Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Het goede nieuws prediken in verafgelegen streken

Het goede nieuws prediken in verafgelegen streken

Het goede nieuws prediken in verafgelegen streken

Verteld door Helen Jones

In het begin van de jaren zeventig liep ik over een drukke markt in Bangalore (India). Plotseling nam een waterbuffel me op zijn horens en smakte me tegen de grond. Als een Indiase vrouw me niet te hulp was gekomen, had het dier me vertrapt. Wat deed ik eigenlijk in India?

IK BEN in 1931 geboren en groeide op in de prachtige stad Vancouver (Canada). Mijn ouders waren keurige mensen maar ze gingen nooit naar de kerk. Ik was echter hevig geïnteresseerd in geestelijke onderwerpen. Als kind ging ik dan ook naar de zondagsschool, en in de zomervakanties volgde ik Bijbelcursussen.

In 1950 trouwde ik met Frank Schiller, die uit een eerder huwelijk vier kinderen had. Ik was toen negentien. Twee jaar later kregen we een zoon. We wilden ons graag aansluiten bij een religie, maar omdat Frank gescheiden was, was er in de kerken waar we informeerden geen plaats voor ons. Frank had er schoon genoeg van en wilde het niet meer over religie hebben.

We leren de waarheid uit de Bijbel kennen

In 1954 vertelde mijn broer me enthousiast over de dingen die een collega, een van Jehovah’s Getuigen, hem in de Bijbel had laten lezen. Hoewel ik heel wat vragen had en wist waar de Getuigen hun bijeenkomsten hielden, ging ik er vanwege Franks afkeer van religie niet heen. Na een tijdje kwamen er twee Getuigen bij ons aan de deur. Toen ik vroeg wat hun religie te zeggen had over echtscheiding, lieten ze me in de Bijbel zien wat de Bijbelse redenen voor echtscheiding zijn (Mattheüs 19:3-9). Ze verzekerden me dat mijn Bijbelse vragen door een geregelde Bijbelstudie beantwoord konden worden.

Frank was woedend en wilde niets met de Getuigen te maken hebben. In 1955 bezocht ik de herdenking van Christus’ dood en toen ik thuiskwam, vertelde ik hem enthousiast wat ik uit de Bijbel had geleerd. „Dat kan niet!”, riep hij. „Als je dat met de Bijbel kunt bewijzen, dan ga ik zelfs een keer mee naar die stomme vergaderingen van je!”

Ik gaf hem een bijbel en die pakte hij duidelijk met respect aan. We zochten de Bijbelteksten op die ik had genoteerd. Ik zei vrij weinig en liet de Bijbel voor zich spreken. Frank ging niet met me in discussie en leek er de rest van de avond over na te denken.

Na een tijdje herinnerde ik hem aan zijn belofte om met me mee te gaan naar de vergadering. Met tegenzin zei hij: „Nou goed, ik ga één keer mee om te zien hoe het eraan toegaat.” De lezing ging over onderworpenheid van de vrouw aan de man (Efeziërs 5:22, 23, 33). Die informatie maakte veel indruk op hem. Omstreeks diezelfde tijd woonde Frank een Wachttoren-bespreking bij die gebaseerd was op het artikel „Vindt voldoening door te werken”. Frank, die zelf een harde werker was, vond de stof prachtig. Na die bespreking heeft hij nooit meer een vergadering overgeslagen. Hij begon al snel ijverig te prediken en ik gaf Bijbelstudie aan mensen die later werden gedoopt. In datzelfde jaar werden Frank en ik samen met mijn moeder en mijn broer als symbool van onze opdracht aan God gedoopt.

Het verlangen om meer te doen

Op ons districtscongres in 1957 in Seattle (Washington) werd een lezing gehouden over dienen op plaatsen waar meer Koninkrijksverkondigers nodig waren. Ik bad: ’O Jehovah, dat wil ik ook. Help ons alstublieft om ergens naartoe te gaan waar we nodig zijn.’ Maar Frank maakte zich zorgen over zijn verantwoordelijkheid om ons gezin te onderhouden. — 1 Timotheüs 5:8.

Het jaar daarop bezochten we met ons gezin het congres in New York dat gelijktijdig in het Yankeestadion en de Polo Grounds werd gehouden. Voor de openbare toespraak waren ruim 253.000 aanwezigen toegestroomd! Frank werd geraakt door wat hij zag en hoorde. Na het congres kozen we Kenia als ons nieuwe thuis, omdat daar Engels werd gesproken en omdat we er goede scholen voor de kinderen zouden kunnen vinden.

In 1959 verkochten we ons huis, pakten onze spullen in en reden naar Montreal (Canada). Vandaar reisden we per schip naar Londen en toen met een ander schip via de Middellandse Zee en de Rode Zee naar de Indische Oceaan. Uiteindelijk arriveerden we in Mombasa (Kenia), aan de Afrikaanse oostkust. De volgende dag namen we de trein naar de hoofdstad Nairobi.

Zegeningen in Afrika

Omdat het predikingswerk in Kenia destijds verboden was, predikten we omzichtig. Er woonden al enkele gezinnen uit andere landen en wij als buitenlanders mochten blijven. Het aantal aanwezigen op onze vergaderingen mocht niet boven de tien uitkomen. Dat betekende dat onze gezinnen, met inbegrip van onze kinderen, goed mee moesten doen.

Kort na aankomst in Kenia vonden we een woning en vond Frank een baan. De eerste vrouw die ik in de prediking tegenkwam, wilde Bijbelstudie en werd uiteindelijk pionier, zoals fulltimepredikers van Jehovah’s Getuigen worden genoemd. Ook studeerde ik met een tienermeisje dat we Goody noemden. Ze bleef vastberaden ondanks druk van haar familie en de sikhgemeenschap. Toen Goody uit huis werd gezet, mocht ze bij een gezin van Getuigen komen wonen. Ze droeg haar leven aan Jehovah op, werd pionier en studeerde later af aan de zendelingenschool Gilead.

Ons gezin kreeg enkele beproevingen te verduren. Onze oudste zoon kreeg last van acuut reuma. Frank liep ernstige brandwonden op terwijl hij een auto aan het repareren was en verloor zijn baan. Na verloop van tijd vond hij werk in Dar es Salaam, de hoofdstad van Tanganyika (nu Tanzania). Dus laadden we onze spullen in de auto en begonnen aan de lange reis daarheen. In Dar es Salaam was toen één kleine gemeente en we werden er hartelijk verwelkomd.

Hoewel er in Tanzania destijds een verbod was op de prediking, werd daar niet streng de hand aan gehouden. In 1963 werden we bezocht door Milton Henschel, een vertegenwoordiger van het internationale hoofdkantoor van Jehovah’s Getuigen in de Verenigde Staten. Tijdens een van zijn lezingen in de Karimjee Hall, een van de mooiste gehoorzalen van het land, kwam er een oudere, armoedig geklede man naast me zitten. Ik begroette hem en liet hem meelezen in mijn bijbel en liederenbundel. Na afloop nodigde ik hem uit nog eens te komen. Toen hij weg was, kwamen de plaatselijke Getuigen meteen naar me toe.

„Weet je wel wie dat was?”, vroegen ze. „Dat was de burgemeester van Dar es Salaam!” Eerder had hij gedreigd onze vergadering te laten beëindigen. Kennelijk was hij van plan geweest om de houding die hij dacht dat ik zou aannemen als excuus te gebruiken. Maar hij was zo onder de indruk van de vriendelijkheid en de getoonde persoonlijke belangstelling dat hij de vergadering gewoon liet doorgaan. Er waren 274 aanwezigen van wie er 16 werden gedoopt.

Tijdens ons verblijf in Tanzania werd de onafhankelijkheid uitgeroepen. Er veranderde ook iets op de arbeidsmarkt: werkgevers gaven vanaf die tijd de voorkeur aan Tanzanianen boven buitenlanders. De meeste buitenlanders moesten het land uit, maar Franks vasthoudendheid om een baan te vinden wierp uiteindelijk vruchten af toen hij hoorde van een vacature voor een ervaren onderhoudsmonteur van diesellocomotieven. Zo konden we nog vier jaar blijven. Toen zijn contract afliep, gingen we terug naar Canada waar we bleven wonen tot ons laatste kind trouwde. We voelden ons nog jong en wilden graag meer doen.

Naar India

In 1970 verhuisden we op aanbeveling van het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Bombay (nu Mumbai) naar Bangalore, een stad die destijds zo’n 1,6 miljoen inwoners had. Daar vond het al eerder genoemde incident met de waterbuffel plaats. In Bangalore was een Engelssprekende gemeente van veertig personen en een aparte groep die Tamil sprak. Frank gaf Bijbelstudie aan verschillende mannen die later ouderling in de gemeente zijn geworden. Ik heb ook met gezinnen gestudeerd die Jehovah zijn gaan dienen.

Zo ontmoette ik Gloria, een vrouw die in een heel arme wijk van de stad woonde. Toen ik voor het eerst bij haar aanklopte, nodigde ze me binnen. Omdat er geen meubels waren, zaten we op de grond. Ik gaf haar een Wachttoren en hieruit knipte ze een citaat uit Openbaring 4:11 dat ze op de muur plakte zodat ze het elke dag kon zien. Het citaat bevatte onder andere de woorden: ’Gij, Jehovah, zijt waardig’, en dat vond ze heel mooi. Een jaar later was ze gedoopt.

Frank werd gevraagd om een jaar op het bijkantoor in Bombay te komen werken om leiding te geven aan de bouw van de eerste congreshal van Jehovah’s Getuigen in India. De congreshal werd gebouwd door gewoon een extra etage toe te voegen aan het bestaande bijkantoorgebouw. Er waren toen niet veel meer dan drieduizend Getuigen in heel India, van wie er nog geen tien op het bijkantoor werkten. In 1975 waren onze financiële middelen op en moesten we met pijn in ons hart de vrienden verlaten die ons zo dierbaar waren geworden.

Opnieuw naar Afrika

Er gingen tien jaar voorbij en Frank kreeg nu zijn pensioen. Dus stelden we ons beschikbaar voor een internationaal programma om bijkantoren te bouwen. We kregen een brief waarin ons werd gevraagd naar Igieduma (Nigeria) te gaan omdat daar een bouwproject aan de gang was. Tijdens ons verblijf in Igieduma gaf Frank Bijbelstudie aan een man in een nabijgelegen dorp. Hij maakte vorderingen en ging later op het Nigeriaanse bijkantoor van Jehovah’s Getuigen werken.

Hierna gingen we naar Zaïre, het huidige Congo (Kinshasa), voor de bouw van een bijkantoor. Kort daarna werd daar de prediking verboden en werden onze paspoorten in beslag genomen. Frank kreeg op zijn werk een hartinfarct maar herstelde tijdens de verbodsperiode. Later moesten alle bouwers vertrekken en werden wij naar het nabijgelegen Liberia gestuurd. Frank werd door het bijkantoor in Monrovia gevraagd om de generator te repareren. Toen in 1986 ons visum was verlopen, moesten we weer terug naar Canada.

Uiteindelijk naar Ecuador

Kort daarna hoorden we dat een goede vriend van ons, Andy Kidd, naar Ecuador was verhuisd en daar genoot van de prediking. Andy was de enige ouderling in de plaatselijke gemeente en moest dus vaak bijna alle aandelen op de vergaderingen behartigen. Op zijn uitnodiging brachten we in 1988 een bezoek aan het bijkantoor en werden daar hartelijk ontvangen.

We vonden een comfortabel huis, maar we moesten wel Spaans leren, en Frank was al 71. In de twee jaar daarna konden we — met onze beperkte kennis van het Spaans — twaalf personen tot de doop begeleiden. Frank werd gevraagd bij de bouw van het plaatselijke bijkantoor te helpen. Ook gaf hij Bijbelstudie aan de echtgenoot van een van de eerste Getuigen in Guayaquil. Deze man, die 46 jaar een tegenstander was geweest, werd een vriend en geestelijke broer van ons.

Een enorm verlies

We gingen wonen in Ancón, een kleine stad aan de Grote Oceaan, waar we konden helpen bij de bouw van een nieuwe Koninkrijkszaal. Helaas kreeg Frank op 4 november 1998 een hartinfarct, net nadat hij de laatste lezing op de dienstvergadering had gehouden. Hij stierf diezelfde avond. Onze broeders en zusters waren een enorme steun voor me. De volgende dag werd Frank begraven op de begraafplaats tegenover de Koninkrijkszaal. De pijn van het verlies van een dierbare is onbeschrijfelijk.

Dit keer moest ik in mijn eentje terug naar Canada, omdat ik diverse juridische en gezinsaangelegenheden moest afwikkelen. Bij al mijn verdriet heeft Jehovah me niet in de steek gelaten. Ik ontving een brief van het bijkantoor in Ecuador waarin stond dat ik welkom was als ik terug wilde komen. Dus ging ik terug en betrok een klein appartement in de buurt van het bijkantoor. Door druk bezig te blijven op het bijkantoor en in de prediking werd ik geholpen de pijn van het verlies van Frank te verwerken, maar ik voelde me nog steeds erg alleen.

Vastbesloten door te gaan met het werk

Na verloop van tijd leerde ik Junior Jones kennen. Hij was in 1997 vanuit de Verenigde Staten naar Ecuador verhuisd om er te pionieren. We hadden gemeenschappelijke doelen en hielden van dezelfde dingen. In oktober 2000 trouwden we. Junior had ervaring in de bouw en dus werden we gevraagd om te helpen bij de voltooiing van de congreshal in Cuenca, een stad hoog in de Andes. Geoffrey Jackson van het Besturende Lichaam in New York hield op 30 april 2006 de inwijdingslezing, waarbij 6554 personen aanwezig waren.

Wie had kunnen denken dat het Koninkrijkswerk in verafgelegen streken als Afrika, India en Zuid-Amerika zo geweldig zou groeien? Junior en ik piekeren er niet over om het rustiger aan te gaan doen. De meer dan vijftig jaren in Jehovah’s dienst zijn zo snel gegaan dat het lijkt of ik er gisteren mee ben begonnen. En ik weet dat als de nieuwe wereld komt, het zal lijken of de tijd waarin we nu leven, net zo snel is voorbijgegaan. — Openbaring 21:3-5; 22:20.

[Kaart/Illustratie op blz. 15]

(Zie publicatie voor volledig gezette tekst)

Waar we hebben gediend

CANADA → ENGELAND → KENIA → TANZANIA

CANADA → INDIA

CANADA → NIGERIA → CONGO (KINSHASA) (ZAÏRE) → LIBERIA

CANADA → ECUADOR

[Andere plaatsen]

VERENIGDE STATEN

[Illustratie]

Met Frank in India, op weg naar een kringvergadering

[Illustratie op blz. 15]

Met mijn tweede man, Junior