Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Moet er onderscheid zijn tussen geestelijken en leken?

Moet er onderscheid zijn tussen geestelijken en leken?

De zienswijze van de Bijbel

Moet er onderscheid zijn tussen geestelijken en leken?

Hoogwaardige Excellentie, Zeereerwaarde Heer, Weleerwaarde Heer, Heilige Vader, Zijne Eminentie, Zijne Heiligheid, Rabbi: dat zijn enkele van de titels waarmee de geestelijken van diverse religies zich van de leken onderscheiden. Veel religies kennen een onderscheid tussen geestelijken en leken, maar is dat iets wat God geboden heeft of is het een menselijke traditie? En, belangrijker nog, keurt God het goed?

„IN HET Nieuwe Testament en in de vroegapostolische tijd wordt geen melding gemaakt van geestelijken en leken”, schreef Cletus Wessels, hoogleraar theologie. Een encyclopedie zegt: „Geleidelijk ontstond er een onderscheid tussen de ambtsdragers, de geestelijken, en de rest, de leken (...) ’Gewone’ kerkleden werden van toen af bezien als een niet-gekwalificeerde massa” (Encyclopedia of Christianity). Dat verschil nam in de derde eeuw vaste vorm aan — ruim tweehonderd jaar na Jezus Christus!

Maar maakt het feit dat het onderscheid tussen geestelijken en leken niet gebaseerd is op het model dat Jezus’ apostelen en andere eerste-eeuwse christenen hebben verschaft, het verkeerd? Volgens de Bijbel wel. Laten we eens zien waarom.

’Gij zijt allen broeders’

Gods Woord vertelt ons dat alle christenen Gods dienaren zijn en dat geen van hen hoger of lager is dan de ander (2 Korinthiërs 3:5, 6). Onder de eerste-eeuwse christenen „werd zeer veel waarde gehecht aan de afwezigheid van klassenonderscheid”, zegt de auteur Alexandre Faivre, die meerdere boeken over religie geschreven heeft. Die „afwezigheid van klassenonderscheid” stemt overeen met wat Jezus tegen zijn volgelingen zei: ’Gij zijt allen broeders’ (Mattheüs 23:8).

Natuurlijk dienden christelijke mannen met veel ervaring en kennis als opzieners; hun taken omvatten die van herder en leraar (Handelingen 20:28). Maar dat waren geen betaalde geestelijken. De meesten van hen waren gewone mensen met een baan, echtgenoten en vaders. Bovendien kwamen ze er niet voor in aanmerking als opziener te dienen omdat ze een seminarie hadden bezocht, maar omdat ze ijverige studenten van Gods Woord waren en de door God vereiste kwaliteiten hadden ontwikkeld. Daartoe behoorde dat ze „matig in gewoonten” waren, „gezond van verstand, ordelijk, gastvrij, bekwaam om te onderwijzen, (...) redelijk, niet strijdlustig, niet iemand die geld liefheeft, iemand die op een voortreffelijke wijze de leiding over zijn eigen huisgezin heeft, die kinderen met alle ernst in onderworpenheid heeft” (1 Timotheüs 3:1-7).

Waarom het verstandig is ons aan de Bijbel te houden

„Gaat niet buiten de dingen die geschreven staan”, zegt de Bijbel (1 Korinthiërs 4:6). Als mensen zich niet aan die door God geïnspireerde richtlijn houden, leidt dat helaas in de meeste gevallen tot geestelijke schade, en dat geldt ook voor het onderscheid tussen geestelijken en leken. Waarom kunnen we dat zeggen? Kijk eens naar de volgende zes punten.

1. Een aparte klasse van geestelijken impliceert dat iemand een speciale roeping moet hebben om een dienaar van God te zijn. De Bijbel zegt echter dat alle ware christenen God moeten dienen en zijn naam moeten loven (Romeinen 10:9, 10). Wat het dienen binnen de gemeente betreft, worden alle christelijke mannen ertoe aangemoedigd naar dat voorrecht te streven. Jehovah’s Getuigen volgen dat principe (1 Timotheüs 3:1).

2. Door onderscheid te maken tussen geestelijken en leken wordt de geestelijkheid verhoogd, zoals blijkt uit hun vleiende religieuze titels. Toch zei Jezus: „Wie zich als een mindere onder u allen gedraagt, die is groot” (Lukas 9:48). In harmonie met die nederige instelling zei hij tegen zijn volgelingen dat ze geen religieuze titels moesten aannemen (Mattheüs 23:8-12).

3. Een klasse van betaalde geestelijken kan voor de leken een zware financiële last zijn, vooral als die geestelijken er een luxe levensstijl op na houden. Christelijke opzieners daarentegen voorzien in hun eigen levensonderhoud en geven anderen daardoor een goed voorbeeld (Handelingen 18:1-3; 20:33, 34; 2 Thessalonicenzen 3:7-10). *

4. Omdat een geestelijke voor financiële ondersteuning misschien van anderen afhankelijk is, kan hij in de verleiding komen de Bijbelse boodschap af te zwakken om zijn parochianen niet voor het hoofd te stoten. De Bijbel heeft zelfs voorzegd dat dit zou gebeuren. „Er zal een tijdsperiode komen dat zij de gezonde leer niet zullen verdragen, maar zich overeenkomstig hun eigen begeerten tal van leraren zullen bijeenbrengen om hun oren te laten kittelen” (2 Timotheüs 4:3).

5. Door het onderscheid tussen geestelijken en leken zijn leken er eerder toe geneigd religie aan de geestelijkheid over te laten en zelf alleen nog maar de wekelijkse dienst te bezoeken. Maar alle christenen moeten zich bewust zijn van hun geestelijke behoeften en goede Bijbelstudenten zijn (Mattheüs 4:4; 5:3).

6. Als de leken weinig van de Bijbel weten, kunnen ze makkelijk door de geestelijken misleid of zelfs uitgebuit worden. De geschiedenis kent heel wat voorbeelden van een dergelijk misbruik (Handelingen 20:29, 30). *

Omdat Jehovah’s Getuigen zich strikt aan het patroon willen houden dat in de Bijbel is uiteengezet, kennen ze geen klasse van geestelijken maar hebben ze onbetaalde herders en leraren die Gods kudde bereidwillig dienen. Wij nodigen u van harte uit u daar zelf eens van te overtuigen door een kijkje te nemen in een Koninkrijkszaal bij u in de buurt.

[Voetnoten]

^ ¶13 In de eerste eeuw leefden sommige reizende opzieners af en toe „van het goede nieuws” door de gastvrijheid en financiële hulp die hun vrijwillig geboden werden, te aanvaarden (1 Korinthiërs 9:14).

^ ¶16 Enkele voorbeelden zijn de verkoop van aflaten, de katholieke inquisitie en ook het verbranden van bijbels door geestelijken die niet wilden dat Gods Woord in handen van hun gemeenteleden kwam. (Zie De Wachttoren van 15 november 2002, blz. 27.)

WAT DENKT U?

▪ Hoe zouden al Gods aanbidders elkaar moeten bezien? — Mattheüs 23:8.

▪ Wanneer komen christelijke mannen ervoor in aanmerking als opziener in de gemeente te dienen? — 1 Timotheüs 3:1-7.

▪ Waarom heeft het onderscheid tussen geestelijken en leken niet Gods zegen? — 1 Korinthiërs 4:6.

[Inzet op blz. 23]

Anders dan de geestelijken gedroeg Jezus zich als „een mindere”