Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Beloond voor het beoefenen van godvruchtige toewijding

Beloond voor het beoefenen van godvruchtige toewijding

Levensgeschiedenis

Beloond voor het beoefenen van godvruchtige toewijding

VERTELD DOOR WILLIAM AIHINORIA

Midden in de nacht werd ik wakker door het bekende geluid van Vaders gekerm. Hij rolde over de grond terwijl hij zijn buik vasthield. Moeder, mijn zus en ik gingen om hem heen zitten. Toen de pijn leek af te nemen, ging hij rechtop zitten, zuchtte en zei: „Alleen Jehovah’s Getuigen hebben vrede op deze aarde.” De opmerking was raadselachtig, maar maakte diepe indruk op me omdat ik nog nooit van Jehovah’s Getuigen had gehoord. Ik vroeg me af wat hij bedoelde.

DAT voorval vond plaats in 1953, toen ik zes jaar was. Ik maakte deel uit van een polygaam huisgezin in Ewossa, een landbouwdorp in het midden-westen van Nigeria. Ik was het tweede kind, maar de eerste zoon in een gezin dat steeds groter werd, totdat Vader uiteindelijk drie vrouwen en dertien kinderen had. We woonden in bij Grootvader, in een lemen huis met vier kamers en een rieten dak. Het huisgezin omvatte ook Grootmoeder en Vaders drie broers en hun gezinnen.

Mijn kinderjaren waren ellendig. Dat kwam vooral door Vaders slechte gezondheid. Hij had chronische buikpijn die tot aan zijn dood vele jaren later aanhield. Zijn onbekende kwaal reageerde op geen enkele medische behandeling — met kruiden of regulier — die een Afrikaans boerengezin zich kon veroorloven. Vele nachten brachten we huilend naast Vader door terwijl hij over de grond rolde van de pijn tot de haan de volgende ochtend kraaide. Op zoek naar een geneesmiddel voor zijn ziekte ging hij vaak met Moeder op reis en liet mij en mijn broers en zussen onder de hoede van Grootmoeder achter.

Ons gezin leefde van het verbouwen en verkopen van yam, cassave en kolanoten. Soms tapten we ook rubber als aanvulling op ons magere inkomen. Ons hoofdvoedsel was yam. ’s Ochtends aten we yam, ’s middags fijngestampte yam en ’s avonds hadden we weer yam. Af en toe hadden we een beetje variatie wanneer we geroosterde banaan aten.

Voorouderverering maakte een belangrijk deel van ons leven uit. Het gezin offerde voedsel aan stokken waaraan kaurischelpen waren vastgebonden. Vader aanbad ook een afgodsbeeld om boze geesten en heksen af te weren.

Toen ik vijf was, verhuisden we tijdelijk naar een agrarisch kamp zo’n elf kilometer verderop. Daar liep Vader de guineawormziekte op, wat een extra kwelling was naast zijn buikaandoening. Overdag kon hij niet werken, en ’s nachts werd hij door buikpijn gekweld. Ik liep zandvlooienbesmetting, een vorm van vlektyfus, op. Als gevolg hiervan leefden we van wat onze familie ons gaf. Om niet in ellende te moeten sterven, verhuisden we terug naar ons dorp Ewossa. Vader wilde dat ik, zijn oudste zoon, meer werd dan een boer die het maar amper wist te rooien. Hij meende dat een goede opleiding me in staat zou stellen de levensstandaard van het gezin te verhogen en me zou helpen mijn broers en zussen groot te brengen.

Kennismaking met verschillende religies

Toen we terug in ons dorp waren, kon ik aan mijn schoolopleiding beginnen. Hierdoor kwam ik in aanraking met de religies van de christenheid. In de jaren ’50 was een westerse opleiding nauwelijks te scheiden van de religie van de koloniale machthebbers. Omdat ik naar een katholieke lagere school ging, moest ik rooms-katholiek zijn.

In 1966, het jaar dat ik negentien werd, werd ik toegelaten aan de Pilgrim Baptist Secondary School in het dorp Ewohinmi, zo’n acht kilometer van Ewossa. Daar veranderde mijn religieuze opleiding. Omdat ik nu naar een protestantse school ging, mocht ik van de pastoors niet aan de zondagsmis deelnemen.

Het was op deze baptistenschool dat ik voor het eerst met de bijbel in aanraking kwam. Hoewel ik naar de katholieke kerk bleef gaan, las ik elke zondag na de katholieke kerkdienst in mijn eentje in de bijbel. De leringen van Jezus Christus fascineerden me en wekten het verlangen in me op een zinvol leven van godvruchtige toewijding te leiden. Hoe meer ik in de bijbel las, hoe groter mijn afkeer werd van de schijnheiligheid van sommige religieuze leiders en de immorele levensstijl van veel leken. Wat ik zag onder degenen die beweerden christenen te zijn, was heel anders dan wat Jezus en zijn discipelen onderwezen en deden.

Vooral bepaalde incidenten schokten me. Toen ik op een keer naar de winkel van de godsdienstonderwijzer ging om een rozenkrans te halen, zag ik een fetisj aan de deurpost van de winkel hangen. Een andere keer probeerde het hoofd van de baptistenschool me seksueel te misbruiken. Later vernam ik dat hij homo was en anderen misbruikt had. Ik piekerde over deze dingen en vroeg me af: ’Keurt God religies goed waarvan de leden en zelfs de leiders niet verantwoordelijk worden gehouden voor grove zonden?’

Een verandering van religie

Toch vond ik het prachtig wat ik in de bijbel las en besloot erin te blijven lezen. Het was in die tijd dat ik begon na te denken over Vaders opmerking zo’n vijftien jaar daarvoor: „Alleen Jehovah’s Getuigen hebben vrede op deze aarde.” Maar ik aarzelde omdat Getuige-jongeren op mijn school werden bespot en soms werden gestraft omdat ze niet aan onze ochtenddienst meededen. En sommige dingen die ze geloofden leken vreemd. Ik vond het bijvoorbeeld moeilijk te geloven dat slechts 144.000 personen naar de hemel gingen (Openbaring 14:3). Aangezien het mijn verlangen was naar de hemel te gaan, vroeg ik me af of dit aantal vóór mijn geboorte niet al compleet was.

Het was duidelijk dat de Getuigen in hun gedrag en houding anders waren. Ze waren niet betrokken bij de immorele en gewelddadige praktijken van andere jongeren op school. Naar mijn mening waren ze echt afgescheiden van de wereld; en ik had in de bijbel gelezen dat degenen die de ware religie beoefenen, dit moeten zijn. — Johannes 17:14-16; Jakobus 1:27.

Ik besloot een verder onderzoek in te stellen. In september 1969 wist ik aan het boek De waarheid die tot eeuwig leven leidt te komen. De maand daarop begon een pionier, zoals een volletijddienaar van Jehovah’s Getuigen wordt genoemd, met me te studeren. Aangemoedigd door mijn eerste studie begon ik het Waarheid-boek op een zaterdagavond te lezen en had het de volgende middag uit. Onmiddellijk begon ik mijn medeleerlingen de prachtige dingen te vertellen die ik gelezen had. De leerlingen en leraren dachten dat mijn pas gevonden geloof me gek maakte. Maar ik wist dat ik niet gek werd. — Handelingen 26:24.

Het nieuws dat ik een nieuwe religie predikte, werd aan mijn ouders doorgegeven. Ze vroegen me onmiddellijk naar huis te komen zodat ze te weten konden komen wat mijn probleem was. Er was niemand tot wie ik me kon wenden om raad, omdat alle Getuigen naar een van hun districtscongressen in Ilesha waren gegaan. Bij mijn thuiskomst werd ik door mijn moeder en andere familieleden met vragen en kritiek bestookt. Ik deed mijn best om wat ik uit de bijbel leerde, te verdedigen. — 1 Petrus 3:15.

Na tevergeefs te hebben getracht te bewijzen dat Jehovah’s Getuigen valse leraren waren, probeerde mijn oom een andere benadering. Hij deed een dringend beroep op me en zei: „Vergeet niet dat je naar school bent gegaan om een opleiding te volgen. Als je stopt met je studies en gaat prediken, zul je je opleiding nooit afmaken. Dus waarom wacht je niet totdat je afgestudeerd bent voordat je je bij deze nieuwe religie aansluit?” Dat leek destijds redelijk, dus hield ik ermee op met de Getuigen te studeren.

In december 1970, onmiddellijk nadat ik afgestudeerd was, ging ik naar de Koninkrijkszaal, en sindsdien ben ik naar de vergaderingen van Jehovah’s Getuigen blijven gaan. Op 30 augustus 1971 werd ik als symbool van mijn opdracht aan God gedoopt. Dat was niet alleen voor mijn ouders maar voor het hele dorp een schok. Ze zeiden dat ik hen had teleurgesteld omdat ik de eerste in Ewossa en omgeving was die een studiebeurs van de regering had gekregen. Velen hadden hoge verwachtingen van me. Ze hoopten dat ik mijn opleiding zou gebruiken om de situatie in het dorp te verbeteren.

Gevolgen van mijn verandering

Mijn familie en de oudere mannen van het dorp zonden een delegatie die me moest proberen te overreden mijn geloof af te zweren. Hun pogingen gingen gepaard met vervloekingen. „Als je deze religie niet verlaat,” zeiden ze, „is je toekomst tot mislukking gedoemd. Je zult geen werk vinden. Je zult geen eigen huis bouwen. Je zult niet kunnen trouwen en geen gezin kunnen stichten.”

Tegen hun sinistere voorspellingen in vond ik tien maanden nadat ik van school was gekomen, een baan als leraar. In oktober 1972 trouwde ik met mijn lieve vrouw, Veronica. Later leidde de regering me op als tussenpersoon voor landbouwontwikkeling. Ik kocht mijn eerste auto en begon ons huis te bouwen. Op 5 november 1973 werd onze oudste dochter, Victory, geboren en in de jaren die volgden kregen we nog Lydia, Wilfred en Joan. In 1986 werd ons jongste kind, Micah, geboren. Het zijn allemaal lieve kinderen, een erfdeel van Jehovah. — Psalm 127:3.

Als ik terugkijk, kan ik zeggen dat de boze wensen van het dorp allemaal in zegeningen veranderd zijn. Daarom heb ik mijn oudste dochter Victory genoemd. Onlangs schreef het dorp me en zei: „We willen graag dat je, nu God je zegent, naar huis komt en een aandeel hebt aan de ontwikkeling van ons dorp.”

Kinderen in Gods wegen grootbrengen

Mijn vrouw en ik wisten dat we onze door God gegeven verantwoordelijkheid om kinderen op te voeden niet konden combineren met het najagen van materiële rijkdom. We hebben dus geleerd tevreden te zijn met een eenvoudig leven. We leven liever op deze manier dan de mogelijke gevolgen te ervaren van het kiezen van een andere levensstijl.

In ons deel van de wereld is het heel gewoon een huis met andere gezinnen te delen, waarbij dezelfde badkamer, keuken, enzovoorts, wordt gebruikt. We waren blij dat we in elke stad waarnaar ik als ambtenaar werd overgeplaatst, altijd particuliere woningen hebben kunnen huren. Nu waren zulke woningen wel duurder, maar daardoor werden onze kinderen minder blootgesteld aan ongezonde invloeden. Ik dank Jehovah dat we onze kinderen in de loop der jaren in een geestelijk gezonde omgeving hebben kunnen grootbrengen.

Bovendien is mijn vrouw thuisgebleven om bij onze kinderen te zijn en voor hen te zorgen. Na mijn werk proberen we als gezin dingen samen te doen. Alles wat we doen, doen we als team. Dit omvat gezinsbijbelstudie, het voorbereiden en het bijwonen van gemeentevergaderingen, het deelnemen aan de christelijke bediening, alsook sociale activiteiten.

We hebben geprobeerd de raad uit Deuteronomium 6:6, 7 toe te passen, waar ouders worden aangespoord hun kinderen niet alleen thuis, maar bij elke gelegenheid te onderwijzen. Dit heeft de kinderen ertoe gebracht omgang te zoeken binnen de kring van Getuigen en niet erbuiten. Ze hebben door ons voorbeeld geleerd erop te letten met wie ze omgaan, omdat Veronica en ik niet buitensporig veel tijd doorbrengen in het gezelschap van mensen die onze overtuiging niet delen. — Spreuken 13:20; 1 Korinthiërs 15:33.

Natuurlijk zijn onze leiding en ons onderwijs niet de enige positieve invloeden in het leven van onze kinderen geweest. Ons huis heeft opengestaan en staat nog steeds open voor ijverige christenen, van wie velen reizende opzieners van Jehovah’s Getuigen zijn. De tijd die deze rijpe christenen met ons gezin hebben doorgebracht, heeft onze kinderen de gelegenheid gegeven hun zelfopofferende levenswijze gade te slaan en ervan te leren. Dit heeft kracht bijgezet aan ons onderwijs, en de kinderen hebben zich de bijbelse waarheid eigen gemaakt.

Beloond voor godvruchtige toewijding

Nu zijn mijn vrouw en ik, samen met vier van onze kinderen, in de volletijddienst. Ik begon met pionieren in 1973. Door de jaren heen heb ik van tijd tot tijd mijn volletijddienst om financiële redenen moeten onderbreken. Ik heb ook af en toe het voorrecht gehad een aandeel te hebben aan het geven van onderwijs op de Koninkrijksbedieningsschool, die in opleiding voorziet voor christelijke opzieners van Jehovah’s Getuigen. Op het moment geniet ik het voorrecht in een ziekenhuiscontactcomité te dienen, alsook de stadsopziener van Uhonmora te zijn.

Mijn twee oudste dochters, Victory en Lydia, zijn gelukkig getrouwd met voortreffelijke christelijke ouderlingen. Zij en hun echtgenoten dienen op het bijkantoor van Jehovah’s Getuigen in Igieduma (Nigeria). Onze oudste zoon, Wilfred, is dienaar in de bediening, en onze jongste, Micah, is regelmatig in de hulppioniersdienst. In 1997 maakte Joan haar middelbare school af en begon in de gewone pioniersdienst.

Een van de meest lonende ervaringen in mijn leven is anderen te helpen Jehovah God te dienen. Hiertoe behoren enkele leden van mijn familie. Mijn vader heeft inspanningen gedaan om Jehovah te dienen, maar zijn polygame levenswijze hield hem tegen. Sinds mijn jeugd heb ik van mensen gehouden. Wanneer ik anderen zie lijden, is het alsof mijn problemen minder belangrijk zijn. Ik denk dat ze zien dat mijn verlangen om hen te helpen oprecht is, en dat maakt het voor hen makkelijker met me te praten.

Een van degenen die ik geholpen heb kennis van Gods voornemens te krijgen, is een bedlegerige jonge man. Hij werkte in een elektriciteitsbedrijf, waar hij een vreselijke elektrische schok kreeg waardoor hij vanaf de borst verlamd raakte. Hij aanvaardde een bijbelstudie en gaandeweg reageerde hij gunstig op wat hij leerde. Zijn doop op 14 oktober 1995, in een riviertje bij ons huis, was de eerste keer in vijftien jaar dat hij uit zijn bed was geweest. Hij zei dat het de gelukkigste dag van zijn leven was. Hij is nu dienaar in de bediening in de gemeente.

Ik kan zeggen dat ik er geen spijt van heb er zo’n dertig jaar geleden voor gekozen te hebben Jehovah samen met zijn verenigde, opgedragen volk te dienen. Ik heb onder hen echte liefde in actie gezien. Zelfs als Jehovah’s beloning voor zijn getrouwe dienstknechten niet de hoop van eeuwig leven zou omvatten, zou ik nog steeds een leven van godvruchtige toewijding willen leiden (1 Timotheüs 6:6; Hebreeën 11:6). Die toewijding heeft mijn leven gevormd en het stabiliteit gegeven, en mij en mijn gezin vreugde, voldoening en geluk geschonken.

[Illustratie op blz. 25]

Met mijn vrouw en kinderen in 1990

[Illustratie op blz. 26]

Met mijn vrouw en kinderen en twee schoonzoons