 bijvoorbeeld kwam Nicholas de Villegaignon, een Franse edelman, aan in de Baai van Guanabara (het huidige Rio de Janeiro) en bouwde daar een fort. Hij sloot een bondgenootschap met de plaatselijke Tamoio-indianen. De Portugezen riepen de hulp in van Tupinambá-indianen uit Bahia en deden uiteindelijk in maart 1560 een aanval op het schijnbaar onneembare fort. De Fransen vluchtten maar bleven handeldrijven met de Tamoios en bleven hen ophitsen om de Portugezen aan te vallen. Na talrijke gevechten werden de Tamoios uiteindelijk verslagen. Naar verluidt werden er in één gevecht 10.000 Tamoios gedood en 20.000 tot slaven gemaakt.

Afschuwelijke ziekten uit Europa

De eerste inheemse bewoners met wie de Portugezen in contact kwamen, zagen er opmerkelijk gezond uit. Vroege ontdekkingsreizigers geloofden dat veel van de oudere indianen meer dan honderd jaar oud waren. Maar de indianen waren niet immuun voor Europese en Afrikaanse ziekten. Waarschijnlijk is het vooral deze factor geweest die hen op de rand van uitsterven heeft gebracht.

De Portugese geschiedenisboeken staan vol met verschrikkelijke berichten van epidemieën die hebben huisgehouden onder de indiaanse bevolking. In 1561 werd Portugal geteisterd door de pokken, en deze ziekte stak vervolgens de Atlantische Oceaan over. De uitwerking was vernietigend. De jezuïet Leonardo do Vale schreef op 12 mei 1563 een brief waarin hij de verschrikkingen van de epidemie in Brazilië beschreef: „Deze vorm van de pokken was zo afschuwelijk en stonk zo erg dat niemand de verschrikkelijke stank die van [de slachtoffers] uitging, kon verdragen. Om die reden stierven velen onverzorgd, opgegeten door de wormen die in de wonden van de pokken groeiden en zich in zo’n grote hoeveelheid en in zulke grote afmetingen in hun lichaam ontwikkelden, dat iedereen die hen zag geschokt en met afgrijzen reageerde.”

Interraciale verbintenissen

Ook verbintenissen tussen leden van verschillende rassen hadden tot gevolg dat veel stammen verdwenen. „Noch de Portugezen noch de inheemse Brazilianen werden afgestoten door interraciale huwelijken”, zegt het boek Het rode goud: de onderwerping van de Braziliaanse Indianen. Voor de indianen was het een blijk van gastvrijheid om vrouwen, vaak hun eigen dochters, aan vreemden aan te bieden. Toen de eerste jezuïeten in 1549 in Brazilië aankwamen, waren ze ontzet over wat ze daar zagen. „Zij [de geestelijken] vertellen de mannen openlijk dat het wettig is als zij met hun gekleurde vrouwen in zonde leven”, klaagde de jezuïet Manoel da Nóbrega. Hij voegde eraan toe: „De kolonisten gebruiken al hun Indiaanse slavinnen als concubines.” De koning van Portugal werd erover ingelicht dat één Portugese kolonist „zoveel kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen en nakomelingen heeft, dat [zo zei de spreker] ik Uwe Majesteit niet zou durven zeggen hoeveel”.

Tegen het midden van de zeventiende eeuw waren de indianen van de eens dichtbevolkte kustvlakten van Brazilië óf gestorven, óf tot slaven gemaakt óf geassimileerd door interraciale verbintenissen. Hetzelfde stond korte tijd later de stammen uit het Amazonegebied te wachten.

De komst van de Portugezen in het Amazonegebied werd gevolgd door een bijna onbeteugelde jacht op de indianen aan de benedenloop van de Amazone. Volgens Manoel Teixeira, bisschoppelijk vicaris van Maranhão, hadden de Portugezen in slechts enkele decennia bijna twee miljoen indianen in Maranhão en Pará gedood! Dat aantal was waarschijnlijk overdreven, maar de verwoesting en het aangerichte leed waren er niet minder om. De gebieden aan de bovenloop van de Amazone ondergingen later hetzelfde lot. Halverwege de achttiende eeuw was bijna de hele inheemse indiaanse bevolking uit het Amazonegebied verdwenen, met uitzondering van de afgelegen gebieden.

Door de economische ontwikkeling van veel afgelegen plaatsen in het Amazonegebied aan het eind van de negentiende en tijdens de twintigste eeuw, kwamen blanken geleidelijk in contact met overgebleven geïsoleerde indianenstammen. Met de ontdekking van de vulkanisatie van rubber door Charles Goodyear in 1839 en de uitvinding van rubberbanden ontstond er een ’rubberkoorts’. Handelaars kwamen in drommen naar het Amazonegebied, dat de enige leverancier van ruwe rubber was. Die periode staat bekend om de gewelddadige uitbuiting van de inheemse bevolking, wat leidde tot een verdere ernstige afname van hun aantal.

De indianen in de twintigste eeuw

In 1970 startte de Braziliaanse regering een integratieproject dat onder andere inhield dat er hoofdwegen werden aangelegd om afgelegen delen van het Amazonegebied met elkaar te verbinden. Veel van die wegen liepen door grondgebied van de indianen en stelden hen daardoor niet alleen bloot aan aanvallen van prospectors maar ook aan dodelijke ziekten.

Neem bijvoorbeeld de Panará’s. Deze stam werd in de achttiende en negentiende eeuw gedecimeerd door oorlog en slavernij. Een klein aantal overlevenden vluchtte in noordwestelijke richting, diep het woud van noordelijk Mato Grosso in. Toen werd er een weg van Cuiabá naar Santarém aangelegd die dwars door hun grondgebied ging.

Het contact met de blanken werd velen fataal. In 1975 waren er nog maar tachtig leden van de ooit volkrijke stam over. De Panará’s werden overgebracht naar het Xingu Nationaal Park. Ze probeerden binnen het park een omgeving te vinden die overeenkwam met het woud waar ze vandaan kwamen, maar zonder succes. Daarop besloten de Panará’s naar hun land terug te keren. Op 1 november 1996 riep de Braziliaanse minister van Justitie een gebied van bijna 5000 vierkante kilometer uit tot „permanent bezit van de indianen”. Het ziet ernaar uit dat de Panará’s voor uitsterven behoed zijn.

Een rooskleurige toekomst?

Kunnen reservaten de overgebleven indianenstammen voor uitsterven behoeden? Momenteel lijkt het er niet op dat de Braziliaanse indianen op korte termijn zullen worden uitgeroeid. Maar op hun grondgebieden zijn vaak kostbare natuurlijke hulpbronnen te vinden. Men heeft berekend dat er in de ondergrond van wat bekendstaat als Amazônia Legal, dat negen staten in het noordelijke en middenwestelijke deel van Brazilië omvat, mineralen ter waarde van 750 miljard euro verborgen liggen — zoals goud, platina, diamant, ijzer en lood. Zo’n 98 procent van het grondgebied van de indianen ligt in dit gebied. In sommige indiaanse gebieden is men al illegaal aan het prospecteren.

De geschiedenis laat zien dat de indianen in hun contact met blanken steeds aan het kortste eind hebben getrokken. Ze ruilden goud tegen spiegels en brazielhout tegen snuisterijen, en ze moesten naar afgelegen plaatsen in de wouden vluchten om aan slavernij te ontsnappen. Zal de geschiedenis zich herhalen?

Veel indianen hebben de middelen van ons technologische tijdperk leren gebruiken — vliegtuigen, motorboten en mobiele telefoons. Maar de tijd zal moeten uitwijzen of ze opgewassen zijn tegen de verdere uitdagingen van de 21ste eeuw.

[Kaart op blz. 15]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

■ Xingu Nationaal Park

□ Indianenreservaten

BRAZILIË

BRASÍLIA

Rio de Janeiro

FRANS-GUYANA

SURINAME

GUYANA

VENEZUELA

COLOMBIA

ECUADOR

PERU

BOLIVIA

PARAGUAY

URUGUAY

[Illustratie op blz. 15]

Handelaars lieten de indianen als slaven op hun rubberplantages werken

[Verantwoording]

© Jacques Jangoux/Peter Arnold, Inc.

[Illustratieverantwoording op blz. 12]

Line drawing and design: From the book Brazil and the Brazilians, 1857