Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

We stelden Jehovah op de proef

We stelden Jehovah op de proef

Levensgeschiedenis

We stelden Jehovah op de proef

VERTELD DOOR PAUL SCRIBNER

„Goedemorgen mevrouw Stackhouse. Ik neem vanmorgen bestellingen op voor paastaarten en ik weet zeker dat u er graag een wilt hebben voor uw gezin.” Het was in het vroege voorjaar van 1938 in Atco (New Jersey, VS) en ik was in gesprek met een van de beste klanten op mijn verkooproute voor de General Baking Company. Tot mijn verbazing sloeg mevrouw Stackhouse mijn aanbieding af.

„NEE bedankt”, zei ze. „We doen niet aan Pasen.”

Ik wist niet wat ik hiervan moest denken. Niet aan Pasen doen? Uiteraard is les één bij verkopen dat de klant altijd gelijk heeft. Dus wat moest ik nu? „Ja maar,” probeerde ik, „het is een heerlijke taart en ik weet dat u onze producten lekker vindt. Denkt u niet dat ze uw gezin zou smaken ook als u niet, uh, aan Pasen doet?”

„Dat denk ik niet,” zei ze, „maar ik wilde al iets met u bespreken, meneer Scribner, en misschien is dit wel een geschikt moment.” Dat gesprek zou mijn leven totaal veranderen! Mevrouw Stackhouse, die lid was van de groep (of gemeente) van Jehovah’s Getuigen in Berlin (New Jersey), legde uit wat de oorsprong van de paasviering was en gaf me drie brochures. Ze waren getiteld: Veiligheid, Blootgelegd en Bescherming. Ik ging met de brochures naar huis, nieuwsgierig maar ook een beetje ongerust. Er was iets in haar woorden wat me bekend in de oren klonk, iets uit mijn kinderjaren.

Het eerste contact met de Bijbelonderzoekers

Ik ben op 31 januari 1907 geboren en in 1915, toen ik acht jaar was, stierf mijn vader aan kanker. Het gevolg was dat Moeder en ik bij haar ouders gingen wonen in een groot huis in Malden (Massachusetts). Benjamin Ransom, mijn oom van moederskant, en zijn vrouw woonden daar ook, op de tweede verdieping. Oom Ben was al voor de eeuwwisseling verbonden met de Internationale Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen bekendstonden. Ik was erg gek op oom Ben maar de rest van Moeders familie, die methodisten waren, vonden hem maar vreemd. Jaren later, voordat zijn vrouw zich van hem liet scheiden, kreeg ze het voor elkaar om hem vanwege zijn geloofsovertuiging kortstondig in een psychiatrische inrichting te laten opnemen! Omdat de artsen in de inrichting er al snel achter kwamen dat er met oom Bens geest niets mis was, lieten ze hem onder verontschuldigingen gaan.

Oom Ben nam me mee naar de vergaderingen van de Internationale Bijbelonderzoekers in Boston, vooral wanneer er gastsprekers waren of bij speciale gelegenheden. Op een keer was de gastspreker niemand minder dan Charles Taze Russell, die destijds het opzicht had over het predikingswerk. Een andere keer bestond de speciale gebeurtenis uit een vertoning van het „Photo-Drama der Schepping”. En ook al was dat in 1915, ik herinner me nu nog duidelijk de afbeelding van Abraham die Isaäk meenam de berg op om hem als offer aan te bieden (Genesis hoofdstuk 22). Ik zie nog Abraham en Isaäk voor me terwijl ze moeizaam met een lading hout die berg opklimmen terwijl Abraham volledig op Jehovah vertrouwde. Omdat ik een vaderloze jongen was, maakte dat een diepe indruk op me.

Toen verhuisden oom Ben en zijn vrouw naar Maine, en hertrouwde Moeder, waarna we naar New Jersey verhuisden. Dus zag ik oom Ben een hele tijd niet meer. In mijn tienerjaren die ik in New Jersey doorbracht leerde ik Marion Neff kennen, uit een presbyteriaans gezin met acht kinderen, waar ik graag over de vloer kwam. Ik bracht zoveel zondagavonden bij dat gezin en de jongerengroep van hun kerk door dat ik ten slotte zelf ook presbyteriaans werd. Toch bleven enkele van de dingen die ik op de vergaderingen van de Bijbelonderzoekers had geleerd me bij. Marion en ik trouwden in 1928 en onze dochters, Doris en Louise, werden respectievelijk in 1935 en 1938 geboren. Met een peuter en een baby in het gezin hadden we beiden behoefte aan geestelijke leiding bij het grootbrengen van onze kinderen.

De waarheid vinden in die brochures

Marion en ik waren op zoek naar een kerk om ons bij aan te sluiten en bedachten een plan. Elke zondag bleef een van ons thuis bij de kinderen terwijl de ander een kerk bezocht om te zien of die geschikt voor ons was. Op een keer was het Marions beurt om thuis te blijven maar bood ik aan om op te passen zodat ik de brochure Veiligheid kon lezen, de eerste van de drie die mevrouw Stackhouse me had gegeven. Toen ik eenmaal was begonnen, kon ik de brochure niet meer wegleggen! Ik raakte er steeds meer van overtuigd dat ik iets had gevonden wat geen kerk kon bieden. De week daarna gebeurde precies hetzelfde en was ik een bereidwillige oppas terwijl ik de tweede brochure, Blootgelegd, las. Wat ik las, kwam me enigszins bekend voor. Was dit hetzelfde als wat oom Ben geloofde? Ons gezin had zijn religie gek gevonden. Wat zou Marion ervan denken? Ik had me geen zorgen hoeven maken. Toen ik een paar dagen nadat ik Blootgelegd had gelezen van mijn werk thuiskwam, zei Marion tot mijn verbazing: „Ik heb die brochures gelezen die je hebt meegenomen. Ze zijn echt interessant.” Wat een opluchting!

Op de achterkant van de brochures stond informatie over het kort daarvoor uitgegeven boek Vijanden, een pittige ontmaskering van de valse religie. We besloten het te bestellen. Maar voordat we onze coupon op de bus konden doen, klopte er een Getuige op onze deur die ons uitgerekend dat boek aanbood. Dat gaf de doorslag! We bezochten geen kerken meer en begonnen naar de vergaderingen te gaan van de groep van Jehovah’s Getuigen in Camden (New Jersey). Slechts een paar maanden later, op zondag 31 juli 1938, kwamen we met een groep van ongeveer vijftig personen bijeen op het gazon bij het huis van zuster Stackhouse — het huis waar ik had geprobeerd paastaarten te slijten — en luisterden naar een opname van een lezing van rechter Rutherford over de doop. Vervolgens kleedden we ons om in het huis en werden negentien van ons in een nabijgelegen riviertje gedoopt.

Vastbesloten om te gaan pionieren

Kort na mijn doop vertelde een van de zusters in de groep me over personen, pioniers genoemd, die de openbare bediening tot hun voornaamste bezigheid hadden gemaakt. Ik was meteen nieuwsgierig en leerde al gauw een heel gezin van pioniers kennen. Een oudere man, broeder Konig, zijn vrouw en zijn volwassen dochter waren allen pioniers in een buurgemeente. Als vader van een jong gezin was ik onder de indruk van de intense vreugde die de familie Konig in de dienst ondervond. Ik zocht hen vaak op, parkeerde mijn bakkerswagen en bracht dan wat tijd met hen door in de van-huis-tot-huisbediening. Spoedig wilde ik zelf ook pionieren. Maar hoe? Marion en ik hadden twee kleine kinderen en mijn werk was veeleisend. Omdat in Europa de Tweede Wereldoorlog was begonnen en steeds meer jonge mannen in de Verenigde Staten dienst namen in het leger, was er bovendien een toenemende hoeveelheid werk voor degenen van ons die nog een burgerbaan hadden. Ik kreeg het dringende verzoek meer routes te rijden en ik wist dat ik met dat schema nooit zou kunnen pionieren.

Toen ik met broeder Konig over mijn wens om te pionieren sprak, zei hij: „Blijf gewoon hard werken in Jehovah’s dienst en blijf je doeleinden in gebed aan hem voorleggen. Hij zal je helpen ze te bereiken.” Dus dat deed ik, meer dan een jaar lang. Ik dacht vaak na over schriftplaatsen als Mattheüs 6:8 die ons ervan verzekert dat Jehovah weet wat onze behoeften zijn zelfs voordat we hem erom vragen. En ik bleef proberen de raad op te volgen uit Mattheüs 6:33, om eerst Gods koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid te blijven zoeken. Ik werd ook aangemoedigd door broeder Melvin Winchester, een zonedienaar (nu kringopziener genoemd).

Ik sprak met Marion over mijn doeleinden. We hadden het over de woorden in Maleachi 3:10 die ons aanmoedigen om Jehovah op de proef te stellen en te zien of hij niet een zegen over ons zal uitgieten. Ik werd aangemoedigd door haar antwoord: „Als je wilt pionieren, hoef je het van mij niet te laten. Ik kan voor de meisjes zorgen terwijl jij pioniert. Materieel gezien hebben we toch niet veel nodig.” Na twaalf jaar huwelijk wist ik al dat Marion een spaarzame en uiterst nette huisvrouw was. Door de jaren heen is ze een geweldige pionierspartner geweest en een van de geheimen van ons succes in zo’n zestig jaar volletijddienst was haar vermogen om tevreden te zijn met weinig en het eruit te laten zien als veel.

Tegen de zomer van 1941 hadden Marion en ik na vele maanden van gebedsvolle planning wat geld gespaard. We kochten een camper van vijf en een halve meter lang waar we met ons gezin in konden wonen. Ik zei mijn baan op en ging in juli 1941 in de gewone pioniersdienst, en sindsdien ben ik in de volletijddienst gebleven. Mijn eerste toewijzing was tien haltes op Route 50 tussen New Jersey en St. Louis (Missouri), waar begin augustus ons congres zou worden gehouden. Ik ontving de namen en adressen van broeders en zusters die langs die weg woonden en schreef hun van tevoren wanneer ze me konden verwachten. Wanneer we op het congres aankwamen, moest ik de afdeling Pioniers opzoeken en zou ik een andere toewijzing ontvangen.

„Ik ga Jehovah op de proef stellen”

We laadden lectuur in onze kleine camper en gingen naar onze laatste vergadering in Camden om afscheid te nemen van de broeders en zusters. Met de zorg voor twee heel kleine meisjes en geen bestemming in het vooruitzicht na het congres, moeten onze plannen er in de ogen van enkele broeders en zusters onrealistisch uit hebben gezien en verscheidene zeiden: „Voordat je het weet, zijn jullie terug.” Ik weet nog dat ik zei: „Wel, ik zeg niet dat dit niet zo is. Jehovah heeft gezegd dat hij voor me zou zorgen en ik ga Jehovah op de proef stellen.”

Na zestig jaar pionieren in twintig steden van Massachusetts tot Mississippi, kunnen we zeggen dat Jehovah zijn belofte ruimschoots heeft waargemaakt. De zegeningen die hij over Marion, mij en onze twee dochters heeft uitgegoten, overtreffen alles wat ik toen in 1941 had kunnen hopen. Daartoe behoort dat onze dochters getrouw dienen als pionier in buurgemeenten en dat we (bij de laatste telling) zo’n 100 geestelijke zoons en dochters hebben, verspreid over de hele oostkust van de Verenigde Staten. Ik heb met 52 personen gestudeerd die hun leven aan Jehovah God hebben opgedragen en Marion met 48.

In augustus 1941 kwamen we in St. Louis aan en daar ontmoette ik broeder T. J. Sullivan van Bethel. Hij had mijn ordinatiebrief die ik nodig had vanwege de dreigende oorlog en de dienstplicht. Ik vertelde broeder Sullivan dat mijn vrouw net zoveel tijd in de bediening doorbracht als ik en dat ze graag met mij wilde pionieren. Hoewel de afdeling Pioniers op het congres nog niet was ingericht, noteerde broeder Sullivan Marion ter plekke als pionier en vroeg ons: „Waar gaan jullie na het congres pionieren?” Dat wisten we niet. „Maak je maar geen zorgen”, zei hij. „Op het congres kom je wel iemand tegen uit een gebied waar pioniers nodig zijn en komt het op zijn pootjes terecht. Schrijf ons gewoon waar je bent en je krijgt van ons een toewijzing.” En zo gebeurde het. Broeder Jack DeWitt, een voormalig zonedienaar, bleek een paar mensen in New Market (Virginia) te kennen die een pioniershuis hadden waar nog een paar pioniers nodig waren. Na het congres gingen we dus op weg naar New Market.

In New Market wachtte ons een vreugdevolle verrassing. Wie kwam er uit Philadelphia om zich bij ons in het pionierswerk aan te sluiten? Niemand minder dan Benjamin Ransom! Ja, oom Ben. Wat was het een vreugde om meer dan 25 jaar nadat hij in Boston die waarheidszaden in mijn hart had geplant, met hem samen te werken in de van-huis-tot-huisbediening! Ondanks het feit dat oom Ben jarenlang onverschilligheid, spot en zelfs tegenstand van de familie te verduren heeft gehad, heeft hij nooit zijn liefde voor Jehovah en de bediening verloren.

We verbleven acht maanden in het pioniershuis in New Market. In die tijd leerden we onder andere hoe we in ruil voor onze lectuur kippen en eieren konden krijgen. Vervolgens werden oom Ben, Marion en ik, en nog drie anderen, toegewezen als speciale pioniers aan Hanover (Pennsylvania) — de eerste van zes toewijzingen die we in de jaren ’42 tot ’45 in Pennsylvania zouden hebben.

Speciale pioniers tijdens de Tweede Wereldoorlog

Gedurende de Tweede Wereldoorlog waren er tijden dat we vanwege ons neutrale standpunt te kampen hadden met vijandigheid, maar Jehovah heeft ons nooit in de steek gelaten. Het gebeurde op een keer in Provincetown (Massachusetts) dat onze oude Buick kapotging en ik een paar kilometer door een erg vijandige katholieke buurt moest lopen om een nabezoek te brengen. Ik kwam langs een groep jonge herrieschoppers die me herkenden en begonnen te schreeuwen. Terwijl de stenen langs mijn oren suisden, snelde ik voort, in de hoop dat de jongeren niet achter me aan kwamen. Ik bereikte ongedeerd het huis van de geïnteresseerde man. Maar de huisbewoner, een gerespecteerd lid van de Amerikaanse Oud-strijdersbond, verontschuldigde zich met de woorden: „Ik kan u vanavond niet ontvangen want ik was vergeten dat we vanavond naar de film gaan in de stad.” De moed zonk me in de schoenen want ik dacht terug aan die groep stenengooiers op de hoek die me zou opwachten. Maar ik werd weer wat vrolijker toen de man eraan toevoegde: „Waarom loopt u niet gewoon met ons mee? Dan kunnen we onderweg wat praten.” Zo kon ik hem getuigenis geven en kwam ik veilig langs de probleemplek.

Gezin en bediening in evenwicht houden

Na de oorlog hadden we verscheidene toewijzingen in Virginia, onder andere in Charlottesville, waar we acht jaar als speciale en gewone pioniers dienden. In 1956 waren de meisjes volwassen en getrouwd en waren Marion en ik weer aan het reizen terwijl we dienden als pioniers in Harrisonburg (Virginia) en als speciale pioniers in Lincolnton (North Carolina).

In 1966 werd ik toegewezen aan het kringwerk, waarbij we van gemeente naar gemeente reisden om de broeders en zusters aan te moedigen, ongeveer zoals broeder Winchester mij in de jaren ’30 in New Jersey had aangemoedigd. Twee jaar diende ik in een kring van gemeenten in Tennessee. Toen werd ons gevraagd om weer in de speciale pioniersdienst te gaan — de dienst die ons het dierbaarst is. Van 1968 tot 1977 dienden we als speciale pioniers in het Diepe Zuiden, in heel Georgia en Mississippi.

In Eastman (Georgia) werd ik aangesteld als gemeentedienaar (nu presiderende opziener genoemd) als vervanging voor Powell Kirkland, een lieve, oudere broeder die jarenlang als kringopziener had gediend, maar wiens gezondheid achteruitging. Hij was uitermate dankbaar en betoonde zich een enorme steun. Zijn steun was van groot belang want er was wat onenigheid in de gemeente en daar waren een paar prominente broeders bij betrokken. De gemoederen raakten verhit en ik bracht veel tijd door in gebed tot Jehovah. Schriftplaatsen als Spreuken 3:5, 6 schoten me te binnen: „Vertrouw op Jehovah met heel uw hart en steun niet op uw eigen verstand. Sla in al uw wegen acht op hem, en híj zal uw paden recht maken.” Door veel moeite te doen om de communicatie open te houden, konden we de gemeente verenigen met goede resultaten voor iedereen.

Omstreeks 1977 begonnen we te merken dat we een dagje ouder werden en kregen we een nieuwe toewijzing in de buurt van Charlottesville, waar onze beide dochters met hun gezin woonden. De afgelopen 23 jaar hebben we met veel vreugde in dit gebied gewerkt. We hebben geholpen bij de oprichting van de gemeente Ruckersville (Virginia) en gezien dat kinderen en kleinkinderen van onze eerste bijbelstudenten opgroeiden en gemeenteouderlingen, pioniers en Bethelieten werden. Marion en ik zijn nog steeds in staat een goed velddienstschema aan te houden en ik heb het voorrecht actief te dienen als ouderling in de gemeente Charlottesville East, terwijl ik een boekstudie leid en openbare lezingen houd.

Door de jaren heen hebben we net als iedereen problemen ondervonden. Doris bijvoorbeeld werd in haar late tienerjaren ondanks onze inspanningen een tijdje geestelijk zwak en trouwde met een man die geen Getuige was. Maar ze verloor haar liefde voor Jehovah nooit helemaal en haar zoon Bill dient al vijftien jaar op Bethel in Wallkill (New York). Doris en Louise zijn nu beiden weduwe, maar ze verrichten hier in de buurt vreugdevol dienst als pionier.

Lessen die ik in de loop der jaren heb geleerd

Ik heb geleerd een paar eenvoudige regels toe te passen om Jehovah met succes te dienen: Houd je leven eenvoudig. Wees een voorbeeld in al je contacten met anderen, met inbegrip van je privéleven. Volg in alle dingen de leiding van „de getrouwe en beleidvolle slaaf”. — Mattheüs 24:45.

Marion heeft een korte maar doeltreffende lijst samengesteld met suggesties om succesvol te zijn in de pioniersdienst terwijl je kinderen grootbrengt: Stel een haalbaar schema op en houd je eraan. Maak je pioniersdienst tot een echte carrière. Eet gezond. Neem voldoende rust. Overdrijf niet wat ontspanning betreft. Maak de waarheid, met inbegrip van alle aspecten van de bediening, een plezierige ervaring in het leven van je kinderen. Zorg dat de bediening altijd een interessante belevenis voor hen is.

We zijn nu in de negentig. Er zijn 62 jaar verstreken sinds we naar onze dooplezing luisterden op het gazon van zuster Stackhouse en 60 jaar daarvan hebben we in de volletijddienst doorgebracht. Marion en ik kunnen eerlijk zeggen dat we geheel en intens tevreden zijn met hoe ons leven eruitziet. Ik ben heel dankbaar voor de aanmoediging die ik als jonge vader ontving om geestelijke doeleinden op de eerste plaats te stellen en in de richting van die doeleinden te werken, en ik ben mijn lieve vrouw, Marion, en mijn dochters dankbaar voor hun ondersteuning in de loop van de jaren. Hoewel we geen materiële rijkdom hebben, pas ik vaak Prediker 2:25 op mezelf toe: „Wie eet en wie drinkt er beter dan ik?”

In ons geval heeft Jehovah werkelijk op een overvloedige manier zijn belofte vervuld die in Maleachi 3:10 staat. Hij heeft inderdaad ’een zegen over ons uitgegoten totdat er geen gebrek meer is’!

[Kader/Illustratie op blz. 29]

HERINNERINGEN UIT DE OORLOGSJAREN

Bijna zestig jaar na de oorlog heeft de hele familie nog levendige herinneringen aan die tijd.

„Het kon koud zijn in Pennsylvania”, herinnert Doris zich. „Op een avond was het 35 graden onder nul.” Louise voegt eraan toe: „Doris en ik gingen op elkaars voeten zitten op de achterbank van onze oude Buick om ervoor te zorgen dat we geen koude voeten kregen.”

„Maar we voelden ons nooit arm of zielig”, zegt Doris. „We wisten dat we vaker verhuisden dan de meeste mensen, maar we hadden altijd genoeg te eten en we hadden mooie kleren die we, zo goed als nieuw, van een paar vrienden uit Ohio kregen die meisjes hadden die net iets ouder waren dan wij.”

„Pa en Ma gaven ons altijd het gevoel dat ze van ons hielden en ons waardeerden”, vertelt Louise, „en we brachten veel tijd met hen door in de dienst. Daardoor voelden we ons speciaal en hadden we een hechte band met hen.”

„Ik had een Buick Special uit 1936”, herinnert Paul zich, „en die auto’s waren berucht omdat hun as het vaak begaf. Ik denk dat de motor gewoon te krachtig was voor de rest van de wagen. Het leek wel of het altijd gebeurde in de koudste nacht van de maand en dan was ik weer op weg naar de autosloperij voor een andere as. Ik werd nog aardig deskundig in het vervangen.”

„Vergeet de distributiekaarten niet”, zegt Marion. „Alles was op rantsoen — vlees, benzine, autobanden, alles. Telkens wanneer we in een nieuwe toewijzing aankwamen, moesten we naar het plaatselijke kantoor om een distributiekaart aan te vragen. Dat kon maanden duren en het leek wel of we elke keer dat we eindelijk onze kaart hadden gekregen naar de volgende toewijzing werden gestuurd, en dan moesten we weer van voren af aan beginnen. Maar Jehovah heeft altijd voor ons gezorgd.”

[Illustratie]

Marion en ik met Doris (links) en Louise, 2000

[Illustratie op blz. 25]

Met mijn moeder in 1918; ik was toen elf jaar

[Illustratie op blz. 26]

Met Louise, Marion en Doris in 1948 toen de meisjes werden gedoopt

[Illustratie op blz. 26]

Onze trouwfoto, oktober 1928

[Illustratie op blz. 26]

Mijn dochters (uiterst links en uiterst rechts) en ik in het Yankee Stadion, 1955