De ventilatie van een termietenheuvel
Toeval of ontwerp?
De ventilatie van een termietenheuvel
▪ Termietenheuvels zijn weleens bouwkundige wonderen genoemd, en terecht. Deze indrukwekkende constructies van aarde en speeksel zijn soms wel zes meter hoog. De wanden ervan zijn zo’n 45 centimeter dik en worden door de zon gebakken totdat ze zo hard zijn als beton. Sommige heuvels zijn letterlijk van de ene op de andere dag gebouwd.
Vlak bij het middelpunt van de heuvel leeft de koningin, die elke dag een paar duizend eitjes kan leggen. Vleugelloze, blinde termietenarbeiders nemen de eitjes mee naar speciaal gebouwde cellen. Daar verzorgen ze de larven, als die eenmaal zijn uitgekomen. Maar het grootste wonder van de heuvel is misschien wel het ventilatiesysteem.
Wetenswaardigheid: Een aantal kamers en tunnels houdt de temperatuur in de heuvel constant, ongeacht de wisselende omstandigheden buiten. In Zimbabwe kan de buitentemperatuur bijvoorbeeld variëren van 2 °C ’s nachts tot 38 °C overdag. Toch blijft de temperatuur binnen in de heuvel constant 31 °C. Hoe komt dat?
Op strategische plaatsen onder in de heuvel zitten ventilatiegaten waardoor frisse lucht binnenkomt, terwijl warme, bedompte lucht aan de bovenkant ontsnapt. Vanuit een ondergrondse kamer komt er koelere lucht de heuvel in, die vervolgens door de tunnels en cellen circuleert. Termieten openen en sluiten de gaten om de temperatuur waar nodig bij te stellen. De termieten hebben een constante temperatuur nodig om de schimmel te telen die als hun voornaamste voedselbron dient.
Het ontwerp van de termietenheuvel is zo indrukwekkend dat architecten een vergelijkbare techniek hebben toegepast op een kantoorgebouw in Zimbabwe. Het gebouw gebruikt slechts 10 procent van de energie die conventionele gebouwen van dezelfde afmetingen nodig hebben.
Wat denkt u? Is het vermogen van de termiet om de temperatuur binnen in de heuvel te regelen bij toeval ontstaan? Of is het een bewijs van schepping?
[Illustratieverantwoording op blz. 25]
Top: Stockbyte/Getty Images; bottom: Scott Bauer/Agricultural Research Service, USDA