Zie Degene die wonderbare dingen doet!
Zie Degene die wonderbare dingen doet!
„Sta stil en betoon u opmerkzaam ten opzichte van de wonderwerken van God.” — JOB 37:14.
1, 2. Welke verbazingwekkende ontdekking werd er in 1922 gedaan, en wat was de reactie?
DE ARCHEOLOOG en de Engelse lord hadden jarenlang samengewerkt om de schat te vinden. Uiteindelijk, op 26 november 1922, vonden de archeoloog Howard Carter en Lord Carnarvon op de begraafplaats van de Egyptische farao’s in het beroemde Dal der Koningen wat de beloning voor hun zoeken bleek te zijn — de graftombe van farao Toetanchamon. Toen zij aan een verzegelde deur kwamen, boorden zij een gat. Carter stak er een kaars door en tuurde naar binnen.
2 Carter vertelde later: „Toen Lord Carnarvon, die de onzekerheid niet langer kon verdragen, gespannen vroeg: ’Valt er iets te zien?’, was alles wat ik kon uitbrengen: ’Ja, wonderschone dingen.’” Onder de duizenden schatten in de graftombe bevond zich een massief gouden doodkist. U hebt sommige van deze „wonderschone dingen” misschien op foto’s of in een museum uitgestald gezien. Hoe wonderschoon deze museumstukken ook mogen zijn, toch houden ze waarschijnlijk geen verband met uw leven. Laten wij daarom nu overschakelen naar wonderbare dingen die beslist wel verband houden met en waarde hebben voor u.
3. Waar kunnen wij informatie vinden over wonderbare dingen die waardevol voor ons kunnen zijn?
3 Denk bijvoorbeeld eens aan een man die vele eeuwen geleden leefde, een man die meer belangstelling verdient dan welke filmster, sportheld of persoon van koninklijke bloede maar ook. Hij werd de grootste van alle oosterlingen genoemd. U herkent zijn naam vast wel — Job. Er is een heel bijbelboek over hem geschreven. Toch voelde een van Jobs tijdgenoten, een jonge man genaamd Elihu, zich gedrongen hem te corrigeren. Feitelijk zei Elihu dat Job te veel aandacht schonk aan zichzelf en de mensen om hem heen. In Job hoofdstuk 37 vinden wij enkele andere specifieke en verstandige raadgevingen die voor elk van ons werkelijk waardevol kunnen zijn. — Job 1:1-3; 32:1–33:12.
4. Wat leidde tot Elihu’s in Job 37:14 opgetekende vermaning?
4 Jobs drie zogenaamde vrienden hielden lange betogen over terreinen waarop zij meenden dat Job in denken of handelen had gezondigd (Job 15:1-6, 16; 22:5-10). Elihu wachtte geduldig tot die gedachtewisseling ten einde was. Toen gaf hij met inzicht en wijsheid zijn mening te kennen. Hij bracht veel waardevolle punten naar voren, maar merk de volgende sleutelgedachte eens op: „Leen toch het oor hieraan, o Job; sta stil en betoon u opmerkzaam ten opzichte van de wonderwerken van God.” — Job 37:14.
Degene die de werken heeft verricht
5. Wat houden „de wonderwerken van God” waarvan Elihu melding maakte in?
5 Merk op dat Elihu niet suggereerde dat Job aandacht moest schenken aan Job, aan Elihu zelf, of aan andere mensen. Elihu gaf Job — en ons — wijselijk de dringende raad om aandacht te hebben voor de wonderwerken van Jehovah God. Wat houdt volgens u de uitdrukking „de wonderwerken van God” in? Waarom zou u bij alle aandacht die uw gezondheid, financiën, de toekomst, uw gezin, collega’s en buren misschien opeisen, bovendien nog aandacht hebben voor Gods werken? Ongetwijfeld zijn met de wonderwerken van Jehovah God zijn wijsheid en zijn autoriteit over de stoffelijke schepping om ons heen gemoeid (Nehemia 9:6; Psalm 24:1; 104:24; 136:5, 6). Merk eens, om hier een duidelijk beeld van te krijgen, een passage in het boek Jozua op.
6, 7. (a) Welke wonderwerken verrichtte Jehovah in de dagen van Mozes en Jozua? (b) Hoe zou u hebben gereageerd als u in de tijd van Mozes en Jozua een van die werken had gezien?
6 Jehovah bracht plagen over het oude Egypte en spleet vervolgens de Rode Zee in tweeën zodat Mozes de Israëlieten naar de vrijheid kon leiden (Exodus 7:1–14:31; Psalm 106:7, 21, 22). Er wordt een soortgelijke gebeurtenis in Jozua hoofdstuk 3 verhaald. Jozua, Mozes’ opvolger, moest Gods volk door een andere watermassa heen het Beloofde Land in leiden. Jozua zei: „Heiligt u, want morgen zal Jehovah wonderbare dingen in uw midden doen” (Jozua 3:5). Wat voor wonderbare dingen?
7 Welnu, het verslag laat zien dat Jehovah een waterbarrière, de Jordaan, opende zodat vele duizenden mannen, vrouwen en kinderen over droge grond konden overtrekken (Jozua 3:7-17). Wanneer wij daar geweest waren en gezien hadden dat de rivier openspleet en al die mensen veilig overstaken, zou het ongetwijfeld indruk op ons gemaakt hebben hoe wonderbaar deze prestatie wel was! Het was een tentoonspreiding van Gods macht over de schepping. Maar ook nu — tijdens ons leven — zijn er dingen die net zo wonderbaar zijn. Beschouw om te zien wat enkele van deze dingen zijn en waarom wij daar aandacht aan moeten schenken, eens Job 37:5-7.
8, 9. Op welke wonderwerken duidt Job 37:5-7, maar waarom dienen wij daarover na te denken?
8 Elihu verklaarde: „God dondert met zijn stem op een wonderbare wijze, terwijl hij grote dingen doet die wij niet kunnen weten.” Wat had Elihu in gedachten toen hij zei dat God dingen „op een wonderbare wijze” doet? Welnu, hij spreekt over sneeuw en stortbuien van regen. Deze zouden het werk van een boer op zijn veld stilleggen, waardoor hij tijd en reden zou krijgen om over Gods werken na te denken. Misschien zijn wij geen boer, maar wij ondervinden wellicht de invloed van regen of sneeuw. Afhankelijk van waar wij op aarde wonen, kunnen sneeuw of regen ook onze bezigheden in de weg staan. Nemen wij er de tijd voor te overdenken wie er achter die wonderen schuilt en wat dit betekent? Hebt u dat ooit gedaan?
9 Veelzeggend is dat als wij in Job hoofdstuk 38 lezen, Jehovah God zelf een soortgelijke redenering volgde toen hij zinvolle vragen aan Job voorlegde. Hoewel onze Schepper deze vragen tot Job richtte, zijn ze onmiskenbaar van belang voor onze houding, ons bestaan en onze toekomst. Laten wij dus eens zien wat God vroeg en laten wij nadenken over wat erin opgesloten ligt, ja laten wij doen waarop in Job 37:14 wordt aangedrongen.
10. Welke uitwerking dient Job hoofdstuk 38 op ons te hebben, en welke vragen doet het rijzen?
10 Hoofdstuk 38 opent met de woorden: „Toen antwoordde Jehovah Job uit de storm en zei: ’Wie is daar bezig raad te verduisteren door woorden zonder kennis? Omgord uw lendenen alstublieft, als een fysiek sterke man, en laat mij u ondervragen, en licht gij mij in’” (Job 38:1-3). Dit zette de toon. Het hielp Job zijn denkwijze aan te passen aan de realiteit dat hij voor de Schepper van het universum stond en aan hem rekenschap verschuldigd was. Ook voor ons en onze tijdgenoten is het goed ons daarmee bezig te houden. Vervolgens bracht God dezelfde soort dingen ter sprake die Elihu had genoemd. „Waar bevondt gij u, toen ik de aarde grondvestte? Vertel het mij, indien gij werkelijk over verstand beschikt. Wie heeft haar afmetingen bepaald, ingeval gij het weet, of wie heeft het meetsnoer over haar gespannen? Waarin zijn haar voetstukken met inzinking neergelaten, of wie heeft haar hoeksteen gelegd?” — Job 38:4-6.
11. Tot welk besef dient Job 38:4-6 ons te brengen?
11 Waar was Job — waar was elk van ons — toen de aarde tot bestaan kwam? Behoorden wij tot de architecten die onze aarde ontwierpen en op grond van dat ontwerp als met een liniaal of richtsnoer de afmetingen bepaalden? Natuurlijk niet! Mensen waren nog niet eens op het toneel verschenen. Alsof onze aarde een gebouw was, vroeg God: „Wie heeft haar hoeksteen gelegd?” Wij weten dat de aarde zich op precies de juiste afstand van onze zon bevindt zodat wij op een aangename manier kunnen leven. En ze heeft ook de juiste grootte. Als de aarde veel groter was, zou er geen waterstof aan onze atmosfeer kunnen ontsnappen en zou er geen leven op onze planeet mogelijk zijn. Het is duidelijk dat iemand ’haar hoeksteen op de juiste plaats heeft gelegd’. Kwam Job daarvoor de eer toe? Komt die ons toe? Of Jehovah God? — Spreuken 3:19; Jeremia 10:12.
Welk mens heeft de oplossingen?
12. Welke stof tot overdenking geeft de vraag in Job 38:6 ons?
12 God vroeg ook: „Waarin zijn haar voetstukken met inzinking neergelaten?” Is dat geen tot nadenken stemmende vraag? Wij zijn waarschijnlijk wel bekend met een term die Job niet kende — gravitatie of zwaartekracht. De meesten van ons begrijpen dat de aantrekkingskracht van de enorme massa van de zon de aarde op haar plaats houdt, waardoor bij wijze van spreken haar voetstukken een vaste plek hebben gekregen. Maar wie begrijpt de gravitatie volledig?
13, 14. (a) Wat moet er over de zwaartekracht worden toegegeven? (b) Hoe dienen wij te reageren op de situatie die in Job 38:6 naar voren wordt gebracht?
13 Een onlangs verschenen boek getiteld The Universe Explained geeft toe dat ’zwaartekracht de meest vertrouwde maar minst begrepen natuurkracht is’. Het vervolgt: „Gravitatie schijnt ogenblikkelijk de lege ruimte te overbruggen, zonder duidelijke middelen daartoe. In recente jaren zijn natuurkundigen echter gaan speculeren dat zwaartekracht zich misschien wel in golven beweegt, samengesteld uit deeltjes die gravitonen worden genoemd . . . Maar niemand is helemaal zeker van hun bestaan.” Sta er eens bij stil wat dat inhoudt.
14 De wetenschap heeft al 3000 jaar vooruitgang geboekt sinds Jehovah die vragen aan Job stelde. En nog steeds kunnen noch wij noch ervaren natuurkundigen de zwaartekracht volledig verklaren waardoor de aarde in de juiste baan wordt gehouden, precies de positie die ze moet hebben om ons hier van het leven te laten genieten (Job 26:7; Jesaja 45:18). Dit wil niet zeggen dat wij allen een diepgaande studie moeten maken van de mysteries van de zwaartekracht. Nee, de aandacht die wij aan zelfs maar dit ene aspect van Gods wonderwerken schenken, dient veeleer onze kijk op hem te beïnvloeden. Bent u met ontzag vervuld voor zijn wijsheid en kennis, en beseft u waarom wij meer over zijn wil te weten moeten komen?
15-17. (a) Waarop vestigde Job 38:8-11 de aandacht, hetgeen tot welke vragen leidt? (b) Wat moet worden toegegeven omtrent kennis over de oceanen en hun verdeling over de aardbol?
15 De Schepper vervolgde zijn ondervraging: Job 38:8-11.
„Wie heeft de zee met deuren gebarricadeerd, die te voorschijn kwam als brak ze los uit de moederschoot; toen ik de wolk tot haar kleed maakte en dikke donkerheid tot haar windsel, en ik voorts mijn voorschrift over haar uitbrak en haar grendel en deuren stelde, en ik vervolgens zei: ’Tot zover moogt gij komen, en niet verder; en hier worden uw trotse golven begrensd’?” —16 Het barricaderen van de zee houdt verband met de continenten, de oceanen en de getijden. Hoe lang worden die al door de mensen gadegeslagen en bestudeerd? Reeds duizenden jaren — en zeer intensief in de vorige eeuw. U zou u kunnen voorstellen dat het meeste van wat erover te weten valt, inmiddels wel vast moet staan. Maar als u dat onderwerp in dit jaar 2001 in grote bibliotheken zou onderzoeken of daarbij de enorme researchmogelijkheden van het internet zou benutten om de nieuwste feiten te vinden, wat zou u dan ontdekken?
17 In een alom aanvaard naslagwerk zou u de volgende erkenning kunnen opsporen: „De verdeling van de continenten en oceaanbekkens over de aardbol en de verdeling van de voornaamste kenmerken van het aardoppervlak behoren reeds lang tot de meest intrigerende problemen voor wetenschappelijke research en theorievorming.” Vervolgens gaf de zojuist aangehaalde encyclopedie vier mogelijke verklaringen, maar zei dat die ’tot de vele hypothesen behoren’. Zoals u misschien weet „biedt een hypothese onvoldoende bewijs om meer dan een voorlopige verklaring te geven”.
18. Tot welke conclusies leidt Job 38:8-11 u?
18 Blijkt daaruit niet hoe tijdloos de vragen in Job 38:8-11 zijn? Al deze kenmerken van onze planeet zijn beslist niet onze verdienste. Wij hebben de maan niet zo geplaatst dat mede als gevolg van haar aantrekkingskracht de getijden ontstaan, die normaal gesproken onze kust of onszelf niet overspoelen. U weet wie dat tot stand heeft gebracht, Degene die wonderbare dingen doet. — Psalm 33:7; 89:9; Spreuken 8:29; Handelingen 4:24; Openbaring 14:7.
Geef Jehovah de eer die hem toekomt
19. Op welke stoffelijke werkelijkheden richten de poëtische uitdrukkingen in Job 38:12-14 onze aandacht?
19 Mensen kunnen niet de eer opeisen voor de rotatie van de aarde, waarop in Job 38:12-14 wordt gezinspeeld. Deze rotatie veroorzaakt het ochtendgloren, vaak adembenemend mooi. Terwijl de zon opkomt, worden de kenmerken van onze aardbol duidelijker, als leem dat van vorm verandert onder een zegel. Wanneer wij zelfs maar enige aandacht schenken aan de beweging van de aarde, moeten wij ons erover verwonderen dat de aarde niet te snel ronddraait, hetgeen rampzalig zou zijn zoals wij ons gemakkelijk realiseren. En ook draait hij niet zo langzaam dat de dagen en nachten, aangezien die veel langer zouden zijn, uitersten in hitte en koude zouden teweegbrengen waardoor menselijk leven onmogelijk zou worden. Eerlijk gezegd dienen wij blij te zijn dat God, en niet een groep mensen, de rotatiesnelheid heeft vastgesteld. — Psalm 148:1-5.
20. Hoe zou u op de in Job 38:16, 18 gestelde vragen reageren?
20 Stelt u zich nu eens voor dat God u de volgende vragen stelde: „Zijt gij doorgedrongen tot de bronnen der zee, of hebt gij ter navorsing van de waterdiepte rondgewandeld?” Zelfs een oceanograaf zou geen volledig antwoord kunnen geven! „Hebt gij met verstand de wijde ruimten van de aarde beschouwd? Vertel het, indien gij dit alles te weten zijt gekomen” (Job 38:16, 18). Hebt u alle streken der aarde, of zelfs maar de meeste ervan, bezocht en verkend? Hoeveel mensenlevens zou het in beslag nemen om aandacht te schenken aan de prachtige plaatsen en wonderen van onze aarde? En wat een schitterende levens zouden dat zijn!
21. (a) Welke wetenschappelijke zienswijzen zouden door de vragen in Job 38:19 ter sprake kunnen komen? (b) Waartoe zouden de werkelijkheden omtrent het licht ons moeten aanzetten?
Job 38:19: „Waar toch is de weg daarheen, waar het licht verblijf houdt? Wat de duisternis betreft, waar toch is haar plaats?” U bent er misschien van op de hoogte dat lange tijd de algemeen heersende zienswijze was dat licht zich voortbeweegt als een golf, net zoals de rimpelingen die wij op een vijver kunnen waarnemen. Vervolgens verklaarde Albert Einstein in 1905 dat licht zich als pakketjes, of deeltjes, energie gedraagt. Waren de problemen hierdoor opgelost? Welnu, in een recente encyclopedie wordt de vraag gesteld: „Is licht een golf of een deeltje?” Dit boek antwoordt: „Schijnbaar kan [licht] niet beide zijn omdat de twee modellen [golven en deeltjes] zo van elkaar verschillen. Het beste antwoord is dat licht strikt genomen geen van beide is.” Toch worden wij nog steeds (direct en indirect) door zonlicht verwarmd, zelfs al is geen mens tot nu toe in staat om in dit opzicht Gods werken volledig te verklaren. Wij hebben voedsel en zuurstof die worden geproduceerd omdat planten op licht reageren. Wij kunnen lezen, de gezichten van onze dierbaren zien, naar zonsondergangen kijken, enzovoort. Dienen wij, terwijl wij dit doen, niet de wonderwerken van God te erkennen? — Psalm 104:1, 2; 145:5; Jesaja 45:7; Jeremia 31:35.
21 Kijk ook eens naar de diepzinnige vragen in22. Hoe reageerde David uit de oudheid op Gods wonderwerken?
22 Heeft ons mediteren over Jehovah’s wonderwerken alleen maar ten doel dat wij geïmponeerd raken, alsof wij door dit alles met ontzag vervuld en met stomheid geslagen zijn? Beslist niet. De psalmist David uit de oudheid gaf toe dat het onmogelijk was al Gods werken te doorgronden en erover te spreken. Hij schreef: „Vele dingen hebt gijzelf gedaan, o Jehovah, mijn God, ja, uw wonderwerken . . . Zou ik geneigd zijn erover te vertellen en te spreken, ze zijn te talrijk geworden om ze te kunnen verhalen” (Psalm 40:5). Maar hij bedoelde beslist niet dat hij omtrent deze grootse werken het stilzwijgen zou bewaren. David bewees dit door zijn in Psalm 9:1 verwoorde vaste besluit: „Ik wil u prijzen, o Jehovah, met heel mijn hart; ik wil al uw wonderwerken bekendmaken.”
23. Wat is uw reactie op Gods wonderwerken, en hoe kunt u anderen helpen?
23 Dienen wij niet net zo bewogen te zijn? Dient ons gevoel van bewondering over Gods grootse werken ons er niet toe te bewegen over hem te spreken, over wat hij heeft gedaan en over wat hij nog zal doen? Het antwoord ligt voor de hand — wij dienen „onder de natiën zijn heerlijkheid bekend [te maken], onder alle volken zijn wonderwerken” (Psalm 96:3-5). Ja, wij kunnen van onze nederige waardering voor de wonderwerken van God blijk geven door met anderen te delen wat wij omtrent hem te weten zijn gekomen. Zelfs als zij zijn opgegroeid in een samenleving die de Schepper heeft afgewezen, kunnen onze positieve, informatieve woorden hen doen inzien dat God bestaat. Meer nog, het kan hen ertoe bewegen degene die ’alle dingen heeft geschapen’, Degene die wonderbare dingen doet, Jehovah, te willen leren kennen en te dienen. — Openbaring 4:11.
Wat zou u antwoorden?
• Tot het nadenken over welke werken van God wordt u door de vermaning in Job 37:14 aangezet?
• Wat zijn enkele dingen die in Job hoofdstuk 37 en 38 naar voren worden gebracht, waarvoor de wetenschap geen volledige verklaring kan bieden?
• Hoe denkt u over de wonderwerken van God, en waartoe zet dit u aan?
[Studievragen]
[Illustratie op blz. 7]
Wie heeft de zee gebarricadeerd en haar op haar plaats gehouden?
[Illustratie op blz. 7]
Wie heeft al de prachtige plaatsen op onze aarde, die God heeft geschapen, bezocht?