Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vrees Jehovah en onderhoud zijn geboden

Vrees Jehovah en onderhoud zijn geboden

Vrees Jehovah en onderhoud zijn geboden

„Vrees de ware God en onderhoud zijn geboden. Want dit is de gehele verplichting van de mens.” — PREDIKER 12:13.

1, 2. (a) Hoe kan vrees ons in fysiek opzicht beschermen? (b) Waarom trachten verstandige ouders hun kinderen een gezonde vrees bij te brengen?

„NET zoals het leven door moed in gevaar wordt gebracht, zo wordt het door vrees beschermd”, merkte Leonardo da Vinci op. Bravoure of onbezonnen moed sluit de ogen van een man voor gevaar, terwijl vrees hem eraan herinnert voorzichtig te zijn. Wanneer wij bijvoorbeeld bij de rand van een steile rots komen en zien hoe diep wij zouden kunnen vallen, deinzen de meesten van ons onwillekeurig terug. Insgelijks bevordert een gezonde vrees niet alleen een goede verhouding met God, zoals wij uit het voorgaande artikel hebben vernomen, maar die vrees draagt er ook toe bij ons voor letsel te behoeden.

2 De vrees voor veel hedendaagse gevaren moet echter worden aangeleerd. Aangezien jonge kinderen zich niet bewust zijn van de gevaren van elektriciteit of stadsverkeer, kunnen zij gemakkelijk een ernstig ongeluk krijgen. * Verstandige ouders proberen hun kinderen een gezonde vrees bij te brengen door hen herhaaldelijk voor omringende gevaren te waarschuwen. Ouders weten dat deze vrees mogelijk het leven van hun kinderen kan redden.

3. Waarom en hoe waarschuwt Jehovah ons voor geestelijke gevaren?

3 Jehovah bekommert zich op soortgelijke wijze om ons welzijn. Als een liefdevolle Vader leert hij ons door middel van zijn Woord en zijn organisatie onszelf baat te verschaffen (Jesaja 48:17). Een onderdeel van dit goddelijke onderwijsprogramma houdt in dat wij „herhaaldelijk” worden gewaarschuwd voor geestelijke valkuilen, zodat wij een gezonde vrees voor zulke gevaren kunnen aankweken (2 Kronieken 36:15; 2 Petrus 3:1). Door de hele geschiedenis heen hadden veel geestelijke rampspoeden vermeden en had veel lijden voorkomen kunnen worden ’als mensen dat hart van hen maar hadden ontwikkeld om God te vrezen en zijn geboden te onderhouden’ (Deuteronomium 5:29). Hoe kunnen wij in deze ’kritieke tijden, die moeilijk zijn door te komen’, ons hart ontwikkelen om God te vrezen en geestelijk gevaar te mijden? — 2 Timotheüs 3:1.

Keer u af van het kwaad

4. (a) Welke haat dienen christenen aan te kweken? (b) Hoe denkt Jehovah over zondig gedrag? (Zie voetnoot.)

4 De bijbel zet uiteen dat „de vrees voor Jehovah betekent het kwade te haten” (Spreuken 8:13). Een bijbels lexicon beschrijft deze haat als „een emotionele houding ten aanzien van personen en dingen die strijdig, verfoeilijk en verachtelijk zijn en met wie of waarmee men geen contact of band wil hebben”. Godvruchtige vrees omvat daarom een innerlijke weerzin of walging ten aanzien van alles wat in Jehovah’s ogen slecht is (Psalm 97:10). * Ze zet ons ertoe aan ons van het kwade af te keren, net zoals wij ons van de rand van een steile rots zouden verwijderen wanneer onze instinctieve vrees een waarschuwingssignaal geeft. „In de vrees voor Jehovah keert men zich af van het kwaad”, zegt de bijbel. — Spreuken 16:6.

5. (a) Hoe kunnen wij onze godvruchtige vrees en onze haat voor wat slecht is, versterken? (b) Wat leert de geschiedenis van de natie Israël ons in dit opzicht?

5 Wij kunnen deze gezonde vrees en haat voor wat slecht is versterken door de schadelijke gevolgen te beschouwen die zonde onvermijdelijk met zich brengt. De bijbel verzekert ons dat wij zullen oogsten wat wij zaaien — of wij nu met het oog op het vlees of met het oog op de geest zaaien (Galaten 6:7, 8). Om die reden beschreef Jehovah duidelijk de onvermijdelijke gevolgen die het had wanneer men zijn geboden veronachtzaamde en de ware aanbidding verliet. Zonder goddelijke bescherming zou de kleine, kwetsbare natie Israël overgeleverd zijn aan de genade van wrede en machtige naburen (Deuteronomium 28:15, 45-48). De tragische afloop van Israëls ongehoorzaamheid werd gedetailleerd in de bijbel opgetekend „tot een waarschuwing”, zodat wij er iets uit kunnen leren en godvruchtige vrees kunnen aankweken. — 1 Korinthiërs 10:11.

6. Wat zijn enkele schriftuurlijke voorbeelden die wij kunnen beschouwen om godvruchtige vrees te leren? (Zie voetnoot.)

6 Behalve wat de natie Israël als geheel overkwam, bevat de bijbel levensgeschiedenissen van mensen die ten prooi vielen aan jaloezie, immoraliteit, hebzucht of trots. * Sommige van deze mannen hadden Jehovah vele jaren lang gediend, maar op een cruciaal moment in hun leven was hun vrees voor God niet sterk genoeg en viel hun een bittere oogst ten deel. Door over zulke schriftuurlijke voorbeelden te mediteren, kunnen wij ons sterken in ons besluit om niet dezelfde fouten te maken. Wat zou het droevig zijn wanneer wij zouden wachten tot ons een persoonlijke tragedie zou overkomen voordat wij Gods raad ter harte nemen! In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen, is ondervinding — vooral bij toegeven aan genotzucht — niet de beste leermeester. — Psalm 19:7.

7. Wie wordt door Jehovah in zijn figuurlijke tent uitgenodigd?

7 Nog een krachtige reden om godvruchtige vrees aan te kweken, is onze wens om onze verhouding met God te behoeden. Wij vrezen Jehovah te mishagen omdat wij zijn vriendschap dierbaar achten. Wie beschouwt Jehovah als een vriend, iemand die hij in zijn figuurlijke tent zou uitnodigen? Alleen degene „die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent” (Psalm 15:1, 2). Als wij deze bevoorrechte verhouding met onze Schepper naar waarde schatten, zullen wij ervoor zorgen in zijn ogen onberispelijk te wandelen.

8. Hoe toonden sommige Israëlieten in de tijd van Maleachi dat zij de vriendschap met God als iets vanzelfsprekends beschouwden?

8 Droevig genoeg beschouwden sommige Israëlieten in de tijd van Maleachi de vriendschap met God als iets vanzelfsprekends. In plaats van Jehovah te vrezen en te eren, offerden zij zieke en kreupele dieren op zijn altaar. Hun gebrek aan godvruchtige vrees werd ook weerspiegeld in hun houding ten aanzien van het huwelijk. Teneinde met een jongere vrouw te kunnen trouwen, scheidden zij van de vrouw van hun jeugd om onbelangrijke redenen. Maleachi zei hun dat Jehovah „echtscheiding” haatte en dat hun verraderlijke geest hen van hun God had vervreemd. Hoe kon God met welgevallen op hun offers neerzien wanneer het altaar in figuurlijke zin bedekt was met tranen — de bittere tranen die door hun in de steek gelaten vrouwen waren vergoten? Zo’n flagrante minachting voor zijn maatstaven bewoog Jehovah ertoe te vragen: „Waar is de vrees voor mij?” — Maleachi 1:6-8; 2:13-16.

9, 10. Hoe kunnen wij tonen dat wij Jehovah’s vriendschap op prijs stellen?

9 In deze tijd ziet Jehovah eveneens het hartzeer van vele onschuldige huwelijkspartners en kinderen die door toedoen van zelfzuchtige en immorele echtgenoten en vaders of zelfs echtgenotes en moeders totaal van streek zijn. Dit bedroeft hem beslist. Een vriend van God zal aangelegenheden bezien zoals God ze beziet en zal zijn best doen om zijn huwelijk te versterken, de wereldse denkwijze te verwerpen waardoor de belangrijkheid van de huwelijksband wordt gebagatelliseerd en ’de hoererij te ontvlieden’. — 1 Korinthiërs 6:18.

10 Zowel in het huwelijk als op andere terreinen van ons leven zal haat voor alles wat slecht is in Jehovah’s ogen, samen met een diepe waardering voor zijn vriendschap, ons Jehovah’s gunst en goedkeuring opleveren. De apostel Petrus zei ferm: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem” (Handelingen 10:34, 35). Wij hebben veel schriftuurlijke voorbeelden waaruit blijkt hoe godvruchtige vrees afzonderlijke personen ertoe heeft bewogen in verschillende beproevingsvolle omstandigheden te doen wat juist was.

Drie personen die God vreesden

11. Onder welke omstandigheden werd verklaard dat Abraham „godvrezend” was?

11 De bijbel maakt melding van één man die door Jehovah persoonlijk als zijn vriend werd aangeduid — de patriarch Abraham (Jesaja 41:8). Abrahams godvruchtige vrees werd beproefd toen God hem vroeg zijn enige zoon, Isaäk, door bemiddeling van wie God zijn belofte gestand zou doen dat Abrahams nakomelingen tot een grote natie zouden worden, ten slachtoffer te brengen (Genesis 12:2, 3; 17:19). Zou „Jehovah’s vriend” die pijnlijke beproeving doorstaan? (Jakobus 2:23) Juist op het moment dat Abraham zijn mes ophief om Isaäk te doden, zei Jehovah’s engel: „Steek uw hand niet uit tegen de jongen en doe hem volstrekt niets, want nu weet ik werkelijk dat gij godvrezend zijt, doordat gij mij uw zoon, uw enige, niet hebt onthouden.” — Genesis 22:10-12.

12. Waardoor werd Abrahams godvruchtige vrees ingegeven, en hoe kunnen wij een soortgelijke geest aan de dag leggen?

12 Hoewel Abraham zich voordien iemand had betoond die Jehovah vreesde, legde hij bij die gelegenheid op een buitengewone wijze zijn godvruchtige vrees aan de dag. Zijn bereidheid om Isaäk te offeren was veel meer dan een blijk van eerbiedige gehoorzaamheid. Abraham werd gemotiveerd door een absoluut vertrouwen dat zijn hemelse Vader Zijn belofte gestand zou doen door zo nodig Isaäk uit de dood op te wekken. Zoals Paulus schreef, was Abraham „er ten volle van overtuigd . . . dat [God] hetgeen hij had beloofd, ook in staat was te doen” (Romeinen 4:16-21). Zijn wij bereid Gods wil te doen ook al zou dit grote offers vergen? Zien wij er vol vertrouwen naar uit dat zo’n gehoorzaamheid voordelen op lange termijn met zich zal brengen, in de wetenschap dat Jehovah ’de beloner is van wie hem ernstig zoeken’? (Hebreeën 11:6) Dat is ware vrees voor God. — Psalm 115:11.

13. Waarom kon Jozef zichzelf terecht aanduiden als een man die ’de ware God vreesde’?

13 Laten wij nog een voorbeeld van godvruchtige vrees in actie onderzoeken — dat van Jozef. Als een slaaf in Potifars huis stond Jozef dagelijks onder druk om overspel te plegen. Het was kennelijk niet mogelijk het contact te vermijden met de vrouw van zijn meester die steeds weer immorele toenadering zocht. Toen zij ’hem ten slotte vastgreep, nam hij de vlucht en ging naar buiten’. Wat bracht hem ertoe om zich onmiddellijk van het kwaad af te keren? Ongetwijfeld was de voornaamste factor vrees voor God, het verlangen het te vermijden ’deze grote slechtheid te begaan en in werkelijkheid te zondigen tegen God’ (Genesis 39:7-12). Jozef kon zichzelf terecht aanduiden als een man die ’de ware God vreesde’. — Genesis 42:18.

14. Hoe weerspiegelde Jozefs barmhartigheid ware vrees voor God?

14 Jaren later kwam Jozef oog in oog te staan met zijn broers, die hem harteloos in slavernij hadden verkocht. Hij had hun wanhopige behoefte aan voedsel gemakkelijk kunnen gebruiken als een gelegenheid om het onrecht te wreken dat zij hem hadden aangedaan. Maar mensen op tirannieke wijze bejegenen, weerspiegelt niet de vrees voor God (Leviticus 25:43). Toen Jozef derhalve voldoende bewijzen zag dat zijn broers een verandering van hart hadden ondergaan, schonk hij hun barmhartig vergeving. Net als Jozef zal onze godvruchtige vrees ons er niet alleen toe bewegen het kwade met het goede te overwinnen, maar ons er ook van weerhouden te zwichten voor verleiding. — Genesis 45:1-11; Psalm 130:3, 4; Romeinen 12:17-21.

15. Waarom had Jobs gedrag Jehovah’s hart verheugd?

15 Job was nog een voortreffelijk voorbeeld van iemand die God vreesde. Jehovah zei tot de Duivel: „Hebt gij uw hart gericht op mijn knecht Job, dat er niemand op aarde is als hij, een onberispelijk en oprecht man, godvrezend en wijkend van het kwaad?” (Job 1:8) Vele jaren lang had Jobs onberispelijke gedrag het hart van zijn hemelse Vader verheugd. Job vreesde God omdat hij wist dat dit de juiste handelwijze en de beste levenswijze was. „Zie! De vrees voor Jehovah — dat is wijsheid,” riep Job uit, „en van het kwade te wijken, is verstand” (Job 28:28). Als een getrouwde man had Job geen ongepaste aandacht voor jonge vrouwen en ook koesterde hij geen overspelige plannen in zijn hart. Hoewel hij een rijk man was, weigerde hij zijn vertrouwen in rijkdom te stellen en meed hij elke vorm van afgoderij. — Job 31:1, 9-11, 24-28.

16. (a) Op welke manieren betrachtte Job liefderijke goedheid? (b) Hoe toonde Job dat hij vergevensgezind was?

16 Maar vrees voor God betekent zowel te doen wat goed is als zich af te keren van wat slecht is. Derhalve toonde Job vriendelijke en genereuze belangstelling voor de blinden, de kreupelen en de armen (Leviticus 19:14; Job 29:15, 16). Job begreep dat ’degene die zijn naaste liefderijke goedheid onthoudt, ook zelfs de vrees voor de Almachtige zal laten varen’ (Job 6:14). Tot het onthouden van liefderijke goedheid zou ook het onthouden van vergeving of het koesteren van wrok kunnen behoren. Op Gods aanwijzing bad Job ten behoeve van zijn drie metgezellen, die hem zo veel verdriet hadden bezorgd (Job 42:7-10). Zouden wij van een soortgelijke vergevensgezinde geest blijk kunnen geven jegens een medegelovige die ons op de een of andere manier gekwetst heeft? Een oprecht gebed ten behoeve van degene die ons heeft beledigd, kan veel doen om ons te helpen wrok te overwinnen. De zegeningen die Job ten deel vielen wegens zijn godvruchtige vrees geven ons een voorproefje van ’de overvloedige goedheid die Jehovah als een schat heeft weggelegd voor hen die hem vrezen’. — Psalm 31:19; Jakobus 5:11.

Vrees voor God contra mensenvrees

17. Welke uitwerking kan mensenvrees op ons hebben, en waarom is zo’n vrees kortzichtig?

17 Hoewel vrees voor God ons ertoe kan aanzetten te doen wat juist is, kan mensenvrees ons geloof ondermijnen. Toen Jezus zijn apostelen aanmoedigde ijverige predikers van het goede nieuws te zijn, zei hij derhalve tot hen: „Wordt niet bevreesd voor hen die het lichaam doden maar de ziel niet kunnen doden; doch vreest veeleer hem die èn ziel èn lichaam kan vernietigen in Gehenna” (Mattheüs 10:28). Mensenvrees is kortzichtig, legde Jezus uit, want mensen kunnen onze toekomstige levensvooruitzichten niet tenietdoen. Bovendien vrezen wij God omdat wij ons bewust zijn van zijn ontzagwekkende kracht, vergeleken waarbij de macht van alle natiën in het niet valt (Jesaja 40:15). Net als Abraham hebben wij een absoluut vertrouwen in Jehovah’s kracht om Zijn getrouwe dienstknechten uit de dood op te wekken (Openbaring 2:10). Derhalve zeggen wij vol vertrouwen: „Indien God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn?” — Romeinen 8:31.

18. Op welke manier beloont Jehovah degenen die hem vrezen?

18 Of onze tegenstander nu een gezinslid of een treiteraar op school is, wij zullen bemerken dat ’in de vrees voor Jehovah een sterk vertrouwen ligt’ (Spreuken 14:26). Wij kunnen God om sterkte bidden in de wetenschap dat hij ons zal horen (Psalm 145:19). Nooit vergeet Jehovah degenen die hem vrezen. Bij monde van zijn profeet Maleachi verzekert hij ons: „In die tijd spraken degenen die Jehovah vreesden met elkaar, elkeen met zijn metgezel, en Jehovah bleef aandacht schenken en luisteren. En er werd voorts een gedenkboek voor zijn aangezicht geschreven voor degenen die Jehovah vrezen en voor degenen die aan zijn naam denken.” — Maleachi 3:16.

19. Welke soorten vrees zullen een einde nemen, maar welke soort zal voor eeuwig blijven bestaan?

19 De tijd is nabij waarin iedereen op aarde Jehovah zal aanbidden en mensenvrees zal verdwijnen (Jesaja 11:9). Vrees voor honger, ziekte, misdaad en oorlog zal ook verdwenen zijn. Maar de vrees voor God zal tot in alle eeuwigheid blijven omdat zijn getrouwe dienstknechten in de hemel en op aarde ermee voortgaan op gepaste wijze van respect, gehoorzaamheid en eer jegens hem blijk te geven (Openbaring 15:4). Mogen wij allen intussen de geïnspireerde raad van Salomo ter harte nemen: „Laat uw hart niet afgunstig zijn op zondaars, maar wees in de vrees voor Jehovah, de gehele dag. Want in dat geval zal er een toekomst bestaan, en uw eigen hoop zal niet afgesneden worden.” — Spreuken 23:17, 18.

[Voetnoten]

^ ¶2 Sommige volwassenen verliezen hun vrees voor gevaar wanneer zij door hun werk geregeld in hachelijke situaties verkeren. Toen een ervaren handwerksman werd gevraagd waarom zo veel timmerlui een vinger missen, antwoordde hij eenvoudig: „Zij verliezen hun vrees voor die snelle elektrische zagen.”

^ ¶4 Jehovah zelf voelt deze walging. In Efeziërs 4:29 bijvoorbeeld wordt smerige taal als een „verdorven woord” aangeduid. Het Griekse woord voor „verdorven” duidt letterlijk op rottende vruchten of vis, of rottend vlees. Zo’n term beschrijft op levendige wijze de afkeer die wij ten aanzien van schimpend of ontuchtig gepraat dienen te voelen. Evenzo worden in de Schrift afgoden vaak aangeduid als „drekgoden” (Deuteronomium 29:17; Ezechiël 6:9). Onze natuurlijke afkeer van drek, of uitwerpselen, helpt ons Gods gevoelens van walging voor elke vorm van afgoderij te begrijpen.

^ ¶6 Beschouw bij wijze van voorbeeld eens de bijbelse verslagen van Kaïn (Genesis 4:3-12), David (2 Samuël 11:2–12:14), Gehazi (2 Koningen 5:20-27) en Uzzia (2 Kronieken 26:16-21).

Kunt u zich dit herinneren?

• Hoe leren wij het kwade te haten?

• Hoe toonden sommige Israëlieten in Maleachi’s tijd dat zij Jehovah’s vriendschap als iets vanzelfsprekends beschouwden?

• Wat kunnen wij van Abraham, Jozef en Job over de vrees voor God leren?

• Aan welke vrees zal nooit een einde komen, en waarom niet?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 19]

Verstandige ouders brengen hun kinderen gezonde vrees bij

[Illustratie op blz. 20]

Net zoals vrees ons van gevaar afkeert, zo keert godvruchtige vrees ons van het slechte af

[Illustratie op blz. 23]

Job behield zijn vrees voor God, zelfs toen hij met drie valse vrienden werd geconfronteerd

[Verantwoording]

From the Bible translation Vulgata Latina, 1795