Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

’Zijn uur was nog niet gekomen’

’Zijn uur was nog niet gekomen’

’Zijn uur was nog niet gekomen’

„Niemand sloeg de hand aan hem, omdat zijn uur nog niet was gekomen.” — JOHANNES 7:30.

1. Welke twee factoren bepaalden Jezus’ handelwijze?

„DE ZOON des mensen [is] niet gekomen . . . om gediend te worden, maar om te dienen en zijn ziel te geven als een losprijs in ruil voor velen”, zei Jezus Christus tot zijn apostelen (Mattheüs 20:28). Tot de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus zei hij: „Hiertoe ben ik geboren en hiertoe ben ik in de wereld gekomen, om getuigenis af te leggen van de waarheid” (Johannes 18:37). Jezus wist precies waarom hij moest sterven en welk werk hij vóór zijn dood moest verrichten. Hij wist ook hoeveel tijd hij had om zijn missie te vervullen. Zijn bediening op aarde als de Messias zou slechts drie en een half jaar duren. Ze begon met zijn waterdoop in de Jordaan (in 29 G.T.) aan het begin van de voorzegde zeventigste symbolische week en eindigde met zijn dood aan een martelpaal in het midden van die week (in 33 G.T.) (Daniël 9:24-27; Mattheüs 3:16, 17; 20:17-19). Bij alles wat Jezus op aarde deed, liet hij zich dan ook hoofdzakelijk door twee factoren leiden: het doel van zijn komst en een sterk tijdsbesef.

2. Hoe wordt Jezus Christus in de Evangeliën afgebeeld, en hoe toonde hij dat hij zich bewust was van zijn missie?

2 In de evangelieverslagen wordt Jezus Christus afgebeeld als een man van actie die het hele land Palestina afreisde, terwijl hij het goede nieuws van Gods koninkrijk bekendmaakte en veel krachtige werken verrichtte. Aan het begin van Jezus’ dynamische bediening wordt over hem gezegd: ’Zijn uur was nog niet gekomen.’ Jezus zelf verklaarde: ’Mijn bestemde tijd is nog niet volledig gekomen.’ Tegen het einde van zijn bediening gebruikte hij de uitdrukking „het uur is gekomen” (Johannes 7:8, 30; 12:23). Jezus’ besef van het uur, of de tijd voor zijn toegewezen werk, met inbegrip van zijn offerandelijke dood, moet van invloed zijn geweest op wat hij zei en deed. Wanneer wij dit begrijpen, kan het ons inzicht verschaffen in zijn persoonlijkheid en denkpatroon en ons helpen nauwkeuriger ’in zijn voetstappen te treden’. — 1 Petrus 2:21.

Vastbesloten Gods wil te doen

3, 4. (a) Wat gebeurt er op een bruiloftsfeest in Kana? (b) Waarom maakt de Zoon van God bezwaar tegen Maria’s voorstel dat hij iets aan het tekort aan wijn moet doen, en wat kunnen wij hieruit leren?

3 Het is het jaar 29 G.T. Er zijn maar enkele dagen verstreken sinds Jezus zijn eerste discipelen persoonlijk heeft uitgekozen. Zij zijn nu allen naar het dorp Kana in het district Galilea gekomen om een huwelijksfeest bij te wonen. Jezus’ moeder, Maria, is daar ook. De wijn raakt op. Suggererend dat hij iets moet doen, zegt Maria tot haar zoon: „Zij hebben geen wijn.” Maar Jezus antwoordt: „Vrouw, wat heb ik met u te maken? Mijn uur is nog niet gekomen.” — Johannes 1:35-51; 2:1-4.

4 Jezus’ antwoord, „Vrouw, wat heb ik met u te maken?”, is een oude vraagvorm waarmee bezwaar kenbaar wordt gemaakt tegen iets wat geopperd of voorgesteld wordt. Waarom maakt Jezus bezwaar tegen Maria’s woorden? Wel, hij is nu dertig jaar. Slechts enkele weken voordien was hij gedoopt, met heilige geest gezalfd en door Johannes de Doper voorgesteld als „het Lam Gods dat de zonde der wereld wegneemt” (Johannes 1:29-34; Lukas 3:21-23). Nu moet hij zich noodzakelijkerwijs laten leiden door de Opperste Autoriteit, die hem gezonden had (1 Korinthiërs 11:3). Niemand, zelfs geen naast familielid, kon worden toegestaan zich in te laten met het werk dat Jezus op aarde kwam doen. Wat een vastberadenheid om zijn Vaders wil te doen, komt tot uiting in Jezus’ antwoord aan Maria! Mogen wij net zo vastberaden zijn om onze „gehele verplichting” jegens God na te komen. — Prediker 12:13.

5. Welk wonder verricht Jezus Christus in Kana, en welke uitwerking heeft het op anderen?

5 Aangezien Maria de strekking van de woorden van haar zoon begrijpt, treedt zij onmiddellijk terzijde en draagt de bedienden op: „Wat hij u ook zegt, doet dat.” En Jezus lost het probleem op. Hij laat de bedienden de kruiken met water vullen en hij verandert het water in de voortreffelijkste wijn. Dit gebeurt als een inleiding op Jezus’ wonderen verrichtende macht waardoor te kennen wordt gegeven dat Gods geest op hem rust. Wanneer de nieuwe discipelen dit wonder zien, wordt hun geloof gesterkt. — Johannes 2:5-11.

IJver voor Jehovah’s huis

6. Waarom is Jezus verontwaardigd over wat hij in de tempel in Jeruzalem ziet, en wat doet hij?

6 Al gauw is het de lente van 30 G.T., en Jezus en zijn metgezellen bevinden zich op weg naar Jeruzalem om het Pascha te vieren. Terwijl zij daar zijn, zien zijn discipelen hun Leider handelen zoals zij hem dat misschien nog nooit eerder hebben zien doen. Hebzuchtige joodse handelaars verkopen viervoeters en vogels voor offerdoeleinden midden in de tempel. En zij berekenen getrouwe joodse aanbidders zeer hoge prijzen. Diep verontwaardigd gaat Jezus tot handelen over. Hij maakt een zweep van touwen en verdrijft de verkopers. Hij stort de geldstukken van de geldwisselaars uit en keert hun tafels om. „Neemt deze dingen hier vandaan!”, gebiedt hij de duivenverkopers. Wanneer Jezus’ discipelen hem zo vol vuur zien handelen, herinneren zij zich de profetie omtrent Gods Zoon: „De ijver voor uw huis zal mij verteren” (Johannes 2:13-17; Psalm 69:9). Ook wij moeten er ijverig voor waken dat wereldse neigingen onze aanbidding bezoedelen.

7. (a) Wat vormt de aanleiding voor Nikodemus’ bezoek aan de Messias? (b) Wat leren wij uit het feit dat Jezus getuigenis geeft aan een Samaritaanse vrouw?

7 Terwijl Jezus in Jeruzalem is, verricht hij opmerkelijke tekenen, en veel mensen stellen geloof in hem. Zelfs Nikodemus, een lid van het Sanhedrin, of joodse hooggerechtshof, is onder de indruk van Jezus en komt in de nacht tot hem om meer te leren. Vervolgens blijven Jezus en zijn discipelen ongeveer acht maanden in „het land van Judea”, terwijl zij prediken en discipelen maken. Maar na de gevangenneming van Johannes de Doper verlaten zij Judea en gaan naar Galilea. Terwijl zij door het district Samaria reizen, maakt Jezus van een gelegenheid gebruik om een Samaritaanse vrouw een grondig getuigenis te geven. Dit opent voor veel Samaritanen de weg om gelovigen te worden. Laten ook wij een open oog hebben voor gelegenheden om over het Koninkrijk te spreken. — Johannes 2:23; 3:1-22; 4:1-42; Markus 1:14.

Omvangrijk onderwijs in Galilea

8. Aan welk werk begint Jezus in Galilea?

8 Voordat het „uur” van Jezus’ dood aanbreekt, heeft hij veel te doen in de dienst van zijn hemelse Vader. In Galilea begint Jezus aan een nog grotere bediening dan in Judea en Jeruzalem. Hij trekt ’door geheel Galilea, terwijl hij in hun synagogen onderwijst en het goede nieuws van het koninkrijk predikt en elke soort van kwaal en elk soort van gebrek onder het volk geneest’ (Mattheüs 4:23). Zijn tot nadenken stemmende woorden: „Hebt berouw, want het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen”, weerklinken in het hele district (Mattheüs 4:17). Binnen enkele maanden, wanneer twee discipelen van Johannes de Doper komen om een verslag uit de eerste hand over Jezus te krijgen, zegt hij tot hen: „Gaat heen, bericht aan Johannes wat gij gezien en gehoord hebt: de blinden ontvangen het gezicht, de kreupelen lopen, de melaatsen worden gereinigd en de doven horen, de doden worden opgewekt en aan de armen wordt het goede nieuws verteld. En gelukkig is hij die geen aanstoot aan mij neemt.” — Lukas 7:22, 23.

9. Waarom stromen de mensen naar Christus Jezus, en welke les kunnen wij hieruit trekken?

9 ’In de gehele omtrek wordt er goed over Jezus gesproken’ en grote scharen stromen naar hem toe — uit Galilea, de Dekapolis, Jeruzalem, Judea en van de overkant van de Jordaan (Lukas 4:14, 15; Mattheüs 4:24, 25). Zij komen niet alleen tot hem wegens zijn wonderbare genezingen maar ook wegens zijn schitterende onderwijzingen. Zijn boodschap is aantrekkelijk en aanmoedigend (Mattheüs 5:1–7:27). Jezus’ woorden zijn innemend en verrukkelijk (Lukas 4:22). De scharen staan „versteld . . . van zijn manier van onderwijzen”, want hij spreekt met autoriteit aan de hand van de Schrift (Mattheüs 7:28, 29; Lukas 4:32). Wie zou zich niet tot zo’n man aangetrokken voelen? Mogen ook wij de kunst van onderwijzen aankweken zodat oprechte mensen zich tot de waarheid aangetrokken zullen voelen.

10. Waarom doen de inwoners van Nazareth een poging om Jezus te doden, en waarom slagen zij daar niet in?

10 Maar niet al Jezus’ toehoorders zijn ontvankelijk. Zelfs vroeg in zijn bediening, wanneer hij onderwijs geeft in de synagoge van zijn woonplaats Nazareth, wordt er een poging gedaan om hem te doden. Hoewel de inwoners van zijn woonplaats zich verwonderen over zijn „innemende woorden”, willen zij wonderen zien. Maar in plaats dat Jezus daar veel krachtige werken verricht, stelt hij hun zelfzucht en gebrek aan geloof aan de kaak. Vervuld met toorn staan degenen die zich in de synagoge bevinden op, grijpen Jezus en voeren hem naar een berghelling om hem over de rand van de afgrond te werpen. Maar hij ontsnapt aan hun greep en stelt zich in veiligheid. Het „uur” van zijn dood is nog niet gekomen. — Lukas 4:16-30.

11. (a) Waarom komen sommige religieuze leiders naar Jezus luisteren? (b) Waarom wordt Jezus beschuldigd van sabbatschending?

11 Religieuze leiders — schriftgeleerden, Farizeeën, Sadduceeën en anderen — horen Jezus ook vaak prediken. Velen van hen zijn niet gekomen om te luisteren en te leren, maar om aanmerkingen te maken en te proberen hem in de val te laten lopen (Mattheüs 12:38; 16:1; Lukas 5:17; 6:1, 2). Terwijl Jezus bijvoorbeeld in Jeruzalem is voor het Pascha van 31 G.T., geneest hij een man die reeds 38 jaar ziek is. De joodse religieuze leiders beschuldigen Jezus van sabbatschennis. Hij antwoordt: „Mijn Vader is tot nu toe blijven werken, en ik blijf werken.” Nu beschuldigen de joden hem van godslastering omdat hij beweert Gods Zoon te zijn door hem Vader te noemen. Zij zijn eropuit Jezus te doden, maar hij en zijn discipelen verlaten Jeruzalem om naar Galilea te gaan. Insgelijks doen wij er verstandig aan onnodige confrontaties met tegenstanders te vermijden als wij onze energie wijden aan de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. — Johannes 5:1-18; 6:1.

12. Op wat voor uitgebreide schaal bewerkt Jezus het gebied in Galilea?

12 Gedurende zo’n anderhalf jaar beperkt Jezus nu het grootste deel van zijn bediening tot Galilea, waarbij hij Jeruzalem alleen bezoekt om de drie jaarlijkse feesten van de joden bij te wonen. Al met al heeft hij drie predikingstochten in Galilea ondernomen: de eerste met vier nieuwe discipelen, de tweede met de twaalf apostelen en een omvangrijke predikingstocht waarbij de opgeleide apostelen ook werden uitgezonden. Wat een uitgebreid getuigenis van de waarheid wordt in Galilea gegeven! — Mattheüs 4:18-25; Lukas 8:1-3; 9:1-6.

Moedig getuigenis geven in Judea en Perea

13, 14. (a) Bij welke gelegenheid zoeken de joden Jezus te grijpen? (b) Waarom arresteren de beambten Jezus niet?

13 Het is de herfst van 32 G.T. en Jezus’ „uur” ligt nog in de toekomst. Het Loofhuttenfeest is ophanden. Jezus’ halfbroers dringen er nu bij hem op aan: „Vertrek van hier en ga naar Judea.” Zij willen dat Jezus aan allen die op het feest in Jeruzalem bijeenzijn, laat zien dat hij het vermogen bezit wonderen te verrichten. Jezus is zich echter van het gevaar bewust. Hij zegt dan ook tot zijn broers: „Ik ga nog niet op naar dit feest, omdat mijn bestemde tijd nog niet volledig is gekomen.” — Johannes 7:1-8.

14 Nadat Jezus nog enige tijd in Galilea is gebleven, gaat hij op naar Jeruzalem, „niet openlijk, maar als in het verborgen”. De joden kijken op het feest inderdaad naar hem uit en zeggen: „Waar is die man?” Als het feest half voorbij is, gaat Jezus de tempel binnen en begint er moedig te onderwijzen. Zij zoeken hem te grijpen, misschien om hem in de gevangenis te werpen of ter dood te laten brengen. Toch slagen zij hier niet in, omdat ’zijn uur nog niet is gekomen’. Velen stellen nu geloof in Jezus. Zelfs de beambten die door de Farizeeën zijn uitgezonden om hem te grijpen, komen met lege handen terug en zeggen: „Nooit heeft iemand anders op deze wijze gesproken.” — Johannes 7:9-14, 30-46.

15. Waarom nemen de joden stenen op om ze naar Jezus te werpen, en welke predikingsveldtocht zet hij vervolgens op touw?

15 De conflicten tussen Jezus en zijn joodse tegenstanders zetten zich voort als hij tijdens het feest in de tempel over zijn Vader onderwijst. Op de laatste dag van het feest nemen de joden, woedend over Jezus’ verklaringen omtrent zijn voormenselijke bestaan, stenen op om die naar hem te werpen. Maar hij verbergt zich en ontkomt ongedeerd (Johannes 8:12-59). Terwijl Jezus buiten Jeruzalem blijft, zet hij een intensieve getuigenisveldtocht in Judea op touw. Hij kiest zeventig discipelen uit en, na hun instructies te hebben gegeven, zendt hij hen twee aan twee uit om het gebied te bewerken. Zij gaan van tevoren naar elke plaats en stad waar Jezus, vergezeld van zijn apostelen, naartoe wil gaan. — Lukas 10:1-24.

16. Aan welk gevaar ontsnapt Jezus tijdens het inwijdingsfeest, en met welk werk is hij opnieuw bezig?

16 In de winter van 32 G.T. komt Jezus’ „uur” naderbij. Hij komt naar Jeruzalem voor het inwijdingsfeest. De joden zoeken hem nog steeds te doden. Terwijl Jezus in de zuilengang van de tempel wandelt, komen zij in een kring om hem heen staan. Als zij hem opnieuw van godslastering beschuldigen, nemen zij stenen op om hem te doden. Maar net als bij vorige gelegenheden ontkomt Jezus. Hij is al gauw op pad en onderwijst deze keer van stad tot stad en van dorp tot dorp in het district Perea, aan de overzijde van de Jordaan vanuit Judea bezien. En velen stellen geloof in hem. Maar een bericht betreffende zijn geliefde vriend Lazarus roept hem terug naar Judea. — Lukas 13:33; Johannes 10:20-42.

17. (a) Welke dringende boodschap ontvangt Jezus terwijl hij in Perea predikt? (b) Waaruit blijkt dat Jezus zich bewust is van het doel van de actie die hij moet ondernemen en van het tijdstip waarop bepaalde gebeurtenissen zullen plaatsvinden?

17 De dringende boodschap is afkomstig van Martha en Maria, zusters van Lazarus, die in Bethanië, in Judea, wonen. „Heer, zie! degene voor wie gij genegenheid hebt, is ziek”, vertelt de boodschapper. „Deze ziekte heeft niet de dood ten doel,” antwoordt Jezus, „maar is tot de heerlijkheid van God, opdat de Zoon van God erdoor verheerlijkt moge worden.” Om dit doel te bereiken, blijft Jezus bewust twee dagen waar hij is. Vervolgens zegt hij tot zijn discipelen: „Laten wij weer naar Judea gaan.” Ongelovig antwoorden zij: „Rabbi, nog kort geleden zochten de Judeeërs u te stenigen, en gaat gij er nu weer heen?” Maar Jezus is zich ervan bewust dat de overige ’uren van daglicht’, of de tijd die God voor zijn aardse bediening heeft toegestaan, kort is. Hij weet precies wat hij moet doen en waarom. — Johannes 11:1-10.

Een wonder dat niemand kon negeren

18. Wat is, wanneer Jezus in Bethanië aankomt, de situatie daar, en wat gebeurt er na zijn aankomst?

18 In Bethanië gaat Martha als eerste naar Jezus en zegt: „Heer, indien gij hier waart geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn.” Maria en zij die naar hun huis gekomen waren volgen haar. Allen wenen. „Waar hebt gij hem gelegd?”, vraagt Jezus. Zij antwoorden: „Heer, kom en zie.” Wanneer zij bij het herinneringsgraf — een grot met een steen voor de opening — aankomen, zegt Jezus: „Neemt de steen weg.” Martha, die niet beseft wat Jezus van plan is te gaan doen, werpt tegen: „Heer, hij moet nu al rieken, want het is reeds vier dagen geleden.” Maar Jezus vraagt: „Heb ik u niet gezegd dat gij de heerlijkheid van God zoudt zien indien gij zoudt geloven?” — Johannes 11:17-40.

19. Waarom bidt Jezus in het openbaar voordat hij Lazarus opwekt?

19 Als de steen die de ingang van Lazarus’ graf bedekt, is verwijderd, bidt Jezus hardop zodat de mensen zullen weten dat wat hij nu gaat doen, door de kracht van God tot stand gebracht wordt. Dan roept hij met een luide stem: „Lazarus, kom naar buiten!” Lazarus komt naar buiten met zijn handen en voeten nog steeds met grafdoeken omwonden en een doek om zijn gezicht gewikkeld. „Maakt hem los en laat hem gaan”, zegt Jezus. — Johannes 11:41-44.

20. Hoe reageren degenen die zien dat Jezus Lazarus opwekt?

20 Veel van de joden die waren gekomen om Martha en Maria te troosten, stellen bij het zien van dit wonder geloof in Jezus. Anderen gaan weg om de Farizeeën te vertellen wat er is gebeurd. Hun reactie? Onmiddellijk roepen zij en de overpriesters een spoedvergadering van het Sanhedrin bijeen. In paniek klagen zij: „Wat staat ons te doen, want deze mens verricht vele tekenen? Als wij hem zo laten begaan, zullen zij allemaal geloof in hem stellen, en de Romeinen zullen komen en zowel onze plaats als onze natie wegnemen.” Maar de hogepriester Kajafas zegt tot hen: „Gij overweegt niet dat het in uw belang is dat één mens sterft ten behoeve van het volk en niet de gehele natie wordt vernietigd.” Van die dag af dan beraadslagen zij om Jezus te doden. — Johannes 11:45-53.

21. Waarvan is het wonder van de opwekking van Lazarus een voorspel?

21 Doordat Jezus zijn aankomst in Bethanië heeft uitgesteld, is hij in staat een wonder te verrichten dat niemand kan negeren. In de kracht van God wekt Jezus een man op die reeds vier dagen dood was. Zelfs het prestigieuze Sanhedrin wordt gedwongen er kennis van te nemen en een doodvonnis over de Wonderdoener uit te spreken! Het wonder dient dus als een voorspel van een belangrijk keerpunt in Jezus’ bediening — de periode waarin „zijn uur nog niet was gekomen” maakt plaats voor de tijd dat „het uur is gekomen”.

Wat zou u antwoorden?

• Hoe toonde Jezus dat hij zich bewust was van zijn door God toegewezen werk?

• Waarom maakt Jezus bezwaar tegen het voorstel van zijn moeder aangaande wijn?

• Wat kunnen wij leren van de wijze waarop Jezus vaak met tegenstanders handelde?

• Waarom reageert Jezus niet meteen op Lazarus’ ziekte?

[Studievragen]

[Illustraties op blz. 12]

Jezus wijdde zijn energie aan zijn door God toegewezen verantwoordelijkheid