Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Al mijn dagen door Jehovah geschraagd

Al mijn dagen door Jehovah geschraagd

Levensgeschiedenis

Al mijn dagen door Jehovah geschraagd

VERTELD DOOR FORREST LEE

De politie had zojuist onze grammofoons en onze bijbelse lectuur geconfisqueerd. De Tweede Wereldoorlog verschafte tegenstanders een excuus om een nieuwe gouverneur-generaal van Canada ertoe over te halen de activiteiten van Jehovah’s Getuigen onwettig te verklaren. Dat gebeurde op 4 juli 1940.

NIET uit het veld geslagen door wat er was gebeurd, haalden we andere lectuur uit onze opslagplaats en gingen door met onze prediking. Ik zal nooit vergeten wat Vader bij die gelegenheid zei: „Zo gemakkelijk houden we er niet mee op. Jehovah heeft ons opgedragen te prediken.” In die tijd was ik een joch van tien, boordevol energie. Maar zelfs nu nog zijn Vaders vastberadenheid en ijver voor de bediening een voortdurende herinnering dat onze God, Jehovah, zijn loyalen schraagt.

De volgende keer dat de politie ons aanhield, namen ze niet alleen onze lectuur mee maar werd ook Vader meegenomen, naar de gevangenis, zodat Moeder met vier kinderen achterbleef. Dat gebeurde in september 1940 in Saskatchewan. Kort daarna werd ik van school gestuurd omdat ik mijn door de bijbel geoefende geweten had gevolgd en had geweigerd de vlag te groeten of het volkslied te zingen. Doordat ik mijn schoolopleiding schriftelijk voortzette, had ik een flexibel schema en had ik een vollediger aandeel aan het predikingswerk.

In 1948 werd er een oproep gedaan voor pioniers, volletijdpredikers van Jehovah’s Getuigen, om naar de oostkust van Canada te verhuizen. Dus vertrok ik om te gaan pionieren in Halifax (Nova Scotia) en Cape Wolfe (Prince Edward Island). Het jaar daarop nam ik een uitnodiging aan om twee weken op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Toronto te komen werken. Die twee weken werden zes lonende jaren van dienst. Ten slotte leerde ik Myrna kennen, die mijn liefde voor Jehovah deelde, en we trouwden in december 1955. We gingen in Milton (Ontario) wonen en al gauw werd daar een nieuwe gemeente opgericht. De kelder van ons huis werd de Koninkrijkszaal.

Het verlangen om onze bediening uit te breiden

In de daaropvolgende jaren kregen we in korte tijd zes kinderen. Eerst kwam onze dochter Miriam. Toen kwamen Charmaine, Mark, Annette, Grant en ten slotte Glen. Vaak zag ik, als ik thuiskwam uit mijn werk, de kleintjes op de grond voor de open haard zitten, terwijl Myrna hun uit de bijbel voorlas, de bijbelverhalen uitlegde en ware liefde voor Jehovah in hun hart plantte. Dankzij haar liefdevolle steun hebben al onze kinderen op jonge leeftijd een goede kennis van de bijbel verworven.

Mijn vaders ijver voor de bediening had een onuitwisbare indruk op mijn hart en geest gemaakt (Spreuken 22:6). Dus toen gezinnen van Jehovah’s Getuigen in 1968 werden uitgenodigd naar Midden- en Zuid-Amerika te verhuizen om te helpen bij het predikingswerk, wilde ons gezin gehoor geven aan die oproep. Tegen die tijd waren onze kinderen tussen de vijf en dertien jaar oud en niemand van ons kende een woord Spaans. Overeenkomstig de verschafte richtlijnen reisde ik naar diverse landen om te zien hoe de leefomstandigheden waren. Na mijn terugkeer beschouwden we als gezin gebedsvol onze mogelijkheden en besloten we naar Nicaragua te verhuizen.

Dienen in Nicaragua

In oktober 1970 zaten we in ons nieuwe huis en binnen drie weken kreeg ik een toewijzing voor een klein aandeel aan het programma op een gemeentevergadering. In mijn zeer beperkte Spaans worstelde ik me door het aandeel heen en besloot met een uitnodiging aan de hele gemeente om op zaterdagmorgen half tien bij ons thuis te komen voor cerveza. Ik wilde zeggen servicio, het woord voor velddienst, maar in feite nodigde ik iedereen voor een biertje uit. Het was beslist een uitdaging de taal te leren!

In het begin schreef ik een aanbieding in mijn hand die ik dan repeteerde op weg naar de deur. Ik zei: „Bij dit boek krijgt u een gratis huisbijbelstudie.” Eén persoon die het aanbod aannam, zei later dat hij naar onze vergaderingen was gekomen om erachter te komen wat ik hem had proberen te vertellen. Die man werd later een van Jehovah’s Getuigen. Wat is het duidelijk dat God degene is die de waarheidszaden in nederige harten laat groeien, precies zoals de apostel Paulus erkende! — 1 Korinthiërs 3:7.

Na een verblijf van ongeveer twee jaar in de hoofdstad Managua, werd ons gevraagd naar het zuiden van Nicaragua te verhuizen. Daar werkten we samen met de gemeente in Rivas en met geïsoleerde groepen van geïnteresseerde personen in de omgeving. Pedro Peña, een getrouwe oudere Getuige, vergezelde me wanneer ik die groepen bezocht. Eén groep bevond zich op een vulkanisch eiland in het Meer van Nicaragua, waar slechts één gezin van Jehovah’s Getuigen was.

Hoewel dit gezin in materieel opzicht heel weinig bezat, deden ze erg hun best om waardering te tonen voor ons bezoek. De avond dat we aankwamen, hadden ze een maaltijd klaarstaan. We logeerden er een week, en veel van die lieve mensen daar die liefde voor de bijbel hadden, deelden hun voedsel met ons. We waren opgetogen op zondag 101 aanwezigen te hebben op de openbare lezing.

Ik ben van mening dat Jehovah’s schragende kracht merkbaar was toen we bij een andere gelegenheid een groep geïnteresseerden gingen bezoeken in de bergen vlak bij de grens met Costa Rica. Op de dag van ons vertrek kwam Pedro me ophalen maar lag ik in bed met malaria. „Ik kan niet meegaan, Pedro”, zei ik. Terwijl hij zijn hand op mijn voorhoofd legde, zei hij: „Je hebt hoge koorts, maar je moet mee! De broeders en zusters zitten te wachten.” Vervolgens sprak hij een van de innigste gebeden uit die ik ooit heb gehoord.

Daarna zei ik: „Schenk voor jezelf maar een fresco (vruchtensap) in. Over tien minuten ben ik klaar.” Er woonden in het gebied dat we bezochten twee Getuige-gezinnen en zij zorgden uitstekend voor ons. De volgende dag gingen we met hen mee in de prediking, hoewel ik door de koorts nog zwak was. Wat was het versterkend te zien dat er op zondag meer dan honderd personen aanwezig waren op onze vergadering!

Weer verhuizen

In 1975 werd ons zevende kind, Vaughn, geboren. Het jaar daarop moesten we om financiële redenen terugkeren naar Canada. Weggaan uit Nicaragua was niet makkelijk omdat we tijdens ons verblijf werkelijk Jehovah’s schragende kracht hadden ervaren. Tegen de tijd dat we vertrokken, waren er meer dan 500 personen in het gebied van onze gemeente die de vergaderingen bezochten.

Toen onze dochter Miriam en ik een tijdje daarvoor als speciale pioniers in Nicaragua werden aangesteld, vroeg Miriam: „Pa, als jullie ooit terug moeten naar Canada, zou je het dan goedvinden als ik bleef?” Ik was niet van plan er ooit weg te gaan, dus zei ik: „Maar natuurlijk!” Toen we vertrokken bleef Miriam dus achter om haar volletijddienst voort te zetten. Later trouwde ze met Andrew Reed. In 1984 bezochten ze de 77ste klas van Gilead, de zendelingenschool van Jehovah’s Getuigen die toen in Brooklyn (New York) was gevestigd. Miriam en haar man dienen nu in de Dominicaanse Republiek waarmee een verlangen werd gerealiseerd dat bij haar was aangekweekt door de fantastische zendelingen in Nicaragua.

Ondertussen stonden Vaders woorden, „zo gemakkelijk houden we er niet mee op”, nog steeds diep in mijn hart gegrift. Dus toen we in 1981 genoeg geld hadden gespaard om terug te gaan naar Midden-Amerika, verhuisden we opnieuw, dit keer naar Costa Rica. Terwijl we daar dienden, werden we uitgenodigd te helpen bij de bouw van hun nieuwe bijkantoorfaciliteiten. In 1985 had onze zoon Grant echter medische zorg nodig en daarom gingen we terug naar Canada. Glen bleef in Costa Rica om te werken aan de bouw van het bijkantoor, terwijl Annette en Charmaine als speciale pioniers dienden. Degenen van ons die Costa Rica verlieten, hadden nooit gedacht dat we er niet meer zouden terugkeren.

Omgaan met tegenslag

Zeventien september 1993 begon als een heldere en zonnige dag. Onze oudste zoon, Mark, en ik waren bezig met het aanbrengen van dakspanen. We waren naast elkaar bezig en praatten zoals gewoonlijk over geestelijke zaken. Op de een of andere manier verloor ik mijn evenwicht en viel ik van het dak. Toen ik weer bijkwam, zag ik alleen maar fel licht en mensen in witte jassen. Ik lag in het ziekenhuis, op de afdeling spoedeisende hulp.

Wegens datgene wat de bijbel zegt, was mijn eerste reactie: „Geen bloed, geen bloed!” (Handelingen 15:28, 29) Wat was het geruststellend Charmaine te horen zeggen: „Het is in orde Pa. We zijn allemaal bij je.” Later kwam ik erachter dat de artsen mijn medische document hadden gezien en dat het gebruik van bloed nooit een punt was geweest. Ik had mijn nek gebroken en was volledig verlamd en kon zelfs niet eens zelfstandig ademhalen.

Nu ik daar zo onbeweeglijk lag, had ik er meer dan ooit behoefte aan door Jehovah te worden geschraagd. Een luchtpijpsnede die werd uitgevoerd om een buisje in te brengen waardoor ik zou kunnen ademhalen, blokkeerde de doorgang van lucht naar mijn stembanden. Ik kon niet praten. De mensen moesten van mijn lippen aflezen wat ik probeerde te zeggen.

De kosten liepen gauw hoog op. Omdat mijn vrouw en de meeste van mijn kinderen in de volletijddienst waren, vroeg ik me af of ze met die dienst moesten ophouden om voor deze financiële verantwoordelijkheden zorg te dragen. Maar Mark was in staat werk te krijgen waardoor in slechts drie maanden de meeste van de kosten konden worden gedekt. Het gevolg was dat allen in de volletijddienst konden blijven behalve mijn vrouw en ik.

Honderden kaarten en brieven uit zes verschillende landen bedekten de muren van mijn kamer in het ziekenhuis. Jehovah schraagde me echt. Ook de gemeente hielp mijn gezin door tijdens een deel van de vijf en een halve maand die ik op de intensive care lag, voor maaltijden te zorgen. Elke dag bracht een christelijke ouderling de middag bij me door, waarbij hij de bijbel en bijbelse publicaties aan me voorlas en ook aanmoedigende ervaringen vertelde. Twee gezinsleden bereidden bij mij elke gemeentevergadering voor, dus ik hoefde nooit belangrijk geestelijk voedsel te missen.

Terwijl ik nog in het ziekenhuis lag, werd er voor mij een regeling getroffen om het programma van een speciale dagvergadering bij te wonen. Het ziekenhuispersoneel zorgde ervoor dat er de hele dag een gediplomeerd verpleegster en een deskundige op het gebied van beademingstoestellen bij me was. Wat was het een vreugde om weer bij mijn christelijke broeders en zusters te zijn! Ik zal nooit vergeten dat er honderden in de rij gingen staan, in afwachting van hun beurt om me te begroeten.

Mijn geestelijke gezindheid behouden

Ongeveer een jaar na het ongeluk was ik in staat om weer thuis bij mijn gezin te wonen, hoewel ik nog steeds 24 uur per dag verpleging nodig heb. Een speciaal aangepast busje maakt het voor mij mogelijk om naar de vergaderingen te gaan, die ik zelden oversla. Maar ik moet toegeven dat er vastberadenheid voor nodig is om te gaan. Sinds ik weer thuis ben, heb ik alle districtscongressen kunnen bezoeken.

In februari 1997 heb ik ten slotte in beperkte mate mijn spraakvermogen teruggekregen. Enkele van mijn verpleegsters luisteren met waardering als ik mijn op de bijbel gebaseerde hoop met hen deel. Eén verpleegster heeft het hele boek Jehovah’s Getuigen — Verkondigers van Gods koninkrijk en ook andere Wachttoren-publicaties aan me voorgelezen. Ik correspondeer met mensen door met een stokje een computer te bedienen. Hoewel het typen op deze manier erg vermoeiend is, is het voldoening schenkend om betrokken te kunnen blijven bij de bediening.

Ik heb heel veel last van zenuwpijn. Maar het lijkt erop dat wanneer ik bijbelse waarheden met anderen deel of die hoor voorlezen, ik wat verlichting voel. Af en toe neem ik deel aan het geven van straatgetuigenis met mijn aanmoedigende vrouw, die wanneer ik hulp nodig heb dingen voor me uitlegt. Bij diverse gelegenheden ben ik in staat geweest als hulppionier te dienen. Het schenkt me vreugde om als christelijke ouderling te dienen, vooral als broeders en zusters op vergaderingen naar me toe komen of me thuis bezoeken en ik hen kan helpen en aanmoedigen.

Ik moet toegeven dat het makkelijk is om depressief te worden. Dus telkens wanneer ik me neerslachtig voel, bid ik onmiddellijk of ik vreugde mag hebben. Ik bid dag en nacht of Jehovah me mag blijven schragen. Een brief of een bezoekje beuren me altijd op. Ook het lezen van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! vullen mijn geest met opbouwende gedachten. Verscheidene verpleegsters lezen die tijdschriften soms aan me voor. Sinds mijn ongeluk heb ik zeven keer de gehele bijbel op cassette beluisterd. Dat is een van de talrijke manieren waarop Jehovah me heeft geschraagd. — Psalm 41:3.

De verandering in mijn omstandigheden heeft me veel tijd gegeven om te mediteren over de wijze waarop Jehovah, onze Grootse Onderwijzer, ons onderricht geeft voor het leven. Hij geeft ons nauwkeurige kennis omtrent zijn wil en voornemen, een zinvolle bediening, raad met betrekking tot het geheim van gezinsgeluk, en onderscheidingsvermogen om te weten wat we bij tegenslagen moeten doen. Jehovah heeft me gezegend met een trouwe en fantastische vrouw. Ook mijn kinderen hebben me loyaal ter zijde gestaan en het verheugt me dat ze allen een aandeel hebben gehad aan de volletijddienst. Onze zoon Mark en zijn vrouw, Allyson, studeerden bovendien op 11 maart 2000 af van de 108ste klas van de Gileadschool waarna ze werden toegewezen aan Nicaragua. Mijn vrouw en ik konden hun graduatie bijwonen. Ik kan naar waarheid zeggen dat tegenslag wel mijn leven maar niet mijn hart heeft veranderd. — Psalm 127:3, 4.

Ik dank Jehovah voor de wijsheid waarin hij heeft voorzien zodat ik het geestelijke erfgoed dat ik heb ontvangen aan mijn gezin kon doorgeven. Ik vind het versterkend en aanmoedigend te zien dat mijn kinderen hun Schepper dienen met net zo’n instelling als mijn vader, die zei: „Zo gemakkelijk houden we er niet mee op. Jehovah heeft ons opgedragen te prediken.” Jehovah heeft mij en mijn gezin al onze dagen beslist geschraagd.

[Illustratie op blz. 24]

Met Vader, mijn broers en mijn zus, naast onze woonwagen die we gebruikten in onze pionierstijd. Ik sta rechts

[Illustratie op blz. 26]

Met Myrna, mijn vrouw

[Illustratie op blz. 26]

Een recente foto van de kinderen

[Illustratie op blz. 27]

Ik geef nog steeds getuigenis door brieven te schrijven