Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Blijf schouder aan schouder dienst verrichten

Blijf schouder aan schouder dienst verrichten

Blijf schouder aan schouder dienst verrichten

„Ik [zal] volken tot een zuivere taal doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen.” — ZEFANJA 3:9.

1. Wat gebeurt er als vervulling van Zefanja 3:9?

THANS worden er op de gehele aarde ongeveer 6000 talen gesproken. Behalve deze bestaan er allerlei dialecten of streektalen. Maar of mensen nu talen als het Arabisch of het Zoeloe spreken, God heeft iets heel opmerkelijks gedaan. Hij heeft het voor mensen overal mogelijk gemaakt om de enige zuivere taal te leren spreken. Dit gebeurt als vervulling van een bij monde van de profeet Zefanja gedane belofte: „Ik [Jehovah God] [zal] volken tot een zuivere taal [letterlijk: „een reine lip”, vtn.] doen overgaan, opdat zij allen de naam van Jehovah aanroepen, ten einde hem schouder aan schouder te dienen.” — Zefanja 3:9.

2. Wat is de „zuivere taal”, en wat heeft ze mogelijk gemaakt?

2 De „zuivere taal” is Gods waarheid zoals die in zijn Woord, de bijbel, staat. In het bijzonder is het de waarheid omtrent Gods koninkrijk, dat Jehovah’s naam zal heiligen, zijn soevereiniteit zal rechtvaardigen en zegeningen voor de mensheid zal brengen (Mattheüs 6:9, 10). Als de enige geestelijk reine taal op aarde wordt de zuivere taal gesproken door mensen van alle naties en rassen. Ze stelt hen in staat om Jehovah „schouder aan schouder” of, volgens de voetnoot, „met één schouder” te dienen. Ze dienen hem derhalve verenigd, of „eenparig”. — Leidse Vertaling.

Geen plaats voor partijdigheid

3. Wat stelt ons in staat Jehovah verenigd te dienen?

3 Als christenen zijn we dankbaar voor de veeltalige samenwerking die er onder ons bestaat. Hoewel we het goede nieuws van het Koninkrijk in veel menselijke talen prediken, dienen we God in eenheid (Psalm 133:1). Dit is mogelijk omdat we, ongeacht waar we op aarde wonen, de ene zuivere taal tot lof van Jehovah spreken.

4. Waarom mag er geen partijdigheid onder Gods dienstknechten voorkomen?

4 Er mag onder Gods dienstknechten geen partijdigheid voorkomen. De apostel Petrus maakte dat duidelijk toen hij in 36 G.T. in het huis van de niet-joodse legeroverste Cornelius predikte en ertoe bewogen werd te zeggen: „Ik bemerk zeer zeker dat God niet partijdig is, maar in elke natie is de mens die hem vreest en rechtvaardigheid beoefent, aanvaardbaar voor hem” (Handelingen 10:34, 35). Aangezien dat van God gezegd kan worden, is er in de christelijke gemeente geen plaats voor partijdigheid, kliekjes of begunstiging.

5. Waarom is het verkeerd mee te werken aan kliekjesvorming in de gemeente?

5 Betreffende haar bezoek aan de Koninkrijkszaal zei een studente: „Gewoonlijk trekken kerken leden van een bepaald ras of een bepaalde etnische groepering aan. . . . Bij Jehovah’s Getuigen zaten allen gewoon bij elkaar en niet in aparte groepjes.” Maar sommige leden van de gemeente in het oude Korinthe vormden partijen. Door aldus verdeeldheid te veroorzaken, stonden ze de werkzaamheid van Gods heilige geest tegen, want deze bevordert eenheid en vrede (Galaten 5:22). Als we kliekjes vormen in de gemeente zouden we tegen de leiding van de geest in handelen. Laten we daarom de woorden van de apostel Paulus aan de Korinthiërs in gedachte houden: „[Ik] vermaan . . . u, broeders, door de naam van onze Heer Jezus Christus, dat gij allen in overeenstemming met elkaar spreekt en dat er geen verdeeldheid onder u is, maar dat gij nauw verenigd zijt in dezelfde geest en in dezelfde gedachtengang” (1 Korinthiërs 1:10). Paulus legde in zijn brief aan de Efeziërs ook de nadruk op eenheid. — Efeziërs 4:1-6, 16.

6, 7. Welke raad gaf Jakobus aangaande begunstiging, en waarop hebben zijn woorden betrekking?

6 Van christenen werd altijd al onpartijdigheid verlangd (Romeinen 2:11). Omdat sommigen in de eerste-eeuwse gemeente blijk gaven van begunstiging jegens rijke personen, schreef de discipel Jakobus: „Mijn broeders, gij houdt er met betrekking tot het geloof van onze Heer Jezus Christus, onze heerlijkheid, toch geen begunstigingen op na? Want indien er een man met gouden ringen aan zijn vingers en in prachtige kleding op uw vergadering binnenkomt, maar er ook een arme in vuile kleding binnenkomt, doch gij degene die de prachtige kleding draagt, met begunstiging aanziet en zegt: ’Zet u hier neer op een voortreffelijke plaats’, en gij tot de arme zegt: ’Blijf daar staan’, of: ’Ga daar onder aan mijn voetbank zitten’, bestaat er dan geen klassenonderscheid onder u en zijt gij dan geen rechters geworden die verdorven beslissingen neemt?” — Jakobus 2:1-4.

7 Als rijke ongelovigen met gouden ringen aan hun vingers en gekleed in prachtige gewaden naar een christelijke vergadering kwamen en ook arme ongelovigen in vuile kleding, kregen de rijken een voorkeursbehandeling. Hun werd ’een voortreffelijke zitplaats’ aangeboden, terwijl tegen de armen werd gezegd te blijven staan of op de grond aan iemands voeten te gaan zitten. Maar God heeft op onpartijdige wijze voor zowel rijk als arm in Jezus’ loskoopoffer voorzien (Job 34:19; 2 Korinthiërs 5:14). Als we Jehovah dus willen behagen en hem schouder aan schouder willen dienen, mogen we geen blijk geven van begunstiging of ’ter wille van ons eigen voordeel persoonlijkheden bewonderen’. — Judas 4, 16.

Vermijd gemurmureer

8. Wat gebeurde er omdat de Israëlieten murmureerden?

8 Om onze eenheid te bewaren en Gods gunst te blijven genieten, moeten we acht slaan op Paulus’ raad: „Blijft alle dingen zonder gemurmureer . . . doen” (Filippenzen 2:14, 15). De ontrouwe Israëlieten die uit Egyptische slavernij bevrijd waren, murmureerden tegen Mozes en Aäron en bijgevolg zelfs tegen Jehovah God. Daarom gingen alle mannen van twintig jaar en ouder, behalve de getrouwe Jozua en Kaleb en de levieten, het Beloofde Land niet binnen maar stierven tijdens Israëls veertigjarige omzwerving in de wildernis (Numeri 14:2, 3, 26-30; 1 Korinthiërs 10:10). Wat een prijs betaalden ze voor hun gemurmureer!

9. Wat ervoer Mirjam wegens haar gemurmureer?

9 Hieruit blijkt wat er met een hele murmurerende natie kan gebeuren. Wat valt er over individuele murmureerders te zeggen? Welnu, Mozes’ zuster, Mirjam, murmureerde samen met haar broer Aäron: „Heeft Jehovah soms alleen door Mozes gesproken? Heeft hij ook niet door ons gesproken?” Het verslag voegt eraan toe: „Jehovah luisterde” (Numeri 12:1, 2). Het resultaat? Mirjam, die kennelijk de leiding in deze klacht nam, werd door God vernederd. Hoe? Doordat ze met melaatsheid werd geslagen en gedwongen werd zeven dagen lang buiten het kamp te blijven totdat ze weer rein was. — Numeri 12:9-15.

10, 11. Waartoe kan onbeteugeld gemurmureer leiden? Illustreer dit.

10 Murmureren is niet slechts een klacht over iets verkeerds. Verstokte murmureerders hechten te veel belangrijkheid aan hun gevoelens of positie, terwijl ze veeleer de aandacht op zichzelf vestigen dan op God. Indien hier geen paal en perk aan wordt gesteld, veroorzaakt dit onenigheid onder geestelijke broeders en zusters en belemmert het hun inspanningen om Jehovah schouder aan schouder te dienen. Dit is zo omdat murmureerders altijd hun klachten uiten, ongetwijfeld in de hoop dat anderen met hen zullen sympathiseren.

11 Zo kan het zijn dat iemand kritiek uitoefent op de wijze waarop een bepaalde ouderling zijn aandelen in de gemeente behartigt of de manier waarop hij zich van zijn taken kwijt. Als we naar de klager luisteren, gaan we misschien net zo denken als hij. Voordat het zaad van ontevredenheid in onze geest werd geplant, stoorden de activiteiten van de ouderling ons misschien niet, maar nu wel. Op den duur zal alles wat de ouderling doet, verkeerd zijn in onze ogen en kan het zijn dat ook wij over hem beginnen te klagen. Dit soort gedrag past niet in een gemeente van Jehovah’s volk.

12. Welke uitwerking kan murmureren op onze verhouding met God hebben?

12 Murmureren over mannen wier taak het is de kudde van God te weiden, kan tot beschimping leiden. Dit murmureren of hun op lasterlijke wijze kwaad toewensen, kan een nadelige invloed hebben op onze verhouding met Jehovah (Exodus 22:28). Onberouwvolle beschimpers zullen Gods koninkrijk niet beërven (1 Korinthiërs 5:11; 6:10). De discipel Judas schreef over murmureerders die ’heerschappij minachtten en schimpend spraken over heerlijken’, of verantwoordelijke mannen in de gemeente (Judas 8). Die murmureerders genoten niet Gods goedkeuring, en we doen er verstandig aan hun goddeloze handelwijze te mijden.

13. Waarom zijn niet alle klachten verwerpelijk?

13 Maar niet alle klachten wekken Gods misnoegen op. Hij negeerde „het klaaggeschrei” over Sodom en Gomorra niet, maar verwoestte die goddeloze steden (Genesis 18:20, 21; 19:24, 25). Kort na Pinksteren 33 G.T. ’begonnen in Jeruzalem de Griekssprekende joden tegen de Hebreeuwssprekende joden te murmureren, omdat hun weduwen bij de dagelijkse voedselverdeling over het hoofd werden gezien’. Dientengevolge corrigeerden „de twaalf” de situatie door „zeven goed bekendstaande mannen . . . over deze noodzakelijke aangelegenheid” van de voedselverdeling aan te stellen (Handelingen 6:1-6). Hedendaagse ouderlingen mogen ’hun oren niet toesluiten’ voor gegronde klachten (Spreuken 21:13). En in plaats van kritiek op hun medegelovigen te hebben, moeten de ouderlingen aanmoedigend en opbouwend zijn. — 1 Korinthiërs 8:1.

14. Welke hoedanigheid is vooral noodzakelijk om gemurmureer te vermijden?

14 Wij allen dienen gemurmureer te vermijden, want een klagende geest is geestelijk ongezond. Zo’n houding zou onze eenheid verstoren. Laten we in plaats daarvan de heilige geest altijd toestaan liefde in ons voort te brengen (Galaten 5:22). Door ons aan ’de koninklijke wet der liefde’ te houden, zullen we geholpen worden Jehovah schouder aan schouder te blijven dienen. — Jakobus 2:8; 1 Korinthiërs 13:4-8; 1 Petrus 4:8.

Hoed u voor laster

15. Welk verschil zou u maken tussen geklets en laster?

15 Aangezien murmureren tot schadelijk geklets kan leiden, moeten we voorzichtig zijn met betrekking tot wat we zeggen. Geklets is beuzelpraat of loos gepraat over mensen en hun aangelegenheden. Maar laster is een onjuist bericht dat erop gericht is de reputatie van een ander te schaden. Zulk gepraat is boosaardig en goddeloos. Daarom zei God tot de Israëlieten: „Gij moogt niet onder uw volk rondgaan om te lasteren.” — Leviticus 19:16.

16. Wat zei Paulus over enkele roddelaarsters, en welke uitwerking dient zijn raad op ons te hebben?

16 Omdat leeg gepraat tot laster kan leiden, sprak Paulus zich uit tegen zekere praatzieke personen. Na het te hebben gehad over weduwen die in aanmerking kwamen voor materiële hulp van de gemeente, noemde hij weduwen die leerden „zonder bezigheid te zijn, door doelloos bij de huizen rond te lopen; ja, niet alleen zonder bezigheid, maar ook praatzuchtig en zich inlatend met andermans zaken en sprekend over dingen waarover zij niet behoren te spreken” (1 Timotheüs 5:11-15). Als een christelijke vrouw bemerkt dat ze een zwakheid heeft voor het soort gepraat dat tot laster zou kunnen leiden, zal ze er goed aan doen acht te slaan op Paulus’ waarschuwing om ’ernstig, geen lasteraarsters’ te zijn (1 Timotheüs 3:11). Natuurlijk dienen ook christelijke mannen zich te hoeden voor schadelijk geklets. — Spreuken 10:19.

Houd op met oordelen!

17, 18. (a) Wat zei Jezus over het oordelen van onze broeder? (b) Hoe kunnen we Jezus’ woorden over oordelen toepassen?

17 Zelfs als we niemand belasteren, kan het zijn dat we ons oprechte inspanningen moeten getroosten om niet snel met een oordeel klaar te staan. Jezus veroordeelde zo’n houding toen hij zei: „Houdt op met oordelen, opdat gij niet wordt geoordeeld; want met het oordeel waarmee gij oordeelt, zult gij geoordeeld worden; en met de maat waarmee gij meet, zal men u meten. Waarom kijkt gij dan naar het strootje in het oog van uw broeder, maar beschouwt niet de balk in uw eigen oog? Of hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: ’Laat mij het strootje uit uw oog halen’, wanneer er, zie! een balk in uw eigen oog is? Huichelaar! Haal eerst de balk uit uw eigen oog, en dan zult gij duidelijk zien hoe gij het strootje uit het oog van uw broeder moet halen.” — Mattheüs 7:1-5.

18 We moeten niet zo aanmatigend zijn om louter een „strootje” uit het oog van onze broeder te willen halen teneinde hem te helpen, terwijl ons eigen beoordelingsvermogen door een figuurlijke „balk” belemmerd wordt. Ja, als we werkelijk begrijpen hoe barmhartig God is, zullen we niet geneigd zijn onze geestelijke broeders en zusters te oordelen. Hoe zouden we hen ooit zo goed kunnen begrijpen als onze hemelse Vader hen begrijpt? Geen wonder dat Jezus ons waarschuwde ’op te houden met oordelen opdat wij niet worden geoordeeld’! Een eerlijke beoordeling van onze eigen onvolmaaktheden dient ons ervan te weerhouden oordelen te vellen die in Gods ogen onrechtvaardig zouden zijn.

Broos maar eerbaar

19. Hoe dienen we medegelovigen te bezien?

19 Als we vastbesloten zijn om God schouder aan schouder met medegelovigen te dienen, zullen we het niet alleen vermijden snel met een oordeel klaar te staan. We zullen ook de leiding nemen in het betonen van eer aan hen (Romeinen 12:10). Ja, we zullen hun voordeel zoeken, niet dat van onszelf, en zullen vreugdevol nederige taken ten behoeve van hen verrichten (Johannes 13:12-17; 1 Korinthiërs 10:24). Hoe kunnen we zo’n voortreffelijke geest behouden? Door in gedachte te houden dat iedere gelovige kostbaar is in Jehovah’s ogen en dat we elkaar nodig hebben, evenals elk lid van het menselijk lichaam de andere leden nodig heeft. — 1 Korinthiërs 12:14-27.

20, 21. Welke betekenis hebben de woorden uit 2 Timotheüs 2:20, 21 voor ons?

20 Christenen zijn uiteraard broze aarden vaten aan wie de glorierijke schat van de bediening is toevertrouwd (2 Korinthiërs 4:7). Willen we deze gezegende activiteit tot Jehovah’s lof verrichten, dan moeten we een eervolle positie voor het aangezicht van hem en van zijn Zoon behouden. Alleen door ons in moreel en geestelijk opzicht rein te bewaren, kunnen we een eervol vat blijven waarvan God zich kan bedienen. In dit opzicht schreef Paulus: „In een groot huis nu zijn niet alleen vaten van goud en zilver, maar ook van hout en aardewerk, en sommige voor een eervol doel, maar andere voor een doel waaraan geen eer verbonden is. Indien iemand de laatste daarom uit de weg blijft, zal hij een vat zijn voor een eervol doel, geheiligd, bruikbaar voor zijn eigenaar, toebereid voor ieder goed werk.” — 2 Timotheüs 2:20, 21.

21 Personen die zich niet in overeenstemming met Gods vereisten gedragen, zijn ’vaten waaraan geen eer verbonden is’. Doordat we echter een godvruchtige loopbaan volgen, zullen we ’vaten zijn voor een eervol doel, geheiligd, of afgezonderd, voor Jehovah’s dienst en toebereid voor ieder goed werk’. We doen er dus goed aan ons af te vragen: Ben ik een ’eervol vat’? Oefen ik een goede invloed op medegelovigen uit? Ben ik een gemeentelid dat schouder aan schouder met medegelovigen samenwerkt?

Blijf schouder aan schouder dienst verrichten

22. Waarmee kan de christelijke gemeente vergeleken worden?

22 De christelijke gemeente is een soort gezinsregeling. Er heerst een liefdevolle, behulpzame en aangename sfeer in een gezin wanneer alle leden ervan Jehovah aanbidden. Een gezin kan bestaan uit een aantal zelfstandige individuen die een uiteenlopende persoonlijkheid bezitten, maar eenieder neemt een eerbare plaats in. In de gemeente bestaat een soortgelijke situatie. Hoewel we allen verschillend zijn — en onvolmaakt — heeft God ons door bemiddeling van Christus tot zich getrokken (Johannes 6:44; 14:6). Jehovah en Jezus hebben ons lief, en als een verenigd gezin moeten wij beslist liefde voor elkaar tonen. — 1 Johannes 4:7-11.

23. Wat dienen we niet te vergeten, en wat moeten we vastbesloten zijn te doen?

23 De met een gezin te vergelijken christelijke gemeente is ook een plaats waar we mogen verwachten loyaliteit aan te treffen. De apostel Paulus schreef: „Ik [wens] dat in elke plaats de mannen zich aan gebed wijden, waarbij zij loyale handen opheffen, zonder gramschap en woordenstrijd” (1 Timotheüs 2:8). Aldus bracht Paulus loyaliteit in verband met openbare gebeden „in elke plaats” waar christenen bijeenkomen. Alleen loyale mannen dienen de gemeente in openbare gebeden te vertegenwoordigen. Natuurlijk verwacht God van ons allemaal dat we loyaal zijn aan hem en aan elkaar (Prediker 12:13, 14). Laten we daarom vastbesloten zijn om harmonieus samen te werken, zoals de leden van het menselijk lichaam. Mogen we ook als een deel van het gezin van Jehovah’s aanbidders verenigd dienst verrichten. Laten we bovenal niet vergeten dat we elkaar nodig hebben en Gods goedkeuring en zegeningen zullen genieten als we Jehovah schouder aan schouder blijven dienen.

Wat zou u antwoorden?

• Wat stelt Jehovah’s dienstknechten in staat hem schouder aan schouder te dienen?

• Waarom vermijden christenen partijdigheid?

• Wat is er volgens u verkeerd aan murmureren?

• Waarom dienen we medegelovigen te eren?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 15]

Petrus bemerkte dat „God niet partijdig is”

[Illustratie op blz. 16]

Weet u waarom God Mirjam vernederde?

[Illustratie op blz. 18]

Loyale christenen verrichten vreugdevol schouder aan schouder dienst voor Jehovah