Zij blijven in de waarheid wandelen
Zij blijven in de waarheid wandelen
„Ik heb geen grotere reden tot dankbaarheid dan deze dingen, dat ik hoor dat mijn kinderen voortgaan in de waarheid te wandelen.” — 3 JOHANNES 4.
1. Waarop vestigt „de waarheid van het goede nieuws” de aandacht?
JEHOVAH schenkt zijn goedkeuring alleen aan degenen die hem „met geest en waarheid” aanbidden (Johannes 4:24). Ze gehoorzamen de waarheid door het volledige patroon te aanvaarden van christelijke onderwijzingen die op Gods Woord gebaseerd zijn. Deze „waarheid van het goede nieuws” vestigt de aandacht op Jezus Christus en de rechtvaardiging van Jehovah’s soevereiniteit door middel van het Koninkrijk (Galaten 2:14). God laat „een werking van dwaling” gaan tot degenen die de voorkeur geven aan bedrog, maar redding is alleen mogelijk als we geloof hebben in het goede nieuws en in de waarheid wandelen. — 2 Thessalonicenzen 2:9-12; Efeziërs 1:13, 14.
2. Waarvoor was de apostel Johannes bijzonder dankbaar, en in wat voor verhouding stond hij tot Gajus?
2 Koninkrijksverkondigers zijn „medewerkers in de waarheid”. Net als de apostel Johannes en zijn vriend Gajus houden ze resoluut vast aan de waarheid en wandelen erin. Met Gajus in gedachten schreef Johannes: „Ik heb geen grotere reden tot dankbaarheid dan deze dingen, dat ik hoor dat mijn kinderen voortgaan in de waarheid te wandelen” (3 Johannes 3-8). Ook als de oudere Johannes zelf Gajus niet met de waarheid in contact had gebracht, dan maakte toch de gevorderde leeftijd, de christelijke rijpheid en de vaderlijke genegenheid van de apostel het passend dat deze schijnbaar jongere man als een van Johannes’ geestelijke kinderen werd bezien.
De waarheid en christelijke aanbidding
3. Wat was het doel en het nut van de door vroege christenen gehouden vergaderingen?
3 Om over de waarheid te leren, kwamen de vroege christenen als gemeenten bijeen, vaak in particuliere huizen (Romeinen 16:3-5). Als gevolg daarvan ontvingen ze aanmoediging en spoorden ze elkaar tot liefde en voortreffelijke werken aan (Hebreeën 10:24, 25). Over belijdende christenen in latere tijden schreef Tertullianus (ca. 155–na 220 G.T.): „Wij komen samen ter lezing van de Schrift . . . wij [voeden] ons geloof door het gewijde woord, wij verlevendigen onze hoop, wij bevestigen ons vertrouwen.” — Apologeticum, hoofdstuk 39.
4. Welke rol heeft zingen op christelijke vergaderingen gespeeld?
4 Zingen was waarschijnlijk een onderdeel van de vroeg-christelijke vergaderingen (Efeziërs 5:19; Kolossenzen 3:16). Professor Henry Chadwick schrijft dat de tweede-eeuwse criticus Celsus de kennelijk melodieuze liederen die door belijdende christenen werden gebruikt „zo prachtig [vond] dat hij zich stoorde aan de invloed die ze op zijn emoties hadden”. Chadwick voegt eraan toe: „Clemens van Alexandrië is de vroegste christelijke schrijver die bespreekt wat voor muziek passend is voor christelijk gebruik. Hij gelast dat het niet het soort moet zijn dat verband houdt met erotische dansmuziek” (The Early Church, blz. 274, 275). Net als de eerste christenen waarschijnlijk zongen wanneer ze bijeenkwamen, zo zingen Jehovah’s Getuigen vaak op de bijbel gebaseerde liederen, zoals indrukwekkende lofliederen waarin God en het Koninkrijk worden geprezen.
5. (a) Hoe werd er in vroeg-christelijke gemeenten geestelijke leiding verschaft? (b) Hoe hebben ware christenen Jezus’ in Mattheüs 23:8, 9 opgetekende woorden toegepast?
5 In de vroeg-christelijke gemeenten onderwezen opzieners de waarheid, en dienaren in de bediening stonden medegelovigen op verschillende manieren bij (Filippenzen 1:1). Een besturend lichaam dat zich op Gods Woord en de heilige geest verliet, verschafte geestelijke leiding (Handelingen 15:6, 23-31). Er werden geen religieuze titels gebruikt omdat Jezus zijn discipelen had geboden: „Gij moet u geen Rabbi laten noemen, want één is uw leraar, terwijl gij allen broeders zijt. Noemt bovendien niemand op aarde uw vader, want één is uw Vader, de Hemelse” (Mattheüs 23:8, 9). In deze en vele andere opzichten zijn er overeenkomsten tussen de vroege christenen en Jehovah’s Getuigen.
Wegens het prediken van de waarheid vervolgd
6, 7. Hoe zijn ware christenen, hoewel ze een vreedzame boodschap verkondigen, behandeld?
6 Hoewel de vroege christenen de vreedzame Koninkrijksboodschap verkondigden, werden ze net als Jezus vervolgd (Johannes 15:20; 17:14). De historicus John L. von Mosheim noemde de eerste-eeuwse christenen „een groep mensen van het meest onschadelijke en onschuldige soort, die in hun geest nooit een wens of gedachte hebben gekoesterd die nadelig was voor het welzijn van de staat”. Dr. Mosheim zei dat „hetgeen de Romeinen tegen de christenen opzette, de eenvoud van hun aanbidding was, die in niets op de heilige riten van enig ander volk leek”. Hij voegde eraan toe: „Ze kenden geen offers, tempels, beelden, orakels of priesterorden; en dit was voldoende om de smaad over zich te brengen van een onwetende menigte, die dacht dat er zonder deze dingen geen religie kon zijn. Zo beschouwde men hen als een soort van atheïsten; en de Romeinse wet verklaarde dat degenen die van atheïsme beschuldigd konden worden een pest voor de menselijke maatschappij vormden.”
Handelingen 19:23-40; 1 Korinthiërs 10:14). Tertullianus schreef: „Naar hun overtuiging [zijn] de Christenen de schuld . . . van elke ramp, die het rijk treft en van elk ongeluk dat het volk overkomt. Als de Tiber wast, zodat het water tot aan de kaden staat, als de Nijl niet wast en het land niet overstroomt, als het weer niet wil omslaan, als de aarde beeft, als er hongersnood of pest is, dan roept het volk terstond: ’De Christenen voor den leeuw.’” Ware christenen ’hoeden zich voor de afgoden’, ongeacht de consequenties. — 1 Johannes 5:21.
7 Priesters, handwerkslieden en anderen die van afgoderij leefden, zetten de bevolking op tegen de christenen, die niet aan afgodische praktijken deelnamen (De waarheid en godsdienstige vieringen
8. Waarom wordt Kerstmis niet gevierd door degenen die in de waarheid wandelen?
8 Degenen die in de waarheid wandelen, vermijden onschriftuurlijke vieringen omdat ’licht niets met duisternis gemeen heeft’ (2 Korinthiërs 6:14-18). Zo vieren ze op 25 december geen Kerstmis. „Niemand kent de precieze datum van Christus’ geboorte”, zegt The World Book Encyclopedia. The Encyclopedia Americana (uitgave van 1956) verklaart: „De Saturnaliën, een Romeins feest dat half december werd gevierd, verschaften het voorbeeld voor veel van de vrolijke kerstgebruiken.” M’Clintock en Strongs Cyclopædia merkt op: „De viering van het kerstfeest is niet door God ingesteld, noch is ze van N[ieuw] T[estamentische] oorsprong.” En het boek Daily Life in the Time of Jesus verklaart: „De kudden . . . brachten de winter op stal door, en alleen al op grond hiervan kan men inzien dat de traditionele datum voor Kerstmis, in de winter, waarschijnlijk niet juist is, aangezien in het Evangelie staat dat de herders in het veld waren.” — Lukas 2:8-11.
9. Waarom hebben vroegere en hedendaagse dienstknechten van Jehovah paasvieringen gemeden?
9 Pasen wordt geacht de herdenking te zijn van de opstanding van Christus, maar betrouwbare bronnen brengen de paasviering in verband met valse aanbidding. The Westminster Dictionary of the Bible zegt dat Pasen (in het Engels Easter) „oorspronkelijk het lentefeest [was] ter ere van de Germaanse godin van het licht en de lente die in het Angelsaksisch als Eastre [of Eostre] bekend is”. In ieder geval verklaart de Encyclopædia Britannica (11de uitgave): „Er staat geen aanwijzing in het Nieuwe Testament . . . dat men Pasen vierde.” Pasen was geen vroeg-christelijk gebruik en wordt in deze tijd niet door Jehovah’s dienstknechten gevierd.
10. Welke viering heeft Jezus ingesteld, en wie zijn deze op juiste wijze in acht blijven nemen?
10 Jezus heeft zijn volgelingen niet geboden om zijn geboorte of zijn opstanding te gedenken, maar hij heeft wel de Gedachtenisviering van zijn offerandelijke dood ingesteld (Romeinen 5:8). Ja, dit is de enige gebeurtenis die hij zijn discipelen gebood te gedenken (Lukas 22:19, 20). Deze jaarlijkse gebeurtenis, ook het Avondmaal des Heren genoemd, wordt nog steeds door Jehovah’s Getuigen herdacht. — 1 Korinthiërs 11:20-26.
De waarheid over de hele aarde bekendgemaakt
11, 12. Hoe hebben degenen die in de waarheid wandelen altijd hun predikingsactiviteit ondersteund?
11 Degenen die de waarheid kennen, beschouwen het als een voorrecht om hun tijd, energie en andere middelen aan de prediking van het goede nieuws te besteden (Markus 13:10). De vroeg-christelijke predikingsactiviteit werd ondersteund door vrijwillige bijdragen (2 Korinthiërs 8:12; 9:7). Tertullianus schreef: „Ook als er een soort kas is, wordt die niet gevormd van het ’eregeld’, als werd de godsdienst verkwanseld. Een ieder geeft een bescheiden bijdrage op een bepaalden dag van de maand of wanneer hij wil en als hij het wil en als hij het kan. Niemand wordt gedwongen, maar men draagt vrijwillig bij.” — Apologeticum, hoofdstuk 39.
12 De wereldwijde Koninkrijksprediking van Jehovah’s Getuigen wordt ook door vrijwillige bijdragen ondersteund. Behalve de Getuigen beschouwen dankbare geïnteresseerde mensen het als een voorrecht deze activiteit met hun bijdragen te ondersteunen. Ook hier bestaat er een overeenkomst tussen de eerste christenen en Jehovah’s Getuigen.
De waarheid en persoonlijk gedrag
13. Op welke raad van Petrus met betrekking tot hun gedrag slaan Jehovah’s Getuigen acht?
13 Als personen die in de waarheid wandelden, gehoorzaamden vroege christenen de raad van de apostel Petrus: „Bewaart een voortreffelijk gedrag onder de natiën, opdat zij in datgene waarin zij ten nadele van u spreken als over boosdoeners, ten gevolge van uw voortreffelijke werken, waarvan zij ooggetuigen zijn, God mogen verheerlijken op zijn inspectiedag” (1 Petrus 2:12). Jehovah’s Getuigen nemen die woorden ter harte.
14. Wat is de christelijke zienswijze ten aanzien van immoreel amusement?
14 Zelfs nadat de afval was binnengedrongen, vermeden naamchristenen immorele activiteiten. W. D. Killen, hoogleraar in de kerkgeschiedenis, schreef: „In de tweede en derde eeuw was het theater in elke grote stad een centrum van vermaak; en hoewel de acteurs gewoonlijk personen van zeer losse zeden waren, bevredigden hun dramatische opvoeringen voortdurend de lage lusten van die periode. . . . Alle ware christenen bezagen het theater met afkeer. . . . Ze deinsden terug voor de obsceniteit ervan; en het voortdurend aanroepen van de goden en godinnen van het heidendom deed hun religieuze overtuiging geweld aan” (The Ancient Church, blz. 318, 319). Jezus’ ware volgelingen in deze tijd vermijden ook ontuchtige en moreel ontaarde vormen van ontspanning. — Efeziërs 5:3-5.
De waarheid en „de superieure autoriteiten”
15, 16. Wie zijn „de superieure autoriteiten”, en hoe zijn ze bezien door degenen die in de waarheid wandelen?
15 In weerwil van het voortreffelijke gedrag dat de vroege christenen aan de dag legden, beoordeelden de meeste Romeinse keizers hen verkeerd. De historicus E. G. Hardy zegt dat de keizers hen als „ietwat verachtelijke dwepers” bezagen. Uit de correspondentie tussen stadhouder Plinius de Jongere van Bithynië en keizer Trajanus blijkt dat de heersende klassen over het algemeen niets wisten van de ware aard van het christendom. Hoe bezien christenen de staat?
16 Net als Jezus’ vroege volgelingen zijn Jehovah’s Getuigen in een relatieve onderworpenheid aan de ’superieure regeringsautoriteiten’ (Romeinen 13:1-7). Wanneer er een conflict rijst tussen datgene wat een mens eist en wat God wil, nemen ze het standpunt in: „Wij moeten God als regeerder meer gehoorzamen dan mensen” (Handelingen 5:29). Het boek After Jesus — The Triumph of Christianity zegt: „Hoewel christenen wellicht niet de keizeraanbidding beoefenden, waren ze geen opruiers, en hun religie, ofschoon die van heidens standpunt uit bezien vreemd en soms aanstootgevend was, vormde geen echte bedreiging voor het keizerrijk.”
17. (a) Van welke regering waren de vroege christenen voorstanders? (b) Hoe hebben ware volgelingen van Christus de woorden van Jesaja 2:4 in hun leven toegepast?
Hebreeën 11:8-10). Net als hun Meester waren Jezus’ discipelen „geen deel van de wereld” (Johannes 17:14-16). En met betrekking tot menselijke oorlogvoering en wedijver hadden ze vrede nagestreefd door ’hun zwaarden tot ploegscharen te smeden’ (Jesaja 2:4). Een interessante parallel opmerkend, zei de docent in de kerkgeschiedenis Geoffrey F. Nuttall: „De vroeg-christelijke houding ten aanzien van oorlog leek veel op die van de mensen die zich Jehovah’s Getuigen noemen en we vinden dat een zeer moeilijk toe te geven feit.”
17 Vroege christenen waren voorstanders van Gods koninkrijk, net als de patriarchen Abraham, Isaäk en Jakob geloof oefenden in die beloofde ’stad waarvan God de maker is’ (18. Waarom heeft geen enkele regering enige reden om Jehovah’s Getuigen te vrezen?
18 Als neutrale personen die in onderworpenheid aan „de superieure autoriteiten” waren, vormden de eerste christenen geen bedreiging voor welke bestaande politieke machten maar ook, en dat zijn Jehovah’s Getuigen ook niet. „Er is een dweperige en paranoïde verbeelding voor nodig om te geloven dat de Jehovah’s Getuigen ook maar enige bedreiging vormen voor welk politiek regime dan ook”, schreef een Noord-Amerikaans redactioneel commentator. „Ze zijn zo tegen revolutie gekant en vredelievend als een religieus lichaam maar zijn kan.” Geïnformeerde autoriteiten weten dat ze niets te vrezen hebben van Getuigen van Jehovah.
19. Wat kan er met betrekking tot belastingen worden gezegd over de vroege christenen en Jehovah’s Getuigen?
19 Een manier waarop de vroege christenen achting voor „de superieure autoriteiten” toonden, was door hun belastingen te betalen. Justinus Martyr stelde, toen hij aan de Romeinse keizer Antoninus Pius (138–161 G.T.) schreef, dat christenen „vóór anderen” hun belastingen betaalden (Eerste Apologie, hoofdstuk 17). En Tertullianus zei tot de Romeinse regeerders dat hun belastinginners ’de christenen dankbaar zullen zijn’ voor de gewetensvolle manier waarop ze hun belastingen betaalden (Apologeticum, hoofdstuk 42). Christenen trokken profijt van de Pax Romana, of Romeinse vrede, met haar orde en gezag, Markus 12:17). Jehovah’s dienstknechten volgen deze raad thans op en zijn geprezen voor hun eerlijkheid, zoals in het betalen van belastingen. — Hebreeën 13:18.
de goede wegen en het relatief veilige reizen op zee. Beseffend wat ze aan de gemeenschap te danken hadden, sloegen ze acht op Jezus’ woorden: „Betaalt caesar terug wat van caesar, maar God wat van God is” (De waarheid — Een verenigende band
20, 21. Wat geldt voor zowel de vroege christenen als Jehovah’s hedendaagse dienstknechten met betrekking tot een vreedzame broederschap?
20 Omdat de vroege christenen in de waarheid wandelden, waren ze verenigd in een vreedzame broederschap, net als Jehovah’s Getuigen in deze tijd (Handelingen 10:34, 35). Een in The Moscow Times afgedrukte brief zei: „[Jehovah’s Getuigen staan] bekend als heel aardige, vriendelijke en zachtmoedige mensen die makkelijk in de omgang zijn, anderen nooit onder druk zetten en altijd vrede zoeken in hun verhouding met anderen . . . Er bevinden zich onder hen geen dronkaards, drugsverslaafden of mensen die steekpenningen aannemen en de reden is erg eenvoudig: ze proberen zich gewoon in alles wat ze doen of zeggen te laten leiden door hun bijbelse overtuiging. Als alle mensen op aarde op zijn minst maar zouden proberen in overeenstemming met de bijbel te leven zoals Jehovah’s Getuigen dit doen, dan zou onze wrede wereld er absoluut heel anders uitzien.”
21 De Encyclopedia of Early Christianity verklaart: „De vroege kerk zag zichzelf als één nieuwe menselijke familie waarin de tot dusver vijandige groepen, joden en niet-joden, samen in eenheid en vrede konden leven.” Jehovah’s Getuigen zijn ook een vredelievende internationale broederschap — werkelijk een nieuwe-wereldmaatschappij (Efeziërs 2:11-18; 1 Petrus 5:9; 2 Petrus 3:13). Toen het hoofd van de bewakingsdienst van de Pretoria Show Grounds in Zuid-Afrika zag hoe Getuigen van alle rassen daar als congresafgevaardigden vreedzaam bijeenkwamen, zei hij: „Iedereen was en is voorkomend, de mensen praten vriendelijk tegen elkaar, de houding die de afgelopen paar dagen aan de dag is gelegd — dit alles toont aan van welk kaliber de leden van uw genootschap zijn en dat allen als één gelukkige familie samenleven.”
Gezegend wegens het onderwijzen van de waarheid
22. Wat is er gebeurd omdat christenen de waarheid openbaar hebben gemaakt?
22 Door hun gedrag en predikingsactiviteit maakten Paulus en andere christenen ’de waarheid openbaar’ (2 Korinthiërs 4:2). Bent u het er niet mee eens dat Jehovah’s Getuigen hetzelfde doen en de waarheid aan alle natiën onderwijzen? Mensen over de hele aarde aanvaarden de ware aanbidding en stromen in steeds toenemende aantallen naar ’de berg van Jehovah’s huis’ (Jesaja 2:2, 3). Elk jaar worden duizenden personen als symbool van hun opdracht aan God gedoopt en dit heeft tot de vorming van veel nieuwe gemeenten geleid.
23. Hoe beziet u degenen die de waarheid aan alle natiën onderwijzen?
23 Hoewel Jehovah’s dienstknechten een verschillende achtergrond hebben, zijn ze verenigd in de ware aanbidding. De liefde die ze tentoonspreiden, identificeert hen als Jezus’ discipelen (Johannes 13:35). Ziet u dat ’God werkelijk in hun midden is’? (1 Korinthiërs 14:25) Hebt u zich geschaard aan de zijde van degenen die de waarheid aan alle natiën onderwijzen? Zo ja, moge u dan blijvende dankbaarheid tonen voor de waarheid en het voorrecht hebben er voor eeuwig in te wandelen.
Wat zou u antwoorden?
• Welke overeenkomst is er tussen de vroege christenen en Jehovah’s Getuigen in verband met de wijze van aanbidden?
• Wat is de enige religieuze viering die in acht wordt genomen door degenen die in de waarheid wandelen?
• Wie zijn „de superieure autoriteiten”, en hoe bezien christenen ze?
• Hoe is de waarheid een verenigende band?
[Studievragen]
[Illustratie op blz. 21]
Christelijke vergaderingen zijn altijd een zegen geweest voor degenen die in de waarheid wandelen
[Illustraties op blz. 23]
Jezus beval zijn volgelingen de Gedachtenisviering van zijn offerandelijke dood in acht te nemen
[Illustratie op blz. 24]
Net als de vroege christenen tonen Jehovah’s Getuigen respect voor „de superieure autoriteiten”