Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Dankbaar voor mijn dierbare herinneringen!

Dankbaar voor mijn dierbare herinneringen!

Levensgeschiedenis

Dankbaar voor mijn dierbare herinneringen!

VERTELD DOOR DRUSILLA CAINE

Het was 1933 en ik was net getrouwd met Zanoah Caine, die evenals ik colporteur (fulltimeprediker) was. Ik was erg enthousiast en maakte plannen om me bij mijn man te voegen in zijn toewijzing, maar daarvoor had ik een fiets nodig — een luxe die ik me nooit had kunnen veroorloven, want het waren moeilijke tijden tijdens de depressie. Wat kon ik doen?

TOEN mijn zwagers hoorden van mijn vervelende probleem, speurden ze plaatselijke vuilnisbelten af in een poging oude onderdelen te vinden om een fiets voor me te maken. Dat lukte en hij reed! Zodra ik had leren fietsen, gingen Zanoah en ik op weg, vrolijk peddelend door de Engelse graafschappen Worcester en Hereford, waarbij we aan iedereen die we tegenkwamen getuigenis gaven.

Ik realiseerde me niet dat deze eenvoudige stap van geloof zou leiden tot een leven vol rijke herinneringen. Het geestelijke fundament voor mijn leven was echter door mijn lieve ouders gelegd.

De moeilijke jaren tijdens de Eerste Wereldoorlog

Ik ben geboren in december 1909. Kort daarna kreeg mijn moeder een exemplaar van Het Goddelijk Plan der Eeuwen en in 1914 namen mijn ouders me mee naar Oldham (Lancashire) om naar het „Photo-Drama der Schepping” te gaan kijken (beide geproduceerd door de Bijbelonderzoekers; nu bekend als Jehovah’s Getuigen). Hoewel ik heel klein was, weet ik nog goed dat ik op weg naar huis huppelde van vreugde over wat ik had gezien! Daarna begon Frank Heeley een bijbelstudiegroep in onze woonplaats, Rochdale. Door bijeen te komen met die groep werd ons gezin geholpen begrip van de Schrift op te bouwen.

Ons kalme leventje werd in datzelfde jaar verstoord door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Mijn vader kreeg een oproep voor het leger maar nam een neutraal standpunt in. In de rechtszaal werd hij beschreven als een „heel keurige man” en de plaatselijke krant berichtte dat er enkele brieven werden overgelegd van „heren die zeiden te geloven dat hij oprecht was in zijn bezwaar de wapens op te nemen”.

Maar in plaats dat hem volledige vrijstelling werd verleend, werd mijn vader geregistreerd als iemand die „alleen van combattantendienst” vrijgesteld was. Onmiddellijk werd hij het mikpunt van spot, net als mijn moeder en ik. Ten slotte werd hij opnieuw ingedeeld en kreeg hij werk op het land, maar sommige boeren maakten misbruik van de situatie en betaalden hem weinig of niets. Om het gezin te onderhouden werkte Moeder — voor een schijntje — in een particuliere wasserij, en dat was zwaar werk. Niettemin zie ik nu hoe versterkend het voor me was om in de vormingsjaren van mijn leven zulke moeilijke omstandigheden te hebben moeten doorstaan, omdat het me geholpen heeft dankbaar te zijn voor de belangrijkere geestelijke dingen.

Een klein begin

Al gauw verscheen Daniel Hughes, een pientere bijbelstudent, op het toneel. Hij was mijnwerker in Ruabon, een dorpje op zo’n twintig kilometer afstand van Oswestry, waar wij waren gaan wonen. Oom Dan, zoals ik hem noemde, hield contact met ons gezin en wanneer hij ons opzocht, gingen zijn gesprekken altijd over bijbelse punten. Hij praatte nooit over koetjes en kalfjes. In 1920 werd er in Oswestry een bijbelstudieklas gestart en in 1921 gaf oom Dan me een exemplaar van De Harp Gods. Ik koesterde dit boek want voor mij maakte het de bijbelse leringen veel makkelijker te begrijpen.

Dan was er Pryce Hughes, * die later de presiderende dienaar van het Londense bijkantoor van Jehovah’s Getuigen werd. Hij woonde met zijn gezin vlak bij Bronygarth, aan de grens met Wales, en Cissie, zijn zus, werd een goede vriendin van mijn moeder.

Ik herinner me nog de opwinding die er heerste toen in 1922 de oproep werd gedaan om ’de Koning en Zijn koninkrijk te verkondigen’. In de daaropvolgende jaren nam ik, hoewel ik nog op school zat, enthousiast deel aan het verspreiden van de speciale traktaten, vooral De geestelijkheid aangeklaagd in 1924. Als ik terugkijk op die tijd besef ik wat een voorrecht het was om te gaan met zo veel getrouwe broeders en zusters — onder wie Maud Clark * en haar partner Mary Grant,* Edgar Clay,* Robert Hadlington, Katy Roberts, Edwin Skinner,* alsook Percy Chapman en Jack Nathan,* die beide naar Canada gingen om daar bij het werk te helpen.

De bijbelse toespraak „Miljoenen nu levenden zullen nimmer sterven” bleek in ons uitgestrekte gebied een getuigenis te zijn dat precies op tijd kwam. Op 14 mei 1922 kwam Stanley Rogers, een familielid van Pryce Hughes, naar Liverpool om deze lezing te houden in Chirk, een dorpje net ten noorden van waar wij woonden en later die avond in de bioscoop in Oswestry. Ik heb nog een van de strooibiljetten die speciaal voor die gebeurtenis waren gedrukt. Al die tijd werd onze kleine groep telkens gesterkt door bezoeken van reizende opzieners — die we pelgrims noemden — Herbert Senior, Albert Lloyd en John Blaney.

Een tijd van beslissingen

In 1929 besloot ik me te laten dopen. Ik was negentien jaar en terzelfder tijd moest ik mijn eerste echte beproeving onder ogen zien. Ik leerde een jonge man kennen wiens vader politicus was. We voelden ons tot elkaar aangetrokken en hij vroeg me ten huwelijk. Het jaar daarvoor was het boek Regeering vrijgegeven, dus gaf ik hem een exemplaar. Maar het werd al snel duidelijk dat hij geen belangstelling had voor een hemelse regering — het thema van dit boek. Ik wist van mijn studie dat de Israëlieten uit de oudheid geen huwelijksverbintenissen mochten aangaan met ongelovigen en dat dit beginsel op christenen van toepassing was. Daarom wees ik zijn aanzoek af, hoe moeilijk het ook was. — Deuteronomium 7:3; 2 Korinthiërs 6:14.

Ik putte kracht uit de woorden van de apostel Paulus: „Laten wij het . . . niet opgeven te doen wat voortreffelijk is, want te zijner tijd zullen wij oogsten indien wij het niet moe worden” (Galaten 6:9). Lieve oom Dan was ook een hulp toen hij schreef: „Laat bij beproevingen groot en klein, Romeinen 8 vers 28 van toepassing zijn”, waar staat: „Nu weten wij dat God al zijn werken doet samenwerken ten goede voor hen die God liefhebben, hen die volgens zijn voornemen de geroepenen zijn.” Het was niet makkelijk, maar ik wist dat ik de juiste beslissing had genomen. Dat jaar werd ik aangesteld als colporteur.

Het hoofd bieden aan de uitdaging

In 1931 kregen we onze nieuwe naam, Jehovah’s Getuigen, en in dat jaar hadden we een krachtige campagne met de brochure Het Koninkrijk, de Hoop der Wereld. Elke politicus, geestelijke en zakenman kreeg een exemplaar. Mijn gebied reikte van Oswestry tot Wrexham, zo’n 25 kilometer naar het noorden. Het was een uitdaging het helemaal te bewerken.

Het jaar daarop werden er tijdens een congres in Birmingham 24 vrijwilligers gevraagd. Ik was een van de 24 die zich enthousiast opgaven voor een nieuwe tak van dienst, zonder te weten wat die was. Stel u onze verrassing voor toen we de toewijzing kregen om twee aan twee dezelfde brochure aan te bieden, Het Koninkrijk, de Hoop der Wereld, terwijl we zware sandwichborden droegen waarop het Koninkrijk werd verkondigd.

Terwijl ik op het terrein van de kathedraal werkte, voelde ik me behoorlijk opgelaten maar troostte me met de gedachte dat niemand in die stad me kende. Maar de eerste die naar me toe kwam, was een oude schoolvriendin die me alleen maar aanstaarde en zei: „Wat ben jij in vredesnaam aan het doen in die uitdossing?” Door die ervaring werd ik genezen van alle mensenvrees die ik ook maar had kunnen hebben!

Verhuizen naar een verder gelegen gebied

In 1933 trouwde ik met Zanoah, een weduwnaar die 25 jaar ouder was dan ik. Zijn eerste vrouw was een ijverige Bijbelonderzoeker geweest en Zanoah was na haar dood getrouw in zijn toewijzing gebleven. Spoedig verhuisden we vanuit Engeland naar ons nieuwe gebied in Noord-Wales, een afstand van ongeveer 150 kilometer. Dozen, koffers en andere waardevolle bezittingen werden wiebelig op het stuur van onze fiets gestapeld, tussen de stangen geklemd en in fietstassen gepakt, maar we hebben het gered! In die toewijzing waren onze fietsen onontbeerlijk — ze brachten ons overal, zelfs vlak bij de top van Cader Idris, een berg van bijna 900 meter hoog. Het was beslist de moeite waard mensen te vinden die ernaar verlangden „dit goede nieuws van het koninkrijk” te horen. — Mattheüs 24:14.

Het duurde niet lang of we hoorden van mensen dat een zekere Tom Pryce tot hen had gepredikt, net zoals wij dat deden. Ten slotte vonden we Tom, die bij Long Mountain, vlak bij Welshpool woonde, en wat was dat een verrassing! Toen ik pas begonnen was met prediken had ik het bijbelstudiehulpmiddel Verzoening bij hem achtergelaten. Hij had het zelf bestudeerd, naar Londen geschreven voor meer lectuur en sinds die tijd ijverig zijn pasgevonden geloof met anderen gedeeld. We genoten van vele uren gezellige omgang en we studeerden vaak met z’n drieën om elkaar aan te moedigen.

Een ramp leidt tot zegeningen

In 1934 werden alle colporteurs in de omgeving van Noord-Wales uitgenodigd naar de plaats Wrexham te komen om te helpen bij de verspreiding van de brochure De rechtvaardige Heerscher. De dag voordat we met deze speciale campagne begonnen, was er een nationale ramp gebeurd. In de mijn van Gresford, drie kilometer ten noorden van Wrexham, had zich een explosie voorgedaan waarbij 266 mijnwerkers waren omgekomen. Meer dan 200 kinderen verloren hun vader en 160 vrouwen verloren hun man.

We moesten een lijst maken van de nabestaanden, hen persoonlijk bezoeken en een brochure bij hen achterlaten. Een van de namen die ik op kreeg, was een zekere mevrouw Chadwick die haar negentienjarige zoon had verloren. Toen ik bij haar langsging, was een oudere zoon, Jack, bij haar om haar te troosten. Die jonge man herkende mij maar zei dit niet. Vervolgens las hij de brochure en zocht toen De laatste Oorlog op, een andere brochure die ik een paar jaar daarvoor bij hem had achtergelaten.

Jack en zijn vrouw, May, zochten uit waar ik woonde en kwamen langs voor meer lectuur. In 1936 stemden ze ermee in dat er in hun huis in Wrexham vergaderingen werden gehouden. Zes maanden later werd er na een bezoek van Albert Lloyd een gemeente opgericht, met Jack Chadwick als presiderende opziener. Nu zijn er in Wrexham drie gemeenten.

Het leven in een zigeunerwoonwagen

Tot op dat moment hadden we, wanneer we van de ene plaats naar de andere verhuisden, elk onderkomen dat we konden vinden gebruikt, maar Zanoah vond dat het tijd werd dat we een woning van onszelf hadden, eentje die van de ene lokatie naar de andere gesleept kon worden. Mijn man was een bekwaam timmerman uit een zigeunergeslacht en hij bouwde voor ons een zigeunerwoonwagen die we Elizabeth noemden, een bijbelse naam die „God van overvloed” betekent.

Eén standplaats is me in het bijzonder bijgebleven — het was in een boomgaard bij een beek. In mijn ogen was het net het Paradijs! Niets verstoorde ons geluk in de jaren dat we in die woonwagen woonden, ook al had dit duidelijk zijn beperkingen. Als het koud was, vroor het beddengoed vaak aan de wanden van de woonwagen vast en condens was een constant probleem. Ook moest het water worden gehaald, soms van ver, maar samen overwonnen we die moeilijkheden.

Eén winter was ik ziek en hadden we weinig te eten en geen geld. Zanoah zat op het bed, pakte mijn hand en las Psalm 37:25 aan me voor: „Eens was ik een jonge man, ook ben ik oud geworden, en toch heb ik geen rechtvaardige volkomen verlaten gezien, noch zijn nageslacht zoekende brood.” Hij staarde me aan en zei: „Als er niet snel iets gebeurt, zullen we moeten bedelen en ik kan me niet voorstellen dat God dat toelaat!” Daarna ging hij eropuit om tegen onze buren te prediken.

Toen Zanoah tussen de middag thuiskwam om iets te drinken voor me te maken, lag er een envelop voor hem. Er zat vijftig pond in van zijn vader. Enkele jaren daarvoor was Zanoah vals beschuldigd van verduistering, maar zijn onschuld was zojuist aangetoond. Dit geschenk was om het goed te maken. Kwam dat even goed uit!

Een nuttige les

Soms leren we lessen nadat er enkele jaren zijn verstreken. Een voorbeeld: Voordat ik in 1927 van school af ging, gaf ik getuigenis aan al mijn klasgenoten en onderwijzers — behalve één, Lavinia Fairclough. Omdat niemand belangstelling had voor wat ik met mijn leven van plan was en omdat ik toch al niet zo goed met juffrouw Fairclough kon opschieten, besloot ik het haar niet te vertellen. Stel u mijn verrassing — en vreugde — voor toen ik zo’n twintig jaar later van mijn moeder hoorde dat deze onderwijzeres was teruggekomen om al haar oude vrienden en leerlingen op te zoeken om hun te vertellen dat ze nu een van Jehovah’s Getuigen was!

Toen we elkaar ontmoetten, legde ik uit waarom ik haar niet eerder over mijn geloof en geplande loopbaan had verteld. Ze luisterde kalm en zei toen: „Ik had altijd naar de waarheid gezocht. Het was de speurtocht van mijn leven!” Die ervaring was voor mij een nuttige les — nooit terughoudend te zijn getuigenis te geven aan iedereen die ik ontmoet en nooit een vooroordeel jegens iemand te hebben.

Opnieuw oorlog — en de tijd daarna

Tegen het einde van de jaren ’30 begonnen zich weer oorlogswolken samen te pakken. Dennis, mijn broer die tien jaar jonger is dan ik, kreeg vrijstelling van militaire dienst onder voorwaarde dat hij zijn wereldse baan zou houden. Hij had nooit veel belangstelling voor de waarheid gehad en dus vroegen mijn man en ik of Rupert Bradbury en zijn broer David, twee plaatselijke pioniers, hem wilden bezoeken. Dat deden ze en ze bestudeerden de bijbel met hem. Dennis werd in 1942 gedoopt. Later ging hij in de pioniersdienst en in 1957 werd hij aangesteld als reizende opziener.

In 1938 werd onze dochter Elizabeth geboren en om aan de behoeften van het gezin te voldoen, maakte Zanoah onze woonwagen wat groter. Toen in 1942 onze tweede dochter, Eunice, werd geboren, leek het verstandig om een permanentere woning te zoeken. Om die reden stopte Zanoah een paar jaar met de pioniersdienst en verhuisden we naar een klein huis in de buurt van Wrexham. Later vestigden we ons in Middlewich, in het aangrenzende graafschap Cheshire. Daar is mijn lieve man in 1956 overleden.

Onze twee dochters werden fulltimepredikers en zijn beiden gelukkig getrouwd. Eunice en haar man, die ouderling is, dienen nog steeds als speciale pioniers in Londen. Elizabeths man is ook gemeenteouderling en ik vind het heerlijk dat zij, hun kinderen en mijn vier achterkleinkinderen vlak bij me wonen in Preston (Lancashire).

Ik ben dankbaar dat ik zo van de voordeur van mijn woning naar de Koninkrijkszaal aan de overkant kan lopen. De laatste paar jaar ben ik verbonden met de Gujaratisprekende groep die daar ook bijeenkomt. Het is niet makkelijk geweest de taal te leren omdat mijn gehoor minder is geworden. Soms is het moeilijk veel van de subtiele verschillen in toonhoogten te vatten, wat jongeren wel kunnen. Maar het is een interessante uitdaging.

Ik ben nog in staat van deur tot deur te prediken en bij mij thuis bijbelstudies te leiden. Als er vrienden op bezoek komen is het altijd heerlijk om een paar van mijn ervaringen van vroeger te vertellen. Ik ben erg dankbaar voor mijn dierbare herinneringen aan de zegeningen die ik heb ontvangen in de bijna negentig jaar van omgang met Jehovah’s volk.

[Voetnoten]

^ ¶13In de pas met de Getrouwe Organisatie”, de levensgeschiedenis van Pryce Hughes, verscheen in De Wachttoren van 15 juni 1964.

^ ¶14 De levensgeschiedenissen van deze getrouwe dienstknechten van Jehovah zijn in eerdere uitgaven van De Wachttoren verschenen.

[Illustratie op blz. 25]

Strooibiljet met de aankondiging van de bijbelse lezing „Miljoenen nu levenden zullen nimmer sterven” die ik op 14 mei 1922 hoorde

[Illustratie op blz. 26]

Met Zanoah, kort na onze trouwdag in 1933

[Illustratie op blz. 26]

Naast „Elizabeth”, onze woonwagen die mijn man had gebouwd