Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Een gelukkig leven als herder

Een gelukkig leven als herder

Een gelukkig leven als herder

Verteld door Alimbek Bekmanov

Vanaf mijn derde hielp ik bij het schapen hoeden, en ik kreeg er plezier in om voor de kudde te zorgen. Op mijn zeventiende was ik een ervaren herder. Later leerde ik dat er ook andere herders zijn, geestelijke herders. Ik wil graag uitleggen waarom het me nog meer voldoening geeft om zo’n herder te zijn.

IK BEN in 1972 geboren in Kirgizië, een voormalige Sovjetrepubliek. Mijn hele familie woonde in het dorp Chirpykty, aan de rand van het schitterende Issyk Koel. Het gebied rond dit meer is populair bij toeristen. Nu woon ik samen met mijn vrouw, Goelmira, in de hoofdstad Bisjkek, zo’n tweehonderd kilometer van de plaats waar ik opgegroeid ben.

Een herder met zijn schapen

Toen ik klein was, brachten we de schapen in het voorjaar naar hooggelegen bergweiden. Dat was een klim van meer dan drieduizend meter, die ons een paar dagen kostte. Er waren ook herders die een route namen die korter en sneller was. Maar omdat die route langs kloven en ravijnen leidde, raakten schapen die een beetje afdwaalden soms gewond en gingen er zelfs dieren dood.

We wisten dat er op zulke routes wolven waren die de schapen vaak aanvielen of angst aanjoegen. Daardoor raakten ze van de kudde afgezonderd en werden ze een makkelijke prooi. Om die reden koos mijn oom een route die veiliger en minder zwaar was, ook al kostte dat een of meer dagen extra. Soms wilde ik opschieten, maar dan hield mijn oom me tegen. „Alimbek,” zei hij dan, „denk aan de schapen en niet aan jezelf.”

Op de prachtige hooggelegen bergweiden maakten we tijdelijke kooien waar de schapen ’s nachts veilig waren. Sommige herders hielden van uitslapen en brachten de schapen pas lang na zonsopgang naar de weiden. Tegen de tijd dat de schapen konden grazen, was het dan al heet.

Al snel stonden de schapen dicht bij elkaar met de koppen naar beneden te hijgen. Omdat ze niet genoeg konden eten, werden ze zwak en mager. Maar mijn oom stond altijd om vier uur ’s ochtends op, voordat het licht werd. Hij zorgde ervoor dat zijn schapen tegen zonsopgang al in de weide waren, waar ze lekker konden grazen in de frisse ochtendlucht. Het was zoals het Kirgizische gezegde luidt: „Als je naar de schapen kijkt, zie je de herder.”

Als de schapen na het grazen lagen te rusten, was dat een goed moment om ze na te kijken. Een van de grootste problemen bij onze schapen was dat vliegen eitjes legden in hun navel. De navel raakt dan ontstoken en opgezwollen. Als dat niet op tijd ontdekt wordt, kan de pijn zo erg worden dat een schaap wegloopt en doodgaat. We controleerden onze schapen bijna dagelijks zodat we ze konden behandelen. Dat kostte natuurlijk veel tijd en moeite, maar de schapen bleven daardoor wel gezond en tevreden.

Elke avond telden we de schapen als ze terugkwamen bij de kooien. Ze gingen een kooi binnen via een smalle opening, soms met drie of vier tegelijk. We hadden honderden schapen, maar op een bepaald moment waren we zo handig in het tellen dat we in vijftien à twintig minuten wel achthonderd schapen konden tellen. Daar was veel oefening voor nodig, maar het lukte!

Als we een schaap misten, pakte mijn oom een geweer en een staf en ging hij op zoek. Hij ging zelfs in de regen en het donker op zoek naar één enkel lammetje. Hij riep dan heel hard om wilde dieren af te schrikken. Als een schaap zijn stem hoorde, kon je zien dat het zich veilig voelde.

We gaven alle schapen een naam, gebaseerd op hun uiterlijk of karakter. In een kudde zaten altijd wel koppige schapen die om de een of andere reden gewoon niet naar de herder wilden luisteren. Soms waren andere schapen geneigd een ongehoorzaam schaap te volgen. De herder probeerde zo’n koppig schaap dan in het gareel te krijgen, bijvoorbeeld door het alleen in de kooi achter te laten. Soms reageerde het daar goed op. Schapen die koppig bleven, belandden uiteindelijk op ons bord.

Een ander soort herder

In 1989 begon ik me bezig te houden met oosterse vechtsporten en ik werd er heel goed in. Het jaar daarop moest ik in dienst. Terwijl ik in Rusland zat, richtten mijn vrienden, met wie ik aan vechtsport deed, een criminele bende op. Toen ik terugkwam in Kirgizië, beloofden ze me gouden bergen als ik me bij hen aansloot. Maar in diezelfde periode kwam ik in contact met Jehovah’s Getuigen.

De Getuigen gaven antwoord op vragen waar ik als kind al mee zat, zoals de vraag waarom mensen doodgaan. Door onze gesprekken kwam ik erachter dat de dood het gevolg is van de zonde van de eerste mens, Adam (Romeinen 5:12). Ook leerde ik uit de Bijbel dat de ware God, Jehovah, zijn Zoon Jezus als Verlosser heeft gezonden en dat onze overgeërfde zonde vergeven kan worden als we geloof stellen in Jehovah en zijn Zoon. Dat maakt het mogelijk eeuwig in een paradijs op aarde te leven, wat Gods oorspronkelijke bedoeling met de mensheid was (Psalm 37:11, 29; 83:18; Johannes 3:16, 36; 17:1-5; Openbaring 21:3, 4).

De Bijbelse antwoorden die de Getuigen gaven, waren zo duidelijk en logisch dat ik uitriep: „Dus zo zit het!” Ik verbrak het contact met mijn vroegere vrienden. Ze probeerden me een paar keer over te halen om me weer bij hun groep aan te sluiten. Maar mijn verlangen om de Bijbelse waarheden te leren kennen en toe te passen was sterk genoeg om hun verleidelijke aanbod af te slaan en zou er uiteindelijk toe leiden dat ik een geestelijke herder werd.

Rond die tijd werd mijn moeder regelmatig door een bekende gebedsgenezer bezocht. Toen ik op een dag thuiskwam, hield de vrouw net een spiritistische seance. Ze zei dat ik een speciale gave had en spoorde me aan in de moskee een amulet te halen die me zou moeten helpen. Het lukte haar bijna me te overtuigen dat ik daardoor mensen zou kunnen genezen.

De volgende dag vertelde ik de Getuigen die me Bijbelstudie gaven over haar bezoek. Ze lieten me in de Bijbel zien dat Jehovah tegen alle vormen van spiritisme is omdat er boze geesten bij betrokken zijn (Deuteronomium 18:9-13). Een paar nachten kon ik vanwege de invloed van de demonen niet slapen. Toen de Getuigen me leerden hoe ik in overeenstemming met Jehovah’s wil kon bidden, waren de nachtmerries snel voorbij. Ik raakte ervan overtuigd dat ik de ware Herder had gevonden, Jehovah.

Ik kwam erachter dat David, de schrijver van veel Bijbelpsalmen, als jongen ook herder was geweest. Hij noemde Jehovah „mijn Herder”, en zijn uitspraken over Jehovah raakten me diep (Psalm 23:1-6). Ik wilde Jehovah’s Zoon, Jezus, navolgen, die de „herder van de schapen” wordt genoemd (Hebreeën 13:20). Begin 1993 symboliseerde ik op een grote vergadering in Bisjkek mijn opdracht aan Jehovah door de waterdoop.

Een belangrijke bijeenkomst

Veel van mijn familieleden en buren begonnen bijeen te komen om de Bijbel te bestuderen. Zo’n zeventig personen uit ons dorp hielden bijeenkomsten in de buurt van Issyk Koel. Het dorpshoofd, dat familie van me was, had veel interesse. Hij zei dat hij een grote bijeenkomst zou organiseren waar we meer over ons pas gevonden geloof konden vertellen. Maar plaatselijke religieuze leiders begonnen mensen in de omgeving op te stoken. Ze spraken af deze bijeenkomst te gebruiken om mensen tegen ons op te zetten zodat we met prediken zouden ophouden.

Op de afgesproken dag waren er ongeveer duizend aanwezigen, onder wie mensen uit drie dorpen in de omgeving. Er waren een paar Getuigen bij. Een van hen begon onze op de Bijbel gebaseerde leerstellingen uit te leggen. Nog geen vijf minuten later begon er iemand te schreeuwen en provocerende vragen te stellen. Er werden beschuldigingen en dreigementen geuit en de aanwezigen werden zo opgehitst dat ze ons aan wilden vallen.

Toen schoot een van mijn oudere broers, die kort daarvoor met Bijbelstudie begonnen was, ons te hulp. Iedereen was bang voor hem en ging hem uit de weg omdat ze wisten dat hij goed in vechtsport was. Hij ging moedig tussen de aanvallers en de Getuigen in staan en we gingen weg zonder dat er iets gebeurde. In de jaren daarop werden velen die op die bijeenkomst waren geweest Getuigen. In ons dorp met ongeveer duizend inwoners zijn tegenwoordig ruim vijftig Getuigen van Jehovah.

Een herdersdochter

Een paar maanden voor het grote congres van Jehovah’s Getuigen in Moskou in augustus 1993 ontmoette ik Goelmira, een Getuige uit een Kirgizisch dorp. Ook zij kwam uit een herdersfamilie. In 1988, toen het werk van de Getuigen in de Sovjet-Unie nog verboden was, was Goelmira’s moeder de Bijbel gaan bestuderen met Aksamaj. In de jaren zeventig was Aksamaj de eerste Kirgizische Getuige van Jehovah in de streek.

Het duurde niet lang of ook Goelmira kreeg Bijbelstudie van Aksamaj. In 1990 werden zij en haar moeder gedoopt. Goelmira voelde zich al snel gemotiveerd om te gaan pionieren, wat wil zeggen dat ze veel tijd aan evangelisatiewerk besteedde.

Omdat ik ruim 150 kilometer bij Goelmira vandaan woonde, zag ik haar in de twee jaar daarop maar heel af en toe. In maart 1995 besloot ik dat ik haar beter wilde leren kennen en daarom ging ik op een ochtend naar haar huis. Tot mijn grote schrik kreeg ik te horen dat ze de volgende dag naar het Russische bijkantoor van de Getuigen zou vertrekken om daar als vrijwilliger te werken. Dat was meer dan vijfduizend kilometer bij mij vandaan!

Inmiddels was ook ik begonnen met pionieren, en omdat er nog geen publicaties van ons in het Kirgizisch waren, was ik Russisch gaan leren. Goelmira en ik correspondeerden drie jaar met elkaar en spraken af dezelfde Bijbelgedeelten te lezen zodat we het over geestelijke onderwerpen konden hebben. Ondertussen was ik actief in de eerste Kirgizischsprekende gemeente, in Baliktsji.

Samen met Goelmira Jehovah dienen

In 1998 kwam Goelmira op vakantie naar Kirgizië en trouwden we. Ik werd uitgenodigd om ook op het Russische bijkantoor te komen werken. Wat was ik blij dat ik Russisch had geleerd! Na een tijdje werd me gevraagd het vertaalteam te komen versterken dat Bijbelse publicaties in het Kirgizisch vertaalde. Ik bad tot Jehovah en vroeg hem om wijsheid en geduld. Natuurlijk was mijn collega Goelmira een grote hulp voor me.

In 2004 verhuisde ons vertaalteam naar Bisjkek, waar ik aangesteld werd in een comité dat leiding geeft aan het werk van Jehovah’s Getuigen in Kirgizië. Daar waren toen zeven Kirgizische gemeenten en ruim dertig Russische gemeenten. Nu zijn er meer dan twintig Kirgizische gemeenten en heel wat Kirgizische groepen, die samen ongeveer 40 procent uitmaken van de 4800 Getuigen in het land.

Goelmira en ik besloten ook Engels te leren, omdat dat ons zou helpen bij ons werk. Dat leidde ertoe dat we in 2008 uitgenodigd werden voor een bezoek aan het internationale hoofdkantoor van Jehovah’s Getuigen in de Verenigde Staten. Daar volgde ik een speciale cursus voor Getuigen die in hun land leiding geven aan het predikingswerk.

We voelen ons nu beter in staat om in de geestelijke behoeften van de mensen in Kirgizië te voorzien. We hebben zelf ervaren dat Jehovah echt een liefdevolle Herder is. Ik heb persoonlijk de vervulling ondervonden van deze psalm: „Jehovah is mijn Herder. Mij zal niets ontbreken. In grazige weiden doet hij mij neerliggen; aan waterrijke rustplaatsen voert hij mij. Mijn ziel verkwikt hij. Hij leidt mij in de sporen van rechtvaardigheid om zijns naams wil” (Psalm 23:1-3).

[Illustratie op blz. 23]

Onze schapen op de bergweiden

[Illustratie op blz. 23]

Elke avond telden we de schapen om te zien of ze er allemaal waren

[Illustratie op blz. 24]

Een recente foto van Goelmira en mij