Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Christenen hebben elkaar nodig

Christenen hebben elkaar nodig

Christenen hebben elkaar nodig

„Wij zijn leden die elkaar toebehoren.” — EFEZIËRS 4:25.

1. Wat zegt een encyclopedie over het menselijk lichaam?

HET menselijk lichaam is een scheppingswonder! The World Book Encyclopedia zegt: „Mensen noemen het menselijk lichaam soms een machine — de wonderbaarlijkste die ooit is gebouwd. Natuurlijk is het menselijk lichaam geen machine. Maar het kan in veel opzichten met een machine vergeleken worden. Net als een machine bestaat het lichaam uit vele delen. Elk deel van het lichaam verricht net als elk deel van een machine specifieke taken. Maar alle delen werken samen en zorgen er zo voor dat het lichaam of de machine soepel functioneert.”

2. In welk opzicht komen het menselijk lichaam en de christelijke gemeente met elkaar overeen?

2 Ja, het menselijk lichaam bestaat uit vele delen, of leden, en elk daarvan voorziet in iets wat nodig is. Geen ader, spier of ander lichaamsdeel is doelloos. Insgelijks kan elk lid van de christelijke gemeente iets tot de geestelijke gezondheid en schoonheid ervan bijdragen (1 Korinthiërs 12:14-26). Hoewel een lid van de gemeente zich niet superieur aan anderen dient te voelen, moet ook niemand zich als onbelangrijk beschouwen. — Romeinen 12:3.

3. Hoe geeft Efeziërs 4:25 te kennen dat christenen elkaar nodig hebben?

3 Net als de onderling afhankelijke leden van het menselijk lichaam hebben christenen elkaar nodig. De apostel Paulus zei tot zijn met de geest gezalfde medegelovigen: „Nu gij . . . onwaarheid hebt weggedaan, spreekt waarheid, een ieder van u met zijn naaste, want wij zijn leden die elkaar toebehoren” (Efeziërs 4:25). Aangezien de leden van het geestelijke Israël — „het lichaam van de Christus” — „elkaar toebehoren”, bestaat er een eerlijke communicatie en volledige samenwerking onder hen. Ja, elk van hen behoort alle anderen toe (Efeziërs 4:11-13). En in een vreugdevolle band met hen verbonden zijn er de waarheidlievende, bereidwillige christenen met een aardse hoop.

4. Op welke manieren kunnen nieuwelingen geholpen worden?

4 Elk jaar worden er duizenden personen die hopen in een aards paradijs te leven gedoopt. Andere leden van de gemeente helpen hen graag om ’tot rijpheid voort te gaan’ (Hebreeën 6:1-3). Deze hulp kan bestaan in het beantwoorden van bijbelse vragen of het verschaffen van praktische assistentie in de bediening. We kunnen nieuwelingen helpen door een voortreffelijk voorbeeld te geven in het hebben van een geregeld aandeel aan christelijke vergaderingen. In tijden van verdriet kunnen we ook aanmoediging of misschien troost bieden (1 Thessalonicenzen 5:14, 15). We dienen naar manieren te zoeken om anderen te helpen ’voort te gaan in de waarheid te wandelen’ (3 Johannes 4). Of we nu oud of jong zijn, pas begonnen zijn in de waarheid te wandelen of dat al jaren doen, we kunnen het geestelijke welzijn van medegelovigen bevorderen — en ze hebben ons beslist nodig.

Ze boden noodzakelijke hulp

5. Hoe bleken Aquila en Priskilla een hulp voor Paulus te zijn?

5 Christelijke echtparen behoren tot degenen die er voldoening uit putten medegelovigen te helpen. Zo werd Paulus door Aquila en zijn vrouw, Priskilla (Priska), geholpen. Ze namen hem bij zich in huis, werkten met hem als tentenmakers en hielpen hem de nieuwe gemeente in Korinthe op te bouwen (Handelingen 18:1-4). Op een niet nader genoemde manier stelden ze zelfs hun leven voor Paulus in de waagschaal. Ze woonden in Rome toen Paulus de christenen daar schreef: „Brengt mijn groeten over aan Priska en Aquila, mijn medewerkers in Christus Jezus, die voor mijn ziel hun eigen hals hebben gewaagd, jegens wie niet alleen ik dankbaar ben, maar ook alle gemeenten der natiën” (Romeinen 16:3, 4). Net als Aquila en Priskilla bouwen sommige hedendaagse christenen gemeenten op en staan medeaanbidders op verschillende manieren bij, waarbij ze soms zelfs hun eigen leven riskeren om te vermijden dat andere dienstknechten van God aan wreedheid worden blootgesteld of door vervolgers worden gedood.

6. Welke hulp ontving Apollos?

6 Aquila en Priskilla hielpen ook de welbespraakte christen Apollos, die inwoners van Efeze over Jezus Christus onderwees. Destijds was Apollos alleen bekend met de door Johannes verrichte doop als een symbool van berouw over zonden tegen het Wetsverbond. Aangezien Aquila en Priskilla onderscheidden dat Apollos enige hulp nodig had, „legden [ze] hem de weg van God juister uit”. Zeer waarschijnlijk hebben ze uiteengezet dat de christelijke doop inhield dat men in water werd ondergedompeld en de heilige geest ontving. Apollos paste het geleerde toe. Later ’was hij in Achaje voor hen die op grond van Gods onverdiende goedheid gelovigen waren geworden een grote hulp, want intensief en grondig bewees hij de joden in het openbaar dat ze ongelijk hadden en toonde aan de hand van de Schriften aan dat Jezus de Christus was’ (Handelingen 18:24-28). Commentaren door medechristenen kunnen vaak een hulp zijn om ons begrip van Gods Woord te vergroten. Ook in dit opzicht hebben we elkaar nodig.

Materiële hulp verlenen

7. Hoe reageerden de Filippenzen toen medechristenen materiële hulp nodig hadden?

7 Leden van de christelijke gemeente in Filippi hielden heel veel van Paulus en tijdens zijn verblijf in Thessalonika zonden ze hem stoffelijke gaven (Filippenzen 4:15, 16). Toen de broeders en zusters in Jeruzalem materiële hulp nodig hadden, toonden de Filippenzen zich bereid zelfs een bijdrage te schenken die hun draagkracht te boven ging. Paulus stelde de voortreffelijke geest van zijn broeders en zusters in Filippi zozeer op prijs dat hij hen ten voorbeeld stelde aan andere gelovigen. — 2 Korinthiërs 8:1-6.

8. Welke geest legde Epafroditus aan de dag?

8 Toen Paulus zich in gevangenisboeien bevond, zonden de Filippenzen hem niet alleen stoffelijke gaven, maar stuurden ze ook hun persoonlijke afgezant Epafroditus. „Ter wille van het werk des Heren is [Epafroditus] de dood zeer nabij geweest, doordat hij zijn ziel aan gevaar heeft blootgesteld”, schreef Paulus, „ten einde het volledig te vergoeden dat gij niet hier waart om persoonlijke dienst voor mij te verrichten” (Filippenzen 2:25-30; 4:18). Ons wordt niet verteld of Epafroditus een ouderling of een dienaar in de bediening was. Niettemin was hij een zelfopofferende en hulpvaardige christen, en Paulus had hem werkelijk nodig. Is er iemand als Epafroditus in uw gemeente?

Ze waren „een versterkende hulp”

9. Welk voorbeeld hebben we in Aristarchus?

9 Liefdevolle broeders en zusters, zoals Aquila, Priskilla en Epafroditus worden in elke gemeente zeer gewaardeerd. Sommigen van onze medeaanbidders lijken misschien veel op de eerste-eeuwse christen Aristarchus. Hij en anderen waren „een versterkende hulp”, misschien een bron van troost of hulp in fundamentele, praktische aangelegenheden (Kolossenzen 4:10, 11). Door Paulus bij te staan, bewees Aristarchus een echte vriend in tijden van nood te zijn. Hij was de soort van persoon die in Spreuken 17:17 wordt genoemd: „Een ware metgezel heeft te allen tijde lief, en is een broeder die geboren wordt voor de tijd dat er benauwdheid is.” Dienen wij er niet allen naar te streven „een versterkende hulp” voor medechristenen te zijn? We dienen vooral een helpende hand te bieden aan hen die tegenspoed ondervinden.

10. Welk voorbeeld gaf Petrus aan ouderlingen?

10 Vooral ouderlingen moeten een versterkende hulp voor hun geestelijke broeders en zusters zijn. Christus gebood de apostel Petrus: ’Versterk uw broeders’ (Lukas 22:32). Petrus was hiertoe in staat omdat hij een rots in de branding was, vooral na Jezus’ opstanding. Ouderlingen, doe jullie uiterste best gewillig en teder hetzelfde te doen, want jullie medegelovigen hebben jullie nodig. — Handelingen 20:28-30; 1 Petrus 5:2, 3.

11. Hoe kan een beschouwing van Timotheüs’ instelling ons tot voordeel strekken?

11 Paulus’ reisgezel Timotheüs was een ouderling die zich zeer om andere christenen bekommerde. Hoewel Timotheüs met bepaalde gezondheidsproblemen kampte, legde hij een onwankelbaar geloof aan de dag en ’diende hij als een slaaf met Paulus ter bevordering van het goede nieuws’. De apostel kon daarom tot de Filippenzen zeggen: „Ik heb niemand anders van gelijke gezindheid als hij, die echt zorg zal dragen voor de dingen die u betreffen” (Filippenzen 2:20, 22; 1 Timotheüs 5:23; 2 Timotheüs 1:5). We kunnen een zegen voor medeaanbidders van Jehovah zijn door een geest als die van Timotheüs aan de dag te leggen. Zeker, we hebben met onze eigen menselijke zwakheden en velerlei beproevingen te kampen, maar ook wij kunnen en moeten een krachtig geloof en liefdevolle zorg voor onze geestelijke broeders en zusters tentoonspreiden. We dienen nooit te vergeten dat ze ons nodig hebben.

Vrouwen die zich om anderen bekommerden

12. Wat kunnen we van het voorbeeld van Dorkas leren?

12 Tot de godvruchtige vrouwen die zich om anderen bekommerden, behoorde Dorkas. Toen ze stierf, ontboden de discipelen Petrus en brachten hem in een bovenvertrek. Daar ’kwamen alle weduwen wenend bij hem staan en toonden vele onder- en bovenklederen, die Dorkas gemaakt had toen zij nog bij hen was’. Dorkas werd tot leven teruggebracht en ging er ongetwijfeld mee voort „overvloedig in goede daden en gaven van barmhartigheid” te zijn. In de hedendaagse christelijke gemeente bevinden zich vrouwen als Dorkas die misschien kleren maken of andere liefdevolle dingen voor behoeftigen doen. Natuurlijk hebben hun goede daden voornamelijk te maken met de bevordering van de Koninkrijksbelangen en het deelnemen aan het werk dat bestaat in het maken van discipelen. — Handelingen 9:36-42; Mattheüs 6:33; 28:19, 20.

13. Hoe gaf Lydia er blijk van zich om medechristenen te bekommeren?

13 Een godvrezende vrouw genaamd Lydia bekommerde zich om anderen. Ze was afkomstig uit Thyatira en woonde in Filippi toen Paulus daar omstreeks 50 G.T. predikte. Lydia was vermoedelijk een joodse proseliet, maar het kan zijn dat er in Filippi slechts weinig joden waren en de stad geen synagoge had. Zij en andere godvruchtige vrouwen waren aan de oever van een rivier voor aanbidding bijeengekomen toen de apostel het goede nieuws aan hen bekendmaakte. Het verslag zegt: „Jehovah opende [Lydia’s] hart wijd, zodat zij aandacht schonk aan hetgeen door Paulus gesproken werd. Toen nu zij en haar huisgezin waren gedoopt, zei ze, met klem aandringend: ’Indien gijlieden van oordeel zijt dat ik getrouw ben aan Jehovah, komt dan in mijn huis en blijft er.’ En zij dwong ons er gewoon toe” (Handelingen 16:12-15). Omdat Lydia goede dingen voor anderen wilde doen, overreedde ze Paulus en zijn metgezellen om bij haar thuis te verblijven. Wat stellen we het op prijs wanneer soortgelijke gastvrijheid wordt betoond door vriendelijke en liefdevolle christenen in deze tijd! — Romeinen 12:13; 1 Petrus 4:9.

We hebben jullie, jongeren, ook nodig

14. Hoe bejegende Jezus Christus jonge mensen?

14 De christelijke gemeente vond haar oorsprong bij de vriendelijke, hartelijke Zoon van God, Jezus Christus. Mensen voelden zich in zijn nabijheid op hun gemak omdat hij liefdevol en meedogend was. Toen sommigen bij een zekere gelegenheid hun jonge kinderen bij Jezus kwamen brengen, probeerden zijn discipelen hen weg te sturen. Maar Jezus zei: „Laat de jonge kinderen bij mij komen; tracht niet hen tegen te houden, want aan hen die zijn zoals zij, behoort het koninkrijk Gods toe. Voorwaar, ik zeg u: Wie het koninkrijk Gods niet ontvangt als een jong kind, zal er geenszins binnengaan” (Markus 10:13-15). Om Koninkrijkszegeningen te ontvangen, moeten we net zo nederig en leergierig als jonge kinderen zijn. Jezus toonde zijn liefde voor kleinen door hen in zijn armen te nemen en hen te zegenen (Markus 10:16). Hoe staat het in deze tijd met jullie, jongeren? Wees ervan verzekerd dat jullie in de gemeente geliefd en nodig zijn.

15. Welke feiten omtrent Jezus’ leven staan in Lukas 2:40-52 opgetekend, en welk voorbeeld gaf hij aan jongeren?

15 Hoewel Jezus nog een jong persoon was, toonde hij liefde voor God en de Schrift. Toen hij twaalf jaar was reisden hij en zijn ouders, Jozef en Maria, van hun woonplaats Nazareth naar Jeruzalem om het Pascha te vieren. Op de terugweg bemerkten Jezus’ ouders dat Jezus zich niet in het reisgezelschap bevond. Ten slotte vonden ze hem terwijl hij in een van de hallen van de tempel zat en naar de joodse leraren luisterde en vragen aan hen stelde. Verbaasd dat Jozef en Maria niet wisten waar ze hem konden vinden, vroeg Jezus: „Wist gij niet dat ik in het huis van mijn Vader moet zijn?” Hij keerde met zijn ouders naar huis terug, bleef aan hen onderworpen en bleef toenemen in wijsheid en fysieke groei (Lukas 2:40-52). Wat een voortreffelijk voorbeeld gaf Jezus aan onze jongeren! Ze dienen beslist gehoorzaam te zijn aan hun ouders en graag meer over geestelijke dingen te willen weten. — Deuteronomium 5:16; Efeziërs 6:1-3.

16. (a) Wat riepen sommige jongens toen Jezus getuigenis gaf in de tempel? (b) Welk voorrecht hebben jonge christenen in deze tijd?

16 Als jongere geef je misschien getuigenis over Jehovah op school en van huis tot huis met je ouders (Jesaja 43:10-12; Handelingen 20:20, 21). Toen Jezus vlak voor zijn dood in de tempel getuigenis gaf en mensen genas, riepen sommige jongens: „Red toch de Zoon van David!” Hierover vertoornd protesteerden de overpriesters en de schriftgeleerden: „Hoort gij wat die daar zeggen?” „Ja”, antwoordde Jezus. „Hebt gij het volgende nooit gelezen: ’Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt gij u lof bereid’?” (Mattheüs 21:15-17) Net als die kinderen hebben jullie, jonge mensen in de gemeente, het grootse voorrecht God en zijn Zoon te loven. We willen graag dat jullie als Koninkrijksverkondigers met ons samenwerken en hebben jullie daarbij nodig.

Wanneer tegenspoed toeslaat

17, 18. (a) Waarom organiseerde Paulus de inzameling voor christenen in Judea? (b) Welke uitwerking hadden de vrijwillige bijdragen voor Judese gelovigen op joodse en niet-joodse christenen?

17 Ongeacht de omstandigheden waarin we ons bevinden, liefde beweegt ons ertoe behoeftige medechristenen bij te staan (Johannes 13:34, 35; Jakobus 2:14-17). Liefde voor zijn broeders en zusters in Judea bracht Paulus ertoe de inzameling voor hen te organiseren onder gemeenten in Achaje, Galatië, Macedonië en het district Asia. De vervolging, burgerlijke onrust en honger waarvan de discipelen in Jeruzalem te lijden hadden, kan hebben geresulteerd in wat Paulus „lijden”, „verdrukkingen” en „de roof van [hun] bezittingen” noemde (Hebreeën 10:32-34; Handelingen 11:27–12:1). Hij beheerde derhalve een fonds voor arme christenen in Judea. — 1 Korinthiërs 16:1-3; 2 Korinthiërs 8:1-4, 13-15; 9:1, 2, 7.

18 Uit de vrijwillige bijdragen voor de heiligen in Judea bleek dat er tussen joodse en niet-joodse aanbidders van Jehovah een band van broederschap bestond. De bezorging van de bijdragen stelde niet-joodse christenen ook in staat hun Judese medeaanbidders dankbaarheid te tonen voor de geestelijke rijkdommen die ze van hen hadden ontvangen. Derhalve deelden ze zowel materiële als geestelijke dingen met elkaar (Romeinen 15:26, 27). Bijdragen voor behoeftige medegelovigen in deze tijd zijn ook vrijwillig en worden gemotiveerd door liefde (Markus 12:28-31). We hebben elkaar ook in dit opzicht nodig, zodat er gelijkheid tot stand wordt gebracht ’en degene die weinig heeft niet te weinig heeft’. — 2 Korinthiërs 8:15.

19, 20. Geef een voorbeeld waaruit blijkt hoe Jehovah’s dienstknechten in hulp voorzien wanneer rampen toeslaan.

19 Omdat we weten dat christenen elkaar nodig hebben, komen we onze broeders en zusters in het geloof snel te hulp. Beschouw bijvoorbeeld eens wat er gebeurde toen El Salvador vroeg in 2001 door verwoestende aardbevingen en aardverschuivingen werd geteisterd. Eén bericht zegt: „In alle delen van El Salvador werden er door broeders hulpacties op touw gezet. Groepen broeders en zusters uit Guatemala, de Verenigde Staten en Canada kwamen ons te hulp. . . . In korte tijd werden 500 huizen en 3 aantrekkelijke Koninkrijkszalen gebouwd. Er is een groot getuigenis gegeven door het harde werk en de samenwerking van deze zelfopofferende broeders en zusters.”

20 Een bericht uit Zuid-Afrika zei: „De verschrikkelijke overstromingen die grote delen van Mozambique teisterden, hebben ook velen van onze christelijke broeders en zusters getroffen. Het bijkantoor van Mozambique heeft er regelingen voor getroffen om de meeste van hun noden te lenigen. Maar ze vroegen ons om goede tweedehandskleren naar de behoeftige broeders en zusters te sturen. We brachten genoeg kleren bijeen om een container van twaalf meter vol kleren naar onze broeders en zusters in Mozambique te sturen.” Ja, ook in deze opzichten hebben we elkaar nodig.

21. Wat zal in het volgende artikel beschouwd worden?

21 Zoals eerder is opgemerkt, zijn alle delen van het menselijk lichaam belangrijk. Hetzelfde kan beslist van de christelijke gemeente gezegd worden. Al haar leden hebben elkaar nodig. Ze moeten ook eensgezind dienst blijven verrichten. Het volgende artikel zal enkele factoren beschouwen die dit mogelijk maken.

Wat zou u antwoorden?

• Welke overeenkomst bestaat er tussen het menselijk lichaam en de christelijke gemeente?

• Hoe reageerden de vroege christenen wanneer medegelovigen hulp nodig hadden?

• Wat zijn enkele schriftuurlijke voorbeelden waaruit blijkt dat christenen elkaar nodig hebben en helpen?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 10]

Aquila en Priskilla bekommerden zich om anderen

[Illustraties op blz. 12]

Jehovah’s dienstknechten helpen elkaar en anderen wanneer tegenspoed toeslaat