Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

De verschillende aspecten van heerlijkheid

De verschillende aspecten van heerlijkheid

De verschillende aspecten van heerlijkheid

HET woord dat in de Hebreeuwse Geschriften het vaakst met „heerlijkheid” is weergegeven, is ka·vōdhʹ, dat eigenlijk „zwaarte” betekent. Heerlijkheid kan betrekking hebben op iets wat een persoon of een zaak gewichtig of indrukwekkend doet lijken, zoals materiële rijkdom (Psalm 49:16), een positie of een goede reputatie (Genesis 45:13). Het Griekse equivalent van ka·vōdhʹ is doʹxa, dat oorspronkelijk „mening, reputatie” betekende, maar in de christelijke Griekse Geschriften de betekenis van „heerlijkheid” kreeg. Het was onder andere een aanduiding voor aanzien of „eer” (Lukas 14:10), pracht (Lukas 2:9; 1 Korinthiërs 15:40) en dat wat de bezitter of maker ervan eert. — 1 Korinthiërs 11:7.

In de Schrift komt het woord heerlijkheid dikwijls voor in verband met Jehovah God. Over de betekenis die het woord in deze gevallen heeft, verklaart de Theological Dictionary of the New Testament: „Met betrekking tot de mens duidt [ka·vōdhʹ] op datgene wat hem indrukwekkend maakt en erkenning vereist — zij het wegens zijn materiële bezittingen of zijn opvallende [waardigheid of belangrijkheid] — met betrekking tot God duidt het op datgene wat hem indrukwekkend maakt voor de mens.” Heerlijkheid kan dus ook betrekking hebben op een indrukwekkend bewijs van Gods almacht. In deze betekenis kan van de zichtbare hemellichamen worden gezegd dat ze ’de heerlijkheid van God bekendmaken’ (Psalm 19:1). Op de berg Sinaï werd „Jehovah’s heerlijkheid” tentoongespreid door vreeswekkende manifestaties als „een verterend vuur”. — Exodus 24:16-18.

Over Jezus’ eerste wonder zegt de bijbel: „Hij maakte zijn heerlijkheid openbaar” (Johannes 2:11). Heerlijkheid heeft hier betrekking op een indrukwekkend bewijs van de macht om wonderen te verrichten, waardoor Jezus als de beloofde Messias werd geïdentificeerd. Bij een andere gelegenheid bad Jezus: „Vader, verheerlijk mij naast uzelf met de heerlijkheid die ik naast u had voordat de wereld was” (Johannes 17:5). Hier doelde Jezus met deze uitdrukking op de verheven positie die hij in de hemel had voordat hij naar de aarde kwam. In antwoord op dat gebed heeft Jehovah „zijn Knecht, Jezus, verheerlijkt” door hem uit de doden op te wekken en hem weer in de hemel op te nemen (Handelingen 3:13-15). Bij Jezus’ transfiguratie „zagen” de aanwezige apostelen „zijn heerlijkheid” (Lukas 9:29-32). Hiermee werd de koninklijke „luister” bedoeld die Jezus bij zijn „tegenwoordigheid” in Koninkrijksmacht zou ontvangen. — 2 Petrus 1:16.

Gods dienstknechten worden vermaand „alle dingen tot Gods heerlijkheid” te doen (1 Korinthiërs 10:31). Gods heerlijkheid wordt openbaar gemaakt door de eer of lof die hem wordt geschonken. Iemands gedrag kan anderen ertoe brengen ’God heerlijkheid te geven’ (Mattheüs 5:16; 1 Petrus 2:12). Christenen die werkelijk gunstig op Jehovah’s leiding reageren, worden „van heerlijkheid tot heerlijkheid . . . veranderd” doordat ze er voortdurend vorderingen in maken Gods heerlijkheid te weerspiegelen (2 Korinthiërs 3:18). Anderzijds moeten we ons ervoor hoeden heerlijkheid van mensen te zoeken, wat sommigen in de eerste eeuw deden (Johannes 12:42, 43). Zowel Jezus als de apostel Paulus heeft een schitterend voorbeeld gegeven door geen heerlijkheid van mensen te zoeken en die ook niet te aanvaarden. — Johannes 5:41; 8:50; 1 Thessalonicenzen 2:5, 6.