Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Ze zagen me nooit als een hopeloos geval

Ze zagen me nooit als een hopeloos geval

Ik was gek op alcohol en geweld. Maar op een dag kreeg ik een tragisch bericht waardoor ik nog eens goed over mijn leven ging nadenken.

IK BEN in 1943 geboren in Rubottom (Oklahoma). In mijn jeugd was ik nogal gewelddadig. Toen ik in mijn examenjaar zat, begon ik met drinken. Mijn vader was een gewelddadige alcoholist, en dat schiep raar genoeg een band. We gingen samen naar dansfeesten en andere evenementen, alleen maar om te drinken en te vechten.

In 1966 trouwde ik met Shirley. We kregen twee kinderen: Angela en Shawn. Toch bleef ik een zware drinker. Om mijn inkomen aan te vullen, ging ik wiet kweken en verkopen. Verder werkte ik als uitsmijter bij bars in de buurt, waar ik me als liefhebber van geweld en drank prima kon uitleven. Ik was voor niets of niemand bang en hield geen rekening met de gevoelens van anderen.

Ik wilde geen gesprek

De neef van Shirley verhuisde naar Californië, waar hij de Bijbel ging bestuderen en een van Jehovah’s Getuigen werd. Toen hij terugkwam in Oklahoma, vertelde hij Shirley wat hij geleerd had, en ze begreep al gauw dat het de waarheid was. Na een grondige studie van de Bijbel besloot ook Shirley om een Getuige te worden en ze liet zich in 1976 dopen. Ik wilde niets met haar geloof te maken hebben. „Je hoeft niemand te vragen om met me te komen praten!”, zei ik. „Dat heeft toch geen zin.”

Shirley hield altijd vast aan haar Bijbelse principes en bleef tonen dat ze van me hield. Wanneer zij en de kinderen naar de bijeenkomsten in de Koninkrijkszaal gingen, vroeg ze me altijd vriendelijk of ik mee wilde gaan. Ook Angela zei altijd: „Pap, we zouden het fijn vinden als je met ons meeging.”

Vanwege mijn betrokkenheid bij illegale activiteiten had ik vaak een pistool bij me. Het kwam ook voor dat ik dagenlang weg was, en dat zorgde voor spanningen in ons huwelijk. Als ik dan weer opdook, probeerde ik het goed te maken met Shirley door een paar keer mee te gaan naar de bijeenkomsten. De Getuigen waren altijd aardig tegen me, en wat er geleerd werd leek te kloppen.

Na een tijdje bood een ouderling uit de gemeente aan de Bijbel met me te bestuderen. Ik ging op zijn aanbod in. Het was alleen jammer dat wat ik leerde weinig effect op me had, vooral  omdat ik bleef omgaan met mijn oude vrienden. De ouderling merkte dat en vertelde me wat de Bijbel over de gevaren van verkeerde vrienden zegt (1 Korinthiërs 15:33). Hoewel die raad uit de Bijbel kwam, vatte ik het op als een belediging, en ik stopte met de studie. Ik raakte zelfs nog meer betrokken bij mijn vroegere activiteiten. Mijn trotse houding was dom en heeft Shirley en de kinderen veel pijn gedaan.

’We houden nog steeds van je’

In 1983 kreeg ik het tragische bericht dat een neef van Shirley aan wie ik erg gehecht was geraakt, was overleden. Daar was ik echt kapot van, en het zette me aan het denken. Ik zag in dat ik door mijn gedrag mijn huwelijk en mijn gezin kapotmaakte, terwijl mijn vrouw en kinderen juist het meeste voor me betekenden. Dat was het keerpunt. Op de begrafenis van mijn neef sloeg een oudere Getuige, John, zijn arm om me heen en zei: „Ik wilde even tegen je zeggen dat we nog steeds van je houden.” Die aanmoediging was precies wat ik nodig had. De volgende dag belde ik John op om te zeggen dat ik weer Bijbelstudie wilde, in de hoop dat het dit keer wel zou lukken veranderingen aan te brengen, al was het dan wat laat.

Tijdens onze eerste studie hadden we het over bidden, en ik zei tegen John dat ik het zou proberen. De volgende dag ging ik op zoek naar eerlijk werk, maar zonder resultaat. Terwijl ik in mijn pick-up reed, bad ik hardop: „Jehovah, als u wilt dat ik in deze buurt blijf, moet u wel een baan voor me vinden.” Toen dacht ik bij mezelf: Het moet niet gekker worden. Ik zit gewoon onder het rijden tegen mezelf te praten! Het was duidelijk dat ik nog hard moest werken aan mijn geloof in God als de „Hoorder van het gebed” — en ook aan de kwaliteit van mijn gebeden! (Psalm 65:2) Verbazingwekkend genoeg kreeg ik een dag later een baan aangeboden.

Ik ging beseffen hoeveel kracht het gebed heeft, en daardoor groeide mijn liefde voor Jehovah en mijn vertrouwen in zijn leiding

Daarna begon ik vaker en serieuzer te bidden. Elke keer weer merkte ik dat Jehovah me zegende. Ik had altijd in God geloofd, maar deze ervaringen hielpen me de waarheid in te zien van 1 Johannes 5:14, waar staat dat „ongeacht wat wij vragen overeenkomstig zijn wil, hij ons hoort”. Ik ging beseffen hoeveel kracht het gebed heeft, en daardoor groeide mijn liefde voor Jehovah en mijn vertrouwen in zijn leiding (Spreuken 3:5, 6).

Toen ik weer naar de bijeenkomsten ging, werd ik hartelijk ontvangen door de Getuigen. Ik zag ook steeds duidelijker dat ze „elkaar intens liefhebben vanuit het hart”, en dat raakte me diep (1 Petrus 1:22). Daarnaast ging ik begrijpen  dat de woorden in Spreuken 13:20 waar zijn: „Hij die met wijzen wandelt, zal wijs worden, maar wie zich met de verstandelozen inlaat, zal het slecht vergaan.”

Jarenlang had ik het mijn gezin moeilijk gemaakt, maar nu deed ik mijn best om vredelievend te zijn, en ook een betere echtgenoot en vader. Verder probeerde ik beter te communiceren. Ik begon de Bijbelse raad toe te passen dat ’mannen hun vrouw behoren lief te hebben als hun eigen lichaam’ (Efeziërs 5:28). Ook nam ik de raad uit Kolossenzen 3:21 ter harte: „Vaders, tergt uw kinderen niet, zodat zij niet moedeloos worden.”

Het is logisch dat de veranderingen die ik aanbracht een geweldige uitwerking hadden op mijn gezin. Dat was voor mij een bewijs dat Jezus gelijk had toen hij zei: „Gelukkig zijn zij die zich bewust zijn van hun geestelijke nood” (Mattheüs 5:3). Eindelijk was ik echt gelukkig!

In juni 1984 werd onze dochter Angela op een grote bijeenkomst van Jehovah’s Getuigen geïnterviewd. Ze beschreef wat voor persoon ik ooit was en hoe ik was veranderd. Aan het eind van het interview vertelde ze hoe blij ze was dat ik nu op de eerste rij zat om gedoopt te worden.

Keith en Shirley

Ik ben Jehovah dankbaar dat hij mensen zoals ik nooit als een hopeloos geval beziet. Verder ben ik heel blij dat Shirley en de kinderen nooit de moed hebben opgegeven. Shirley heeft zich altijd als een echte christen gedragen door de aansporing in 1 Petrus 3:1 toe te passen: „Vrouwen, weest aan uw eigen man onderworpen, opdat, indien sommigen niet gehoorzaam zijn aan het woord, zij zonder woord gewonnen mogen worden door het gedrag van hun vrouw.” Doordat ze zich in al mijn wilde jaren loyaal, geduldig en goed heeft opgesteld, heeft ze me de kans gegeven om uiteindelijk tot bezinning te komen.

Na mijn doop heb ik haar voorbeeld vaak aangehaald om anderen aan te moedigen die een partner hebben die hun geloof niet deelt. Ik zeg dan: „Als de tijd er rijp voor is, kan Jehovah gebruikmaken van de kracht van zijn Woord, de Bijbel, en van jouw goede gedrag om je partner te laten veranderen, zelfs als dat eerst misschien onwaarschijnlijk lijkt.”