Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

In wijsheid wandelen met betrekking tot de wereld

In wijsheid wandelen met betrekking tot de wereld

In wijsheid wandelen met betrekking tot de wereld

„Gaat voort in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn.” — KOLOSSENZEN 4:5.

1. Waarmee werden de vroege christenen geconfronteerd, en welke raad gaf Paulus de gemeente in Kolosse?

DE VROEGE christenen die in de steden van de Romeinse wereld woonden, werden voortdurend geconfronteerd met afgoderij, immorele genotzucht en heidense riten en gebruiken. Zij die in Kolosse woonden, een stad in het midden-westen van Klein-Azië, stuitten ongetwijfeld op de verering van de moedergodin en het spiritisme van de inheemse Frygiërs, de heidense filosofie van de Griekse kolonisten en het judaïsme van de joodse kolonie. De apostel Paulus vermaande de christelijke gemeente ’ermee voort te gaan in wijsheid te wandelen’ ten aanzien van zulke ’buitenstaanders’. — Kolossenzen 4:5.

2. Waarom moeten Jehovah’s Getuigen in deze tijd in wijsheid wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn?

2 In deze tijd stuiten Jehovah’s Getuigen op soortgelijke en zelfs nog meer van zulke verkeerde praktijken. Ook zij moeten daarom wijsheid betrachten in hun verhouding tot degenen die buiten de ware christelijke gemeente zijn. Veel mensen in religieuze en politieke kringen alsook in de media zijn tegen hen gekant. Sommige van deze tegenstanders trachten hetzij door rechtstreekse aanvallen of, wat vaker het geval is, door middel van insinuaties, de reputatie van Jehovah’s Getuigen te bezoedelen en vooroordeel tegen hen te wekken. Evenals de vroege christenen ten onrechte als een fanatieke en zelfs gevaarlijke „sekte” werden bezien, zijn Jehovah’s Getuigen in deze tijd dikwijls het doelwit van vooroordeel en misvattingen. — Handelingen 24:14; 1 Petrus 4:4.

Vooroordeel overwinnen

3, 4. (a) Waarom zal de wereld ware christenen nooit liefhebben, maar wat moeten wij proberen te doen? (b) Wat zei een schrijfster over Jehovah’s Getuigen die in een nazi-concentratiekamp gevangenzaten?

3 Ware christenen verwachten niet dat de wereld, die volgens de apostel Johannes „in de macht van de goddeloze” ligt, hen zal liefhebben (1 Johannes 5:19). Niettemin moedigt de bijbel christenen ertoe aan moeite te doen om mensen voor Jehovah en zijn zuivere aanbidding te winnen. Wij doen dat door rechtstreeks getuigenis te geven en ook door ons goede gedrag. De apostel Petrus schreef: „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij in datgene waarin zij ten nadele van u spreken als over boosdoeners, ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op zijn inspectiedag.” — 1 Petrus 2:12.

4 In haar boek Forgive — But Do Not Forget, zei de schrijfster Sylvia Salvesen over vrouwelijke Getuigen die samen met haar in een nazi-concentratiekamp gevangen hadden gezeten: „Die twee, Käthe en Margarethe, en vele anderen, hebben mij heel erg geholpen, niet alleen door hun geloof maar ook in praktische dingen. Zij bezorgden ons de eerste schone lompen voor onze open wonden . . . Om kort te gaan, wij bevonden ons te midden van mensen die het goed met ons voorhadden, en die hun vriendelijke gevoelens toonden door hun daden.” Wat een voortreffelijk getuigenis van „hen die buiten zijn”!

5, 6. (a) Welk werk brengt Christus in deze tijd tot stand, en wat moeten wij niet vergeten? (b) Hoe dient onze houding ten aanzien van mensen van de wereld te zijn, en waarom?

5 Wij kunnen veel doen om vooroordeel weg te nemen door de verstandige wijze waarop wij ons jegens buitenstaanders gedragen. Zeker, wij leven in de tijd dat onze regerende Koning, Christus Jezus, de mensen der natiën scheidt „zoals een herder de schapen van de bokken scheidt” (Mattheüs 25:32). Maar vergeet nooit dat Christus de Rechter is; hij is het die bepaalt wie „de schapen” en wie „de bokken” zijn. — Johannes 5:22.

6 Dit dient van invloed te zijn op onze houding jegens hen die niet tot Jehovah’s organisatie behoren. Wij bezien hen misschien als wereldse mensen, maar zij maken deel uit van de mensenwereld die door „God . . . zozeer [werd] liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Johannes 3:16). Het is veel beter mensen te beschouwen als toekomstige schapen dan aanmatigend te beslissen dat zij bokken zijn. Sommigen die eens gewelddadig tegen de waarheid gekant waren, zijn nu opgedragen Getuigen. En velen van hen werden voordat zij gunstig op een rechtstreeks getuigenis reageerden, eerst milder gestemd door vriendelijke daden. Zie bijvoorbeeld de foto op bladzijde 18.

IJverig, niet agressief

7. Welke kritiek uitte de paus, maar welke vraag zouden wij kunnen stellen?

7 Paus Johannes Paulus II oefende kritiek uit op sekten in het algemeen, en Jehovah’s Getuigen in het bijzonder, toen hij verklaarde: „De welhaast agressieve ijver waarmee sommigen naar nieuwe aanhangers zoeken, door van huis tot huis te gaan of voorbijgangers op straathoeken staande te houden, is een bedrieglijke sektarische imitatie van de apostolische zendingsijver.” Men zou kunnen vragen: Als onze ijver een „bedrieglijke . . . imitatie van de apostolische zendingsijver” is, waar is dan de echte evangelisatieijver te vinden? Beslist niet onder de katholieken, en trouwens ook niet onder de protestanten of de leden van de orthodoxe kerken.

8. Hoe dienen wij onze van-huis-tot-huisprediking te verrichten, hopelijk met welk resultaat?

8 Niettemin dienen wij, om iedere beschuldiging dat wij agressief zijn in ons getuigeniswerk te ontzenuwen, altijd vriendelijk, respectvol en beleefd te zijn wanneer wij de mensen benaderen. De discipel Jakobus schreef: „Wie is wijs en verstandig onder u? Hij tone uit zijn voortreffelijke gedrag zijn werken met een zachtaardigheid die bij wijsheid behoort” (Jakobus 3:13). De apostel Paulus vermaant ons „niet strijdlustig te zijn” (Titus 3:2). Waarom zouden wij bijvoorbeeld, in plaats van de geloofsovertuigingen van iemand aan wie wij getuigenis geven rechtstreeks te veroordelen, geen oprechte belangstelling tonen voor zijn of haar opvattingen? Vertel die persoon vervolgens het goede nieuws zoals het in de bijbel staat. Door een positieve benadering te gebruiken en gepaste achting te tonen voor mensen met andere geloofsovertuigingen, zullen wij hen helpen eerder geneigd te zijn te luisteren, en misschien zullen zij de waarde van de bijbelse boodschap inzien. Het resultaat kan zijn dat sommigen ’God zullen gaan verheerlijken’. — 1 Petrus 2:12.

9. Hoe kunnen wij de raad toepassen die Paulus gaf (a) in Kolossenzen 4:5? (b) in Kolossenzen 4:6?

9 De apostel Paulus gaf de raad: „Gaat voort in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn, de gelegen tijd voor uzelf uitkopend” (Kolossenzen 4:5). Ter verklaring van die laatste zinsnede schreef J. B. Lightfoot: „Laat u geen gelegenheid ontgaan om datgene te zeggen en te doen wat de zaak van God kan bevorderen.” (Wij cursiveren.) Ja, wij moeten op het juiste ogenblik paraat zijn met woorden en daden. Zulk een wijsheid houdt ook in dat wij een geschikte tijd van de dag kiezen om bezoeken te brengen. Wanneer onze boodschap afgewezen wordt, gebeurt dat dan omdat de mensen er geen waardering voor hebben of omdat wij hen bezochten op een tijd die vermoedelijk niet gelegen kwam? Paulus schreef ook: „Uw spreken zij altijd minzaam, gekruid met zout, opdat gij weet hoe gij een ieder een antwoord behoort te geven” (Kolossenzen 4:6). Hier is geestelijke voorbereiding en ware naastenliefde voor nodig. Laten wij de Koninkrijksboodschap altijd minzaam brengen.

Respectvol en ’bereid tot ieder goed werk’

10. (a) Welke raad gaf de apostel Paulus aan christenen die op Kreta woonden? (b) Hoe hebben Jehovah’s Getuigen zich voorbeeldig betoont wat het opvolgen van Paulus’ raad betreft?

10 Wij kunnen niet schipperen met bijbelse beginselen. Aan de andere kant moeten wij niet onnodig twistpunten maken van kwesties waarbij de christelijke rechtschapenheid niet in het geding is. De apostel Paulus schreef: „Blijf hen [de christenen op Kreta] eraan herinneren onderworpen en gehoorzaam te zijn aan regeringen en autoriteiten als regeerders, bereid te zijn tot ieder goed werk, over niemand nadelig te spreken, niet strijdlustig te zijn, redelijk te zijn en alle zachtaardigheid jegens alle mensen aan de dag te leggen” (Titus 3:1, 2). De bijbelgeleerde E. F. Scott schreef over deze passage: „Christenen moesten niet alleen gehoorzaam zijn aan autoriteit, maar zij moesten bereid zijn tot ieder goed werk. Dit . . . betekent dat, wanneer de gelegenheid het vereiste, christenen voorop dienden te gaan in het tonen van gemeenschapszin. Er zouden altijd wel branden, plagen en rampen van allerlei aard uitbreken, en dan zouden alle goede burgers hun naasten willen helpen.” In de hele wereld hebben zich veel gevallen voorgedaan van plotselinge catastrofes die toesloegen en waarbij Jehovah’s Getuigen tot de eersten behoorden die hulp kwamen verlenen. Zij hebben niet alleen hun broeders maar ook buitenstaanders geholpen.

11, 12. (a) Hoe dienen christenen ten aanzien van de autoriteiten te handelen? (b) Wat behoort tot de onderworpenheid aan autoriteiten in verband met de bouw van Koninkrijkszalen?

11 Deze zelfde passage uit Paulus’ brief aan Titus onderstreept ook hoe belangrijk het is een respectvolle houding ten aanzien van de autoriteiten aan te nemen. Jonge christenen die wegens hun standpunt inzake neutraliteit voor de rechter verschijnen, dienen er vooral aan te denken in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn. Zij kunnen veel doen om de reputatie van Jehovah’s volk te verbeteren of te schaden door hun uiterlijke verschijning, hun houding en de wijze waarop zij tot zulke autoriteiten spreken. Zij dienen „aan hem die vraagt om eer, die eer” te geven, en met diepe achting hun verdediging te voeren. — Romeinen 13:1-7; 1 Petrus 2:17; 3:15.

12 Tot de „autoriteiten” behoren ook plaatselijke bestuursfunctionarissen. Nu er steeds meer Koninkrijkszalen worden gebouwd, zijn betrekkingen met de plaatselijke autoriteiten onvermijdelijk. Dikwijls stuiten ouderlingen op vooroordeel. Maar gebleken is dat wanneer vertegenwoordigers van de gemeente een goede relatie met de autoriteiten opbouwen en samenwerken met de commissie voor stadsplanning, dit vooroordeel weggenomen kan worden. Dikwijls wordt er een voortreffelijk getuigenis gegeven aan mensen die voordien weinig of niets van Jehovah’s Getuigen en hun boodschap af wisten.

’Zijt indien mogelijk vredelievend jegens allen’

13, 14. Welke raad gaf Paulus aan christenen in Rome, en hoe kunnen wij deze raad in onze betrekkingen met buitenstaanders toepassen?

13 Paulus gaf de volgende raad aan christenen die in het heidense Rome woonden: „Vergeldt niemand kwaad met kwaad. Verschaft voortreffelijke dingen voor het oog van alle mensen. Zijt indien mogelijk, voor zover het van u afhangt, vredelievend jegens alle mensen. Wreekt uzelf niet, geliefden, maar geeft plaats aan de gramschap; want er staat geschreven: ’Aan mij is de wraak; ik wil vergelden, zegt Jehovah.’ Maar ’indien uw vijand honger heeft, geef hem te eten; indien hij dorst heeft, geef hem iets te drinken; want door dit te doen, zult gij vurige kolen op zijn hoofd stapelen’. Laat u niet overwinnen door het kwade, maar blijf het kwade overwinnen met het goede.” — Romeinen 12:17-21.

14 In onze betrekkingen met buitenstaanders krijgen wij als ware christenen onvermijdelijk met tegenstanders te maken. In de bovenstaande passage maakt Paulus duidelijk dat het de weg der wijsheid is te proberen de tegenstand door vriendelijke daden te overwinnen. Als vurige kolen zullen deze vriendelijkheden wellicht de vijandschap doen smelten en de tegenstander een vriendelijker houding doen aannemen jegens Jehovah’s volk, misschien zelfs zijn belangstelling voor het goede nieuws opwekken. Wanneer dit gebeurt, wordt het kwade overwonnen met het goede.

15. Wanneer moeten christenen er vooral zorgvuldig op toezien in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn?

15 In wijsheid wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn, is vooral belangrijk in gezinnen waar een van de huwelijkspartners de waarheid nog niet heeft aanvaard. Het in acht nemen van bijbelse beginselen brengt betere echtgenoten, betere echtgenotes, betere vaders en betere moeders voort, alsook kinderen die gehoorzamer zijn en beter hun best doen op school. Een ongelovige moet kunnen waarnemen dat bijbelse beginselen een heilzame uitwerking op een gelovige hebben. Zo zullen sommigen wellicht „zonder woord gewonnen . . . worden door het gedrag” van opgedragen gezinsleden. — 1 Petrus 3:1, 2.

„Het goede doen jegens allen”

16, 17. (a) Welke slachtoffers zijn God welgevallig? (b) Hoe moeten wij „het goede doen” jegens onze broeders en zusters en ook jegens hen die buiten zijn?

16 Het beste wat wij voor onze naaste kunnen doen, is hem de boodschap van leven te brengen en hem te onderwijzen omtrent verzoening met Jehovah door bemiddeling van Jezus Christus (Romeinen 5:8-11). Daarom zegt de apostel Paulus ons: „Laten wij door bemiddeling van hem [Christus] God altijd een slachtoffer van lof brengen, namelijk de vrucht der lippen die zijn naam in het openbaar bekendmaken” (Hebreeën 13:15). Paulus voegt eraan toe: „Vergeet bovendien niet goed te doen en anderen met u te laten delen, want zulke slachtoffers zijn God welgevallig” (Hebreeën 13:16). Naast onze openbare prediking dienen wij niet te vergeten „goed te doen”. Dat vormt een onverbrekelijk onderdeel van de slachtoffers die God welgevallig zijn.

17 Natuurlijk zullen wij goeddoen aan onze geestelijke broeders en zusters, die wellicht in emotioneel, geestelijk, fysiek of materieel opzicht behoeftig zijn. Paulus gaf dit te kennen toen hij schreef: „Laten wij . . ., zolang de tijd voor ons er nog gunstig voor is, het goede doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan ons verwant zijn in het geloof” (Galaten 6:10; Jakobus 2:15, 16). Wij dienen echter niet de woorden te vergeten: „Laten wij . . . het goede doen jegens allen.” Een daad van vriendelijkheid jegens een bloedverwant, een buurman of een collega zou er veel toe kunnen bijdragen vooroordeel tegen ons weg te nemen en het hart van de persoon te openen voor de waarheid.

18. (a) Welke gevaren dienen wij te vermijden? (b) Hoe kunnen wij onze christelijke goedheid gebruiken ter ondersteuning van ons openbare predikingswerk?

18 Om dit te doen, hoeven wij geen nauwe vriendschappen aan te knopen met hen die buiten zijn. Zulke omgang is potentieel gevaarlijk (1 Korinthiërs 15:33). En het ligt niet in de bedoeling vrienden van de wereld te worden (Jakobus 4:4). Maar onze christelijke goedheid kan onze prediking ondersteunen. In sommige landen wordt het steeds moeilijker om met de mensen thuis te praten. Sommige flatgebouwen worden beschermd door apparatuur die ons belet met de bewoners in contact te komen. In ontwikkelde landen biedt de telefoon een mogelijkheid voor de prediking. In de meeste landen kan straatwerk worden gedaan. Maar in alle landen worden wanneer men prettig in de omgang, beleefd, vriendelijk en hulpvaardig is, gelegenheden geschapen om vooroordeel weg te nemen en een voortreffelijk getuigenis te geven.

Tegenstanders tot zwijgen brengen

19. (a) Wat kunnen wij verwachten, aangezien wij er niet op uit zijn mensen te behagen? (b) Hoe dienen wij te trachten het voorbeeld van Daniël na te volgen en de raad van Petrus toe te passen?

19 Jehovah’s Getuigen zijn geen mensenbehagers en hebben ook geen mensenvrees (Spreuken 29:25; Efeziërs 6:6). Zij zijn zich er ten volle van bewust dat in weerwil van al hun pogingen om voorbeeldige belastingbetalers en goede burgers te zijn, tegenstanders boosaardige leugens over hen zullen vertellen en geringschattend over hen zullen spreken (1 Petrus 3:16). Dit wetend trachten zij Daniël na te bootsen, over wie zijn vijanden zeiden: „Wij zullen in deze Daniël geen enkel voorwendsel vinden, of wij zouden dat tegen hem moeten vinden in de wet van zijn God” (Daniël 6:5). Nooit zullen wij met bijbelse beginselen schipperen om mensen te behagen. Aan de andere kant zijn wij ook niet uit op het martelaarschap. Wij proberen vreedzaam te leven en slaan acht op de apostolische raad: „Dit is de wil van God, dat gij door het goede te doen de onwetende praat van de onredelijke mensen doet verstommen.” — 1 Petrus 2:15.

20. (a) Waarvan zijn wij overtuigd, en welke aanmoediging gaf Jezus ons? (b) Hoe kunnen wij ermee voortgaan in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn?

20 Wij zijn ervan overtuigd dat onze positie van afgescheidenheid van de wereld volledig in overeenstemming is met de bijbel. Deze positie vindt ondersteuning in de geschiedenis van de eerste-eeuwse christenen. Wij worden bemoedigd door Jezus’ woorden: „In de wereld hebt gij verdrukking, maar schept moed! ik heb de wereld overwonnen” (Johannes 16:33). Wij zijn niet bang. „Ja, wie is de mens die u schade zal berokkenen indien gij u gaat beijveren voor het goede? Maar ook al zoudt gij lijden ter wille van rechtvaardigheid, gij zijt gelukkig. Vreest echter niet het voorwerp van hun vrees en raakt ook niet in beroering. Maar heiligt de Christus als Heer in uw hart, altijd gereed u te verdedigen voor een ieder die van u een reden verlangt voor de hoop die in u is, maar doet dit met zachtaardigheid en diepe achting” (1 Petrus 3:13-15). Terwijl wij zo handelen, zullen wij ermee voortgaan in wijsheid te wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn.

Bij wijze van overzicht

□ Waarom moeten Jehovah’s Getuigen in wijsheid wandelen ten aanzien van hen die buiten zijn?

□ Waarom kunnen ware christenen nooit hopen dat de wereld hen zal liefhebben, maar wat moeten zij proberen te doen?

□ Hoe dient onze houding ten aanzien van mensen van de wereld te zijn, en waarom?

□ Waarom dienen wij niet alleen jegens onze broeders en zusters maar ook jegens hen die buiten zijn ’het goede te doen’?

□ Hoe kan ons wandelen in wijsheid ten aanzien van hen die buiten zijn ons helpen in ons openbare predikingswerk?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 18]

Links: Ware christenen in Frankrijk helpen hun buren na een overstroming

[Illustratie op blz. 20]

Christelijke daden van vriendelijkheid kunnen er veel toe bijdragen vooroordeel weg te nemen

[Illustratie op blz. 23]

Christenen dienen „bereid te zijn tot ieder goed werk”