Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

’Sta in volkomenheid, met een vaste overtuiging’

’Sta in volkomenheid, met een vaste overtuiging’

’Sta in volkomenheid, met een vaste overtuiging’

’Hij spant zich in zijn gebeden altijd ten behoeve van u in, opdat gij ten slotte in volkomenheid en met een vaste overtuiging moogt staan in de gehele wil van God.’ — KOLOSSENZEN 4:12.

1, 2. (a) Wat merkten buitenstaanders over de vroege christenen op? (b) Hoe weerspiegelt het boek Kolossenzen liefdevolle belangstelling?

JEZUS’ volgelingen hadden zeer veel belangstelling voor medeaanbidders. Tertullianus (schrijver uit de tweede en derde eeuw G.T.) vertelde over de vriendelijkheid die zij de wezen, de armen en de ouderen betoonden. Die bewijzen van liefde in actie maakten zo’n indruk op ongelovigen dat sommigen over christenen zeiden: ’Zie hoe zij elkaar liefhebben.’

2 Het boek Kolossenzen weerspiegelt deze liefdevolle belangstelling die de apostel Paulus en zijn metgezel Epafras voor de broeders en zusters in Kolosse hadden. Paulus schreef aan hen: Epafras ’spant zich in zijn gebeden altijd ten behoeve van u in, opdat gij ten slotte in volkomenheid en met een vaste overtuiging moogt staan in de gehele wil van God’. In 2001 zullen Jehovah’s Getuigen als hun jaartekst deze woorden uit Kolossenzen 4:12 hebben: ’Sta in volkomenheid en met een vaste overtuiging in de gehele wil van God.’

3. Om welke twee dingen bad Epafras?

3 U kunt zien dat Epafras’ gebeden voor degenen die hij liefhad twee aspecten bevatten: (1) dat zij ’ten slotte in volkomenheid mochten staan’ en (2) dat zij ’met een vaste overtuiging in de gehele wil van God’ mochten staan. Deze inlichtingen werden tot ons nut in de Schrift opgenomen. Vraag uzelf dus af: ’Wat moet ik persoonlijk doen om ten slotte in volkomenheid en met een vaste overtuiging in de gehele wil van God te staan? En als ik dat doe, wat zal dan de uitwerking zijn?’ Laten wij eens zien.

Streef ernaar ’in volkomenheid te staan’

4. In welke zin moesten de Kolossenzen „in volkomenheid” zijn?

4 Epafras verlangde er vurig naar dat zijn geestelijke broeders en zusters in Kolosse ’ten slotte in volkomenheid zouden staan’. De term die Paulus gebruikte en die hier met „in volkomenheid” is weergegeven, kan de betekenis hebben van volmaakt, volwassen of rijp (Mattheüs 19:21; Hebreeën 5:14; Jakobus 1:4, 25). U weet waarschijnlijk dat als iemand een gedoopte Getuige van Jehovah is dit op zich nog niet wil zeggen dat hij een volwassen christen is. Paulus schreef aan de Efeziërs, die ten westen van Kolosse woonden, dat herders en leraren proberen hulp te bieden zodat „allen geraken tot de eenheid in het geloof en in de nauwkeurige kennis van de Zoon van God, tot een volwassen man, tot de mate van wasdom die tot de volheid van de Christus behoort”. Elders drukte Paulus christenen op het hart om „volwassen in verstandelijke vermogens” te worden. — Efeziërs 4:8-13; 1 Korinthiërs 14:20.

5. Hoe kunnen wij volkomenheid tot een belangrijk doel maken?

5 Als sommigen in Kolosse nog niet geestelijk volwassen of rijp waren, dan moesten zij zich dat ten doel stellen. Dient dat ook niet in onze tijd zo te zijn? Of wij nu tientallen jaren geleden of onlangs werden gedoopt, kunnen wij zien dat wij duidelijke vorderingen hebben gemaakt in ons redenatievermogen en onze zienswijzen? Beschouwen wij bijbelse beginselen voordat wij beslissingen nemen? Gaan aangelegenheden die met God verband houden en gemeentelijke belangen een steeds grotere rol in ons leven spelen, of vormen ze daarin iets bijkomstigs? Wij kunnen hier niet alle manieren illustreren waarop wij zo’n groei naar volkomenheid kunnen weerspiegelen, maar beschouw eens twee voorbeelden.

6. Wat is een terrein waarop men wellicht vorderingen kan maken om volmaakt te worden, zoals Jehovah dat is?

6 Voorbeeld één: Stel dat wij zijn opgegroeid in een omgeving die gekenmerkt werd door vooroordeel of vijandschap jegens mensen van een ander ras of een andere nationaliteit of streek. Wij weten nu dat God niet partijdig is en dat wij dit evenmin dienen te zijn (Handelingen 10:14, 15, 34, 35). In onze gemeente of kring zijn personen met die andere achtergrond, en we trekken dan ook wel samen op. Maar in hoeverre koesteren wij toch inwendig nog enkele negatieve gevoelens of achterdocht jegens mensen met die achtergrond? Zijn wij lichtgeraakt en er snel bij iets negatiefs te denken als iemand met die achtergrond een fout maakt of een kleine overtreding jegens ons begaat? Vraag uzelf af: ’Moet ik meer vorderingen maken om Gods onpartijdige zienswijze te verkrijgen?’

7. Wat kan het volkomen worden als christen inhouden met betrekking tot de wijze waarop men anderen gaat bezien?

7 Voorbeeld twee: Volgens Filippenzen 2:3 dienen wij ’niets te doen uit twistgierigheid of uit egotisme, maar met ootmoedigheid des geestes de anderen superieur te achten’. Hoe maken wij in dit opzicht vorderingen? Iedereen heeft zwakke en sterke punten. Hebben wij, als wij er in het verleden snel bij waren de zwakke punten van anderen op te merken, vorderingen gemaakt door niet langer van hen te verwachten dat zij bijna „volmaakt” zijn? (Jakobus 3:2) Zijn wij nu meer dan voordien in staat punten te zien — er zelfs naar te zoeken — waarin anderen superieur zijn? ’Ik moet toegeven dat deze zuster, wat geduld betreft, superieur aan mij is.’ ’Die persoon weerspiegelt een sterker geloof.’ ’Eerlijk gezegd is hij een betere onderwijzer dan ik.’ ’Zij kan beter haar kalmte bewaren.’ Misschien dat sommige Kolossenzen in dit opzicht vorderingen moesten maken. Moeten wij dat ook?

8, 9. (a) In welke zin bad Epafras voor de Kolossenzen of zij in volkomenheid mochten ’staan’? (b) Wat hield het ’in volkomenheid staan’ met betrekking tot de toekomst in?

8 Epafras bad of de Kolossenzen ’in volkomenheid mochten staan’. Het is duidelijk dat Epafras tot God bad of de Kolossenzen in de mate waarin zij ’volkomen’, rijpe, volwassen christenen waren, zouden „staan”, of in die toestand zouden blijven.

9 Wij kunnen er niet van uitgaan dat een ieder die een christen wordt, zelfs een rijp persoon, daarin zal volharden. Jezus zei dat een engelenzoon van God ’niet vaststond in de waarheid’ (Johannes 8:44). En Paulus herinnerde de Korinthiërs aan sommigen in het verleden die Jehovah enige tijd hadden gediend doch het vervolgens lieten afweten. Hij waarschuwde met de geest gezalfde broeders en zusters: „Wie . . . denkt te staan, moet oppassen dat hij niet valt” (1 Korinthiërs 10:12). Dit verleent kracht aan het gebed of de Kolossenzen ’ten slotte in volkomenheid mochten staan’. Wanneer zij eenmaal ’volkomen’, volwassen, waren geworden, moesten zij volharden, en niet terugdeinzen, het moe worden of afdrijven (Hebreeën 2:1; 3:12; 6:6; 10:39; 12:25). Bijgevolg zouden zij ’volkomen’ zijn op de dag van hun inspectie en uiteindelijke goedkeuring. — 2 Korinthiërs 5:10; 1 Petrus 2:12.

10, 11. (a) Welk voorbeeld gaf Epafras ons met betrekking tot het gebed? (b) Welk besluit zou u in overeenstemming met wat Epafras deed, willen nemen?

10 Wij hebben reeds besproken hoe belangrijk het is anderen bij naam te noemen wanneer wij voor hen bidden, specifiek te zijn wanneer wij vragen of Jehovah hen helpt, hen vertroost, hen zegent en hun heilige geest schenkt. Epafras’ gebeden ten behoeve van de Kolossenzen waren van dien aard. En wij kunnen — feitelijk dienen wij — in deze woorden een waardevolle suggestie te vinden met betrekking tot wat wij omtrent onszelf in gebed aan Jehovah voorleggen. Ongetwijfeld dienen wij om Jehovah’s hulp te vragen opdat wij ieder afzonderlijk ’ten slotte in volkomenheid zullen staan’. Doet u dat?

11 Waarom zou u in uw gebeden geen melding maken van de situatie waarin u verkeert? Spreek tot God over de mate waarin u vorderingen hebt gemaakt om ’volkomen’, volwassen en rijp te worden. Smeek hem u te helpen om terreinen te zien waarop u nog geestelijk moet groeien (Psalm 17:3; 139:23, 24). Ongetwijfeld zijn er enkele van zulke terreinen bij u te vinden. In plaats van u hierdoor te laten ontmoedigen, smeek God duidelijk, uitdrukkelijk om hulp teneinde vorderingen te maken. Doe dit meer dan eens. Waarom zou u feitelijk niet het besluit nemen dat u de komende week tamelijk uitvoerig in gebed zult vragen om ’ten slotte in volkomenheid te mogen staan’. En neem u voor het vaker te doen wanneer u de jaartekst beschouwt. Noem in uw gebeden de neiging die u misschien hebt om terug te deinzen, het moe te worden of van Gods dienst af te drijven, en hoe u dat kunt vermijden. — Efeziërs 6:11, 13, 14, 18.

Bid om een vaste overtuiging

12. Waarom hadden vooral de Kolossenzen een „vaste overtuiging” nodig?

12 Epafras bad om nog iets wat uiterst belangrijk was, wilden de Kolossenzen ten slotte aanvaardbaar voor God staan. Het is net zo noodzakelijk voor ons. Wat was dat? Hij bad of zij ’met een vaste overtuiging in de gehele wil van God mochten staan’. Zij werden omringd door ketterij en ondermijnende filosofieën, waarvan sommige een bedrieglijk vernisje van ware aanbidding hadden. Zij werden bijvoorbeeld onder druk gezet om speciale vasten- of feestdagen te onderhouden, zoals eens in de joodse aanbidding vereist was. Valse leraren richtten de aandacht op engelen, machtige geesten die gebruikt waren om de Wet aan Mozes over te brengen. Stel u voor onder zulke druk te staan! Er bestond een verwarrende verscheidenheid aan strijdige denkbeelden. — Galaten 3:19; Kolossenzen 2:8, 16-18.

13. Welke factor kon de Kolossenzen helpen, en hoe kan dat ons helpen?

13 Paulus reageerde hierop door de rol van Jezus Christus te beklemtonen. „Gaat er . . ., aangezien gij Christus Jezus, de Heer, hebt aanvaard, mee voort in eendracht met hem te wandelen, geworteld en opgebouwd in hem en standvastig gemaakt in het geloof, zoals u werd geleerd.” Ja, de noodzaak bestond (in het geval van de Kolossenzen, en dat geldt ook voor ons) volledig overtuigd te zijn van Christus’ rol in Gods voornemen en in ons leven. Paulus zette uiteen: „In hem woont de gehele volheid van de goddelijke hoedanigheid lichamelijk. En derhalve bezit gij een volheid door bemiddeling van hem, die het hoofd van alle regering en autoriteit is.” — Kolossenzen 2:6-10.

14. Waarom was hoop een realiteit voor christenen in Kolosse?

14 De Kolossenzen waren met de geest gezalfde christenen. Zij hadden een stellige hoop, leven in de hemel, en zij hadden alle reden die hoop levend te houden (Kolossenzen 1:5). Het was de „wil van God” dat zij een vaste overtuiging hadden omtrent de zekerheid van hun hoop. Diende ook maar iemand van hen aan die hoop te twijfelen? Geenszins! Dient het in deze tijd anders te zijn met allen die het door God geschonken vooruitzicht hebben op leven in een aards paradijs? Nee, beslist niet! Die deugdelijke hoop behoort duidelijk tot de „wil van God”. Beschouw nu eens de volgende vragen: Als u er moeite voor doet een lid te zijn van de „grote schare” die „de grote verdrukking” zal overleven, hoe reëel is uw hoop dan? (Openbaring 7:9, 14) Behoort die tot uw ’vaste overtuiging in de gehele wil van God’?

15. Welke reeks punten waarin hoop werd genoemd, noemde Paulus?

15 Met „hoop” bedoelen wij niet een vaag omschreven wens of dagdroom. Dit blijkt duidelijk uit de reeks punten die Paulus eerder aan de Romeinen voorlegde. In die reeks wordt elk genoemd punt op de een of andere manier in verband gebracht met het daaropvolgende. Let eens op waar Paulus „hoop” in zijn redenatie plaatst: „Laten wij . . . juichen terwijl wij in verdrukkingen zijn, daar wij weten dat verdrukking volharding voortbrengt, volharding vervolgens een goedgekeurde toestand, de goedgekeurde toestand vervolgens hoop, en de hoop leidt niet tot teleurstelling, want de liefde van God is in ons hart uitgestort door middel van de heilige geest.” — Romeinen 5:3-5.

16. Welke hoop verwierf u toen u de bijbelse waarheid leerde kennen?

16 Toen Jehovah’s Getuigen voor het eerst de bijbelse boodschap met u deelden, kan een bepaalde waarheid uw aandacht hebben getrokken, zoals de toestand van de doden of de opstanding. Voor velen was het belangrijkste nieuwe besef de op de bijbel gebaseerde mogelijkheid van leven in een aards paradijs. Breng u te binnen wanneer u die leer voor het eerst hoorde. Wat een schitterende hoop — ziekte en ouderdom zullen er niet meer zijn, u kunt blijven leven om u over de vruchten van uw arbeid te verheugen, en er zal vrede met de dieren zijn! (Prediker 9:5, 10; Jesaja 65:17-25; Johannes 5:28, 29; Openbaring 21:3, 4) U had een prachtige hoop verworven!

17, 18. (a) Hoe leidde de reeks punten die Paulus de Romeinen voorlegde, tot hoop? (b) Wat voor hoop wordt bedoeld in Romeinen 5:4, 5, en hebt u die?

17 Mettertijd hebt u waarschijnlijk enige tegenstand of vervolging ondervonden (Mattheüs 10:34-39; 24:9). Zelfs in recente tijden zijn de huizen van Getuigen in diverse landen geplunderd of zijn zij gedwongen vluchtelingen te worden. Sommigen zijn lichamelijk mishandeld, hun bijbelse lectuur is verbeurd verklaard, of zij zijn het voorwerp van leugenachtige berichten in de media geweest. Met welke vorm van vervolging u ook te maken hebt gekregen, zoals Romeinen 5:3 zegt, kon u juichen in de verdrukking en heeft het een voortreffelijk resultaat opgeleverd. Net als Paulus schreef, bracht de verdrukking volharding in u voort. Vervolgens leidde volharding tot een goedgekeurde toestand. U wist dat wat u deed juist was, dat u de wil van God deed, dus was u ervan overtuigd dat u zijn goedkeuring genoot. Om het met de woorden van Paulus te zeggen, u voelde dat u zich in „een goedgekeurde toestand” bevond. Verder schreef Paulus dat „de goedgekeurde toestand vervolgens hoop” voortbrengt. Dat kan een beetje vreemd overkomen. Waarom noemde Paulus „hoop” zo ver in de reeks? Had u niet reeds lang van tevoren hoop, toen u het goede nieuws voor het eerst hoorde?

18 Het is duidelijk dat Paulus het hier niet heeft over ons eerste gevoel van hoop op volmaakt leven. Waar hij het over heeft, gaat verder dan dat; het is dieper, sterker gemotiveerd. Wanneer wij getrouw volharden en bijgevolg beseffen dat wij Gods goedkeuring hebben, heeft dit een diepgaande uitwerking waardoor de hoop die wij in het begin hadden, groeit en sterker wordt. De hoop wordt nu veel reëler, solider, persoonlijker. Deze toegenomen hoop schijnt helderder. Ze vervult ons wezen, iedere vezel van ons. „En de hoop leidt niet tot teleurstelling, want de liefde van God is in ons hart uitgestort door middel van de heilige geest.”

19. Hoe dient uw hoop deel uit te maken van uw geregelde gebeden?

19 Het was Epafras’ vurige bede of zijn broeders en zusters in Kolosse bewogen mochten blijven door en overtuigd van hetgeen hun in het vooruitzicht was gesteld en ’een vaste overtuiging in de gehele wil van God’ mochten hebben. Laat een ieder van ons God op soortgelijke wijze geregeld benaderen omtrent onze hoop. Neem in uw persoonlijke gebeden uw hoop met betrekking tot de nieuwe wereld op. Laat Jehovah weten hoezeer u ernaar verlangt, met volledige overtuiging dat ze zal komen. Smeek hem om hulp om uw overtuiging te verdiepen en te verruimen. Doe hetzelfde als Epafras, toen hij bad of de Kolossenzen ’een vaste overtuiging in de gehele wil van God’ mochten hebben. Doe het vaak.

20. Als een betrekkelijk klein aantal personen van de christelijke weg afwijkt, waarom hoeft dat dan geen reden voor ontmoediging te zijn?

20 U dient niet uit uw evenwicht of ontmoedigd te raken door het feit dat niet allen ’in volkomenheid en met een vaste overtuiging staan’. Sommigen laten het misschien afweten, raken uit de koers of geven het gewoon op. Dit gebeurde onder degenen die Jezus het meest na stonden, zijn apostelen. Maar toen Judas een verrader werd, gingen de andere apostelen het toen kalmer aan doen of hielden zij ermee op? Volstrekt niet! Petrus paste Psalm 109:8 toe om te tonen dat iemand anders Judas’ plaats zou innemen. Er werd een vervanger uitgekozen en Gods loyalen gingen actief met hun predikingstoewijzing door (Handelingen 1:15-26). Zij waren vastbesloten ’in volkomenheid en met een vaste overtuiging te staan’.

21, 22. In welk opzicht zal het feit dat u ’in volkomenheid en met een vaste overtuiging staat’, opgemerkt worden?

21 U kunt er absoluut zeker van zijn dat ’uw staan in volkomenheid en met een vaste overtuiging in de gehele wil van God’ niet onopgemerkt zal blijven. Het zal opgemerkt en op prijs gesteld worden. Door wie?

22 Welnu, uw broeders en zusters, die u kennen en liefhebben, zullen het opmerken. Ook al brengen de meesten van hen het niet onder woorden, de uitwerking zal overeenkomen met wat wij lezen in 1 Thessalonicenzen 1:2-6: „Wij danken God altijd wanneer wij u allen in onze gebeden gedenken, want wij denken onophoudelijk aan uw getrouwe werk en uw liefderijke arbeid en uw volharding ten gevolge van uw hoop op onze Heer Jezus Christus voor het aangezicht van onze God en Vader. . . . Want het goede nieuws dat wij prediken, is niet alleen met woorden tot u gekomen, maar ook met kracht en met heilige geest en sterke overtuiging . . .; en gij zijt navolgers van ons en van de Heer geworden.” De loyale christenen om u heen zullen er net zo over denken als zij opmerken hoe u ’staat in volkomenheid en met een vaste overtuiging in de gehele wil van God’. — Kolossenzen 1:23.

23. Wat dient in het komende jaar uw vaste besluit te zijn?

23 Net zo zeker zal uw hemelse Vader het opmerken en ermee ingenomen zijn. Wees daarvan overtuigd. Waarom? Omdat u ’in volkomenheid en met een vaste overtuiging staat in de gehele wil van God’. Paulus schreef aanmoedigend aan de Kolossenzen over het feit dat zij wandelden ’op een wijze die Jehovah waardig was, teneinde hem volledig te behagen’ (Kolossenzen 1:10). Ja, het is voor onvolmaakte mensen mogelijk hem volledig te behagen. Uw broeders en zusters in Kolosse hebben dat gedaan. Christenen om u heen doen dat op dit moment. Ook u kunt dat doen! Laten derhalve uw dagelijkse gebeden en uw geregelde activiteiten in de loop van het komende jaar aantonen dat u vastbesloten bent ’ten slotte te staan in volkomenheid en met een vaste overtuiging in de gehele wil van God’.

Kunt u zich dit herinneren?

• Wat is er bij ’in volkomenheid staan’ betrokken?

• Welke dingen over uzelf dient u in het gebed op te nemen?

• Wat voor hoop wilt u, zoals in Romeinen 5:4, 5 wordt geopperd, hebben?

• Tot het hebben van welk doel in het komende jaar heeft onze studie u aangespoord?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 20]

Epafras bad of zijn broeders en zusters ’in volkomenheid en met een vaste overtuiging betreffende Christus en hun hoop mochten staan’

[Illustraties op blz. 23]

Uw zekere hoop en vaste overtuiging worden door miljoenen anderen gedeeld