Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gezegend met een bijzonder erfgoed

Gezegend met een bijzonder erfgoed

Levensgeschiedenis

Gezegend met een bijzonder erfgoed

VERTELD DOOR CAROL ALLEN

Daar stond ik dan in mijn eentje, mijn mooie nieuwe boek stevig vasthoudend. Ik werd bang en de tranen rolden over mijn wangen. Ik was per slot van rekening maar een meisje van zeven jaar, verdwaald in een vreemde stad, omringd door tienduizenden mensen!

ONLANGS, bijna zestig jaar later, kwamen de levendige herinneringen aan die ervaring uit mijn kindertijd weer boven, naar aanleiding van een bezoek dat mijn man, Paul, en ik brachten aan het prachtige Wachttoren-Onderwijscentrum in Patterson (New York). Hij was daar uitgenodigd om de tweede klas van een school voor reizende opzieners van Jehovah’s Getuigen bij te wonen.

Terwijl we rondkeken in de zonnige lobby zag ik een groot bord met het bijschrift „CONGRESSEN”. Ongeveer in het midden hing een oude zwartwitfoto van kinderen die enthousiast zwaaiden met hun exemplaar van het boek uit mijn kindertijd! Vlug las ik het bijschrift bij de foto: „1941 — In St. Louis (Missouri) verzamelden 15.000 kinderen — tussen de vijf en achttien jaar — zich aan het begin van het ochtendprogramma in het midden van het stadion, recht voor het podium. . . . Broeder Rutherford kondigde de vrijgave aan van het nieuwe boek Kinderen [in het Engels].”

Elk kind kreeg een persoonlijk exemplaar. Daarna gingen de kinderen terug naar de plek waar hun ouders zaten — iedereen behalve ik. Ik kon ze niet meer vinden! Een vriendelijke zaalwachter tilde me op, zette me op een grote bijdragebus en zei dat ik moest kijken of ik ergens een bekende zag. Angstig speurde ik de menigte af die de brede trap afkwam. Plotseling zag ik een bekend gezicht! „Oom Bob! Oom Bob!” Ik was gevonden! Bob Rainer droeg me naar de plek waar mijn bezorgde ouders zaten te wachten.

Vroege gebeurtenissen die mijn leven richting hebben gegeven

Toen ik dat bord van de expositie bekeek, kwamen er heel wat herinneringen naar boven — gebeurtenissen die mijn leven richting hebben gegeven en die ertoe hebben geleid dat we ons op die prachtige locatie in Patterson bevonden. Ik dacht aan gebeurtenissen van meer dan honderd jaar geleden, dingen waarover ik vooral van mijn grootouders en ouders had gehoord.

In december 1894 werd mijn grootvader van vaderszijde, Clayton J. Woodworth, in zijn huis in Scranton (Pennsylvania, VS) bezocht door een volletijdprediker van de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden. Clayton was pasgetrouwd. Hij schreef een brief aan Charles Taze Russell, de president van het Wachttorengenootschap, en die werd in The Watchtower van 15 juni 1895 gepubliceerd. Hij legde uit:

„Wij zijn een jong echtpaar en wij zijn zo’n tien jaar lid geweest van de naamkerk; maar wij stappen nu, naar wij oprecht hopen, uit haar donkerheid naar het licht van de nieuwe dag die nu gloort voor de gewijde kinderen van de Allerhoogste. . . . Lang voordat wij elkaar ooit hadden ontmoet, was het onze oprechte wens om de Heer als zendelingen in het buitenlandse veld te dienen, als dat mogelijkerwijs zijn wil zou zijn.”

Later, in 1903, luisterden Sebastian en Catherine Kresge, mijn overgrootouders van moederskant, verheugd naar de bijbelse boodschap die twee vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap hun kwamen brengen op hun grote boerderij in de prachtige bergen van Pocono (Pennsylvania). Ook hun dochters, Cora en Mary, en hun echtgenoten, Washington en Edmund Howell, woonden daar. De vertegenwoordigers van het Wachttorengenootschap, Carl Hammerle en Ray Ratcliffe, logeerden er een hele week en leerden hun veel. Alle zes de leden van de familie luisterden, studeerden en werden al snel ijverige Bijbelonderzoekers.

In datzelfde jaar, 1903, kregen Cora en Washington Howell een dochter, Catherine. Hoe zij uiteindelijk met mijn vader, Clayton J. Woodworth jr., trouwde, is een interessant en volgens mij ook betekenisvol verhaal. Het onthult het liefdevolle begrip en de ouderlijke zorg van mijn grootvader Clayton J. Woodworth sr.

Mijn vader krijgt liefdevolle hulp

Mijn vader, Clayton jr., werd in 1906 in Scranton geboren, op zo’n tachtig kilometer van de boerderij van de Howells. In die beginjaren leerde Grootvader Woodworth de grote Howell-familie goed kennen en genoot hij vaak van hun legendarische gastvrijheid. Hij was een grote ondersteuning voor de gemeente van Bijbelonderzoekers in dat gebied. Na verloop van tijd werd Grootvader gevraagd de huwelijken van de drie zoons van de familie Howell te voltrekken en met het welzijn van zijn eigen zoon in gedachten zorgde hij er altijd voor dat die meeging naar elk van die bruiloften.

Vader was toen niet actief in de bediening van de Bijbelonderzoekers. Weliswaar reed hij Grootvader wanneer deze tijdens de prediking bezoeken ging brengen, maar zelf had Vader er ondanks Grootvaders aanmoediging geen actief aandeel aan. In die tijd had mijn vader meer interesse voor muziek dan voor iets anders en was hij hard op weg een professionele carrière op te bouwen.

Catherine, de dochter van Cora en Washington Howell, had zich ook bekwaamd in de muziek. Ze speelde piano en gaf pianoles. Maar net toen haar de gelegenheid werd geboden een professionele carrière te beginnen, zette ze dat streven opzij en begon ze deel te nemen aan de volletijddienst. Grootvader had geen betere partner voor zijn zoon kunnen bedenken — ten minste naar mijn idee! Vader werd gedoopt en zes maanden later, in juni 1931, trouwde hij Moeder.

Grootvader was altijd trots op de muzikale talenten van zijn zoon. Hij was heel gelukkig toen Vader werd gevraagd de repetities te leiden van de kern van het grote congresorkest voor het internationale congres van 1946 in Cleveland (Ohio). In de daaropvolgende jaren was Vader op een aantal andere congressen van Jehovah’s Getuigen de dirigent van het orkest.

Grootvaders proces en leven in de gevangenis

In de lobby van Patterson kwamen Paul en ik ook een uitstalling met een foto tegen die op de volgende bladzijde te zien is. Ik herkende de foto onmiddellijk omdat Grootvader me er meer dan vijftig jaar geleden een afdruk van had gestuurd. Hij staat uiterst rechts.

Tijdens de patriottische hysterie waarmee de Eerste Wereldoorlog omgeven was, zaten deze acht Bijbelonderzoekers — onder wie Joseph F. Rutherford, de president van het Wachttorengenootschap (zittend in het midden) — onterecht gevangen en werden ze zonder mogelijkheid van borgtocht vastgehouden. De beschuldigingen die tegen hen werden ingebracht richtten zich op beweringen in het zevende deel van Studies in the Scriptures, getiteld The Finished Mystery. De beweringen werden onjuist begrepen als zouden ze de deelname van de Verenigde Staten aan de Eerste Wereldoorlog ontmoedigen.

Charles Taze Russell had over een periode van vele jaren de eerste zes delen van Studies in the Scriptures geschreven, maar overleed kort voordat hij het zevende deel kon schrijven. Daarom werden zijn aantekeningen aan Grootvader en een andere Bijbelonderzoeker gegeven en zij schreven deel zeven. Dat deel werd voor het einde van de oorlog, in 1917, uitgegeven. In de rechtszaak werden Grootvader en de meeste anderen veroordeeld tot vier samenvallende straftijden van elk twintig jaar.

Het bijschrift bij de foto in de lobby van Patterson legt uit: „Op 21 maart 1919, negen maanden nadat Rutherford en zijn medewerkers waren veroordeeld — toen de oorlog inmiddels voorbij was — beschikte het hof van beroep de verlening van borgtocht voor alle acht beschuldigden, en op 26 maart werden zij in Brooklyn vrijgelaten tegen de betaling van een borgtocht van $10.000 per persoon. Op 5 mei 1920 werden J. F. Rutherford en de anderen gerehabiliteerd.”

Na hun veroordeling, maar voordat ze naar de federale strafgevangenis in Atlanta (Georgia) werden gestuurd, verbleven de acht hun eerste paar dagen van opsluiting in de gevangenis aan de Raymond Street in Brooklyn. Van daar uit schreef Grootvader hoe het was om in een cel van 1,80 bij 2,40 meter te zitten „te midden van vreselijke viezigheid en rommel”. Hij merkte op: „Je hebt een stapel kranten en als je eerst geneigd bent ze als onbelangrijk te beschouwen, kom je er snel achter dat je enige mogelijkheid om schoon te blijven en je zelfrespect te bewaren, geboden wordt door dit papier en zeep en een washandje.”

Toch behield Grootvader zijn gevoel voor humor; hij noemde de gevangenis „Hôtel de Raymondie” en zei: „Ik ga hier weg zodra mijn logies is afgelopen.” Ook beschreef hij zijn wandelingen op de binnenplaats. Toen hij op een keer even bleef staan om zijn haar te kammen, greep een zakkenroller naar zijn zakhorloge, maar zoals hij schreef, „de ketting brak en ik had het nog”. Tijdens mijn bezoek aan Brooklyn-Bethel in 1958 riep Grant Suiter, de toenmalige secretaris-penningmeester van het Wachttorengenootschap, me in zijn kantoor en gaf me dat horloge. Ik bewaar het nog altijd als een kostbaar bezit.

Het effect op Vader

Toen Grootvader in 1918 ten onrechte werd gevangengezet, was mijn vader pas twaalf. Nadat Grootmoeder haar eigen huis had gesloten, ging ze met hem bij haar moeder en haar drie zussen wonen. Grootmoeders meisjesnaam was Arthur, en de familie beweerde trots dat een van hun familieleden, Chester Alan Arthur, de 21ste president van de Verenigde Staten was.

Nadat grootvader Woodworth een lange straf had gekregen wegens vermeende misdaden tegen de Verenigde Staten waren de Arthurs duidelijk van mening dat hij de familienaam te schande had gemaakt. Het was een in emotioneel opzicht pijnlijke tijd voor mijn vader. Misschien was die bejegening een factor in zijn aanvankelijke schroom om aan de openbare bediening deel te nemen.

Toen Grootvader uit de gevangenis werd ontslagen, verhuisde hij met zijn gezin naar een groot gepleisterd huis in de Quincy Street in Scranton. Als kind kende ik het goed — en Grootmoeders mooie porselein ook. We noemden het haar heilige servies omdat niemand behalve Grootmoeder het mocht afwassen. Nadat Grootmoeder in 1943 was overleden, gaf Moeder vaak etentjes waarbij dat prachtige servies werd gebruikt.

Druk bezig in de Koninkrijksbediening

Op een andere dag kwam ik op de campus van Patterson een foto tegen van broeder Rutherford die een toespraak hield op het congres in Cedar Point (Ohio) in 1919. Daar spoorde hij iedereen aan ijverig deel te nemen aan de bekendmaking van Gods koninkrijk en om het nieuwe tijdschrift, Het Gouden Tijdperk, te gebruiken dat op dat congres was vrijgegeven. Grootvader werd aangesteld als redacteur en tot in de jaren ’40, kort voor zijn dood, schreef hij hiervoor artikelen. In 1937 werd de naam van het tijdschrift gewijzigd in Vertroosting en in 1946 in Ontwaakt!

Grootvader deed zijn schrijfwerk zowel thuis in Scranton als op het Wachttoren-hoofdbureau in Brooklyn, ongeveer 240 kilometer daarvandaan, waarbij hij telkens twee weken op elke plaats doorbracht. Vader wist nog te vertellen dat hij menige ochtend om vijf uur Grootvaders schrijfmachine al hoorde ratelen. Grootvader nam echter ook de verantwoordelijkheid om aan de openbare predikingsactiviteit deel te nemen serieus. Hij ontwierp zelfs een herenvest met grote binnenzakken voor bijbelse lectuur. Mijn tante van 94, Naomi Howell, heeft er nog een. Hij ontwierp ook een boekentas voor dames.

Op een keer zei de partner met wie Grootvader in de dienst samenwerkte nadat ze met iemand een levendige discussie over de bijbel hadden gehad: „C. J., je hebt één fout gemaakt.”

„Wat voor fout?”, vroeg Grootvader. Hij keek de zakken van zijn vest na, maar die waren beide leeg.

„Je bent vergeten hem een abonnement op Het Gouden Tijdperk aan te bieden.” Een redacteur die vergat zijn tijdschrift aan te bieden — daar moesten ze hartelijk om lachen.

Herinneringen aan mijn jeugd

Ik herinner me dat ik als kind bij Grootvader op schoot zat, met mijn kleine hand in de zijne, terwijl hij me het versje van Duimelot vertelde. Beginnend bij Duimelot en dan naar Likkepot, over elke vinger vertelde hij iets speciaals. Vervolgens vouwde hij voorzichtig alle vingers bij elkaar terwijl hij de moraal vertelde: „Samen werken ze het best, elk helpt de rest.”

Nadat mijn ouders waren getrouwd, verhuisden ze naar Cleveland waar ze bevriend raakten met Ed en Mary Hooper. Hun families waren vanaf de eeuwwisseling Bijbelonderzoekers geweest. Mijn ouders en oom Ed en tante Mary, zoals ik ze noemde, waren onafscheidelijk. De Hoopers hadden hun enige kind, een dochtertje, verloren, dus toen ik in 1934 werd geboren, werd ik hun speciale „dochter”. Doordat ik opgroeide in zo’n geestelijk rijke omgeving, droeg ik me vóór mijn achtste aan God op en werd gedoopt.

Bijbellezen was een deel van mijn eerste levensjaren. De beschrijving van het leven in Gods nieuwe wereld in Jesaja 11:6-9 was een van mijn favoriete passages in de bijbel. Mijn eerste poging om de bijbel door te lezen, was in 1944, nadat ik mijn persoonlijke exemplaar had gekregen van de American Standard Version die als speciale uitgave op het congres in Buffalo (New York) werd vrijgegeven. Wat vond ik het opwindend die vertaling te lezen waarin Gods naam, Jehovah, bijna 7000 maal op zijn juiste plaats in het „Oude Testament” was hersteld!

De weekends waren een heerlijke tijd. Mijn ouders en de Hoopers namen me mee om te prediken in de plattelandsgebieden. We namen een lunch mee en gingen dan bij een riviertje picknicken. Vervolgens gingen we naar iemands boerderij waar buiten een bijbelse toespraak werd gehouden waarvoor we alle buren hadden uitgenodigd. Het leven was ongecompliceerd. We beleefden plezier aan ons gezinsleven. Een aantal van die vrienden van de familie uit die tijd werd later reizende opziener, onder wie Ed Hooper, Bob Rainer en twee van zijn zoons. Richard Rainer doet dit werk nog steeds, samen met zijn vrouw, Linda.

Vooral de zomers waren een gelukkige tijd. Ik logeerde samen met mijn nichtjes op de boerderij van de Howells. In 1949 trouwde mijn nicht Grace met Malcolm Allen. Ik had er geen idee van dat ik jaren later met zijn broer zou trouwen. Mijn jongste nicht, Marion, was zendelinge in Uruguay. Zij trouwde in 1966 met Howard Hilborn. Zowel Grace als Marion hebben met hun man een aantal jaren op het hoofdbureau in Brooklyn gediend.

Grootvader en mijn diploma-uitreiking

In de jaren dat ik op de middelbare school zat, schreef Grootvader me graag brieven. Bij zijn brieven zaten ook veel oude familiefoto’s en op de achterkant typte hij uitgebreide verslagen van stukjes familiegeschiedenis. Zo kwam ik aan mijn exemplaar van de foto van hem en de anderen die ten onrechte naar de gevangenis waren gestuurd.

Eind 1951 was Grootvader door kanker zijn strottenhoofd kwijtgeraakt. Hij was nog steeds heel gevat, maar zijn woorden moesten op een notitieblokje worden geschreven dat hij bij zich droeg. De diploma-uitreiking van onze klas zou midden in het semester, in januari 1952, plaatsvinden. Begin december stuurde ik Grootvader een kladversie van het toespraakje dat ik bij de uitreiking zou houden. Hij maakte enkele kanttekeningen en schreef toen op de laatste bladzijde twee woorden die me heel veel deden: „Grootvader opgetogen.” Op 18 december 1951 beëindigde hij op 81-jarige leeftijd zijn aardse loopbaan. * Dat verbleekte kladje met die twee woorden op de laatste bladzijde bewaar ik nog steeds als iets kostbaars.

Meteen toen ik van school afkwam, ging ik in de pioniersdienst, zoals Jehovah’s Getuigen de volletijdprediking noemen. In 1958 woonde ik het gigantische congres in New York bij, waar een hoogtepunt van 253.922 aanwezigen uit 123 landen het Yankee Stadion en de Polo Grounds vulden. Op een van die dagen daar ontmoette ik een afgevaardigde uit Afrika die een lapelkaartje droeg waarop „Woodworth Mills” stond. Zo’n dertig jaar tevoren was hij naar Grootvader vernoemd!

Blij met mijn erfgoed

Toen ik veertien jaar was, begon mijn moeder weer te pionieren. En toen ze veertig jaar later, in 1988, stierf, was ze nog steeds pionier! Vader nam wanneer hij maar kon aan het pionierswerk deel. Hij stierf negen maanden vóór Moeder. De personen met wie we hebben gestudeerd zijn dierbare vrienden voor het leven geworden. Enkele van hun zoons zijn op het hoofdbureau in Brooklyn gaan dienen en andere zijn in de pioniersdienst gegaan.

Voor mij was 1959 een heel bijzonder jaar. In dat jaar werd ik voorgesteld aan Paul Allen. Hij was in 1946 aangesteld als reizende opziener, na te zijn afgestudeerd van de zevende klas van Gilead, een school voor de opleiding van zendelingen van Jehovah’s Getuigen. Toen we elkaar ontmoetten, wisten we geen van beiden dat Pauls volgende toewijzing Cleveland zou zijn waar ik pionierde. Vader en Moeder mochten hem heel graag. We trouwden in juli 1963 op de boerderij van de Howells, omringd door onze familie. Ed Hooper hield de huwelijkslezing. Het was een droom die werkelijkheid werd.

Paul had nooit een auto gehad. Toen we uit Cleveland vertrokken om naar onze nieuwe toewijzing te gaan, pasten al onze bezittingen in mijn Volkswagen-kever uit 1961. Vaak kwamen er op maandag broeders en zusters langs om ons te zien inpakken voor vertrek naar de volgende gemeente. Wanneer je de koffers, tassen, archiefdoos, typemachine, enzovoort, in die kleine auto zag verdwijnen, was het net een circusnummer.

Paul en ik hebben samen talloze kilometers gereisd. We genoten van de ups en verduurden de downs van het leven en deden alles in de kracht die alleen Jehovah kan geven. Het zijn gelukkige jaren geweest, gevuld met liefde voor Jehovah, voor elkaar en voor oude en nieuwe vrienden. De twee maanden die we in Patterson hebben doorgebracht tijdens de opleiding van Paul waren tot nu toe het hoogtepunt van ons leven. Door Jehovah’s aardse organisatie van dichtbij gade te slaan, werd de als deel van mijn kostbare geestelijke erfgoed aan mij doorgegeven overtuiging opnieuw bevestigd: dit is echt Gods organisatie. Wat is het een vreugde om er zelfs maar een klein deel van uit te maken!

[Voetnoot]

^ ¶44 Zie The Watchtower van 15 februari 1952, blz. 128.

[Illustratie op blz. 25]

Met Ed Hooper kort voor het congres in 1941 in St. Louis, waar ik mijn persoonlijke exemplaar van het boek „Kinderen” kreeg

[Illustratie op blz. 26]

Grootvader in 1948

[Illustratie op blz. 26]

Mijn ouders (omcirkeld) op hun trouwdag, op de boerderij van de familie Howell

[Illustratie op blz. 27]

De acht Bijbelonderzoekers die in 1918 ten onrechte gevangen werden gezet (Grootvader staat uiterst rechts)

[Illustratie op blz. 29]

Al onze bezittingen pasten in onze Volkswagen

[Illustratie op blz. 29]

Met Paul, mijn echtgenoot