Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Eerst het Koninkrijk zoeken — Een beschermd, gelukkig leven

Eerst het Koninkrijk zoeken — Een beschermd, gelukkig leven

Levensgeschiedenis

Eerst het Koninkrijk zoeken — Een beschermd, gelukkig leven

VERTELD DOOR JETHA SUNAL

Na het ontbijt hoorden we de volgende mededeling op de radio: „Jehovah’s Getuigen zijn illegaal en hun werk is verboden.”

DIT gebeurde in 1950 toen ik samen met drie andere vrouwen van in de twintig als zendeling van Jehovah’s Getuigen in de Dominicaanse Republiek diende. We waren daar net een jaar.

De zendingsdienst is niet altijd mijn levensdoel geweest. Als kind ging ik wel naar de kerk. Maar mijn vader stopte tijdens de Eerste Wereldoorlog met het bijwonen van kerkdiensten. Toen ik in 1933 belijdenis deed in de anglicaanse kerk, las de bisschop slechts één vers uit de bijbel voor en daarna begon hij over politiek te praten. Dit was zo’n grote schok voor mijn moeder dat ze nooit meer naar de kerk ging.

Onze manier van leven verandert

Mijn ouders, William Karl en Mary Adams, kregen drie zoons, Don, Joel en Karl, en twee dochters. Mijn zus, Joy, was het jongste kind en ik was de oudste. Ik zal ongeveer dertien jaar zijn geweest toen ik van school thuiskwam en mijn moeder een brochure zag lezen die door Jehovah’s Getuigen was uitgegeven. De titel ervan was Het Koninkrijk, de Hoop der Wereld. Ze zei tegen me: „Dit is de waarheid.”

Mijn moeder vertelde ons allemaal over de dingen die ze uit de bijbel leerde. Door wat ze zei en door haar voorbeeld prentte ze bij ons het belang in van Jezus’ raad: ’Zoek eerst het Koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid.’ — Mattheüs 6:33.

Ik had niet altijd zin om te luisteren. Op een keer zei ik: „Mamma, als je tegen me blijft preken, droog ik niet meer voor je af.” Maar ze bleef tactvol met ons praten. Ze nam ons allemaal geregeld mee naar de bijbelse besprekingen in het huis van Clara Ryan, die op loopafstand van ons huis in Elmhurst (Illinois, VS) woonde.

Clara gaf ook pianoles. Haar leerlingen gaven elk jaar een uitvoering en dan greep ze de gelegenheid aan om over Gods koninkrijk en de opstandingshoop te spreken. Omdat ik vanaf mijn zevende vioolles kreeg en daardoor interesse voor muziek had, luisterde ik naar wat Clara vertelde.

Al snel gingen wij kinderen met Moeder mee naar de gemeentevergaderingen in West-Chicago. Het was een lange reis met de bus en de tram, maar het leerde ons al vroeg wat het zeggen wil eerst het Koninkrijk te zoeken. In 1938, drie jaar nadat mijn moeder was gedoopt, ging ik met haar mee naar een congres van Jehovah’s Getuigen in Chicago. Dat was een van de vijftig steden die bij die gelegenheid radiotelefonisch met elkaar verbonden waren. Door wat ik daar hoorde werd mijn hart geraakt.

Maar mijn liefde voor muziek trok ook aan me. In 1938 haalde ik mijn middelbareschooldiploma en mijn vader had me ingeschreven voor een opleiding aan een conservatorium in Chicago. Dus studeerde ik twee jaar muziek; ik speelde in twee orkesten en was van plan om een muziekcarrière op te bouwen.

Mijn vioolleraar, Herbert Butler, was Europa ontvlucht en naar de Verenigde Staten geëmigreerd. Daarom gaf ik hem de brochure Vluchtelingen *, in de veronderstelling dat hij die wel zou lezen. Dat deed hij ook en de week daarop zei hij na de les tegen me: „Jetha, je hebt talent en als je doorgaat met je studie, kun je een baan krijgen bij een radio-orkest of als muzieklerares. Maar . . .” Hij tikte met zijn vingers op de brochure die ik hem had gegeven en vervolgde: „Ik denk dat je hart hierbij ligt. Waarom maak je hier niet je levenswerk van?”

Ik dacht hier ernstig over na. In plaats van mijn studie aan het conservatorium voort te zetten, ging ik in op de uitnodiging van mijn moeder om in juli 1940 het congres van Jehovah’s Getuigen in Detroit (Michigan) te bezoeken. We kampeerden in de tentenstad. Ik nam, natuurlijk, mijn viool mee en speelde in het congresorkest. In de tentenstad ontmoette ik echter ook veel pioniers (volletijdpredikers). Het waren allemaal gelukkige mensen. Ik besloot me te laten dopen en diende een aanvraag in voor de pioniersdienst. Ik vroeg aan Jehovah of hij me wilde helpen om mijn hele leven in de volletijddienst te blijven.

Eerst pionierde ik in mijn woonplaats. Later diende ik in Chicago en in 1943 verhuisde ik naar Kentucky. Die zomer ontving ik vlak voor het districtscongres een uitnodiging voor de tweede klas van de Gileadschool, waar ik opgeleid zou worden voor het zendingswerk. De opleiding zou in september 1943 beginnen.

Tijdens het congres dat die zomer gehouden werd, logeerde ik bij een Getuige die me uit de garderobe van haar dochter alles liet kiezen wat ik maar wilde hebben. Haar dochter was in militaire dienst gegaan en ze had tegen haar moeder gezegd dat ze al haar spullen mocht weggeven. Ik beschouwde dit als een vervulling van Jezus’ belofte: „Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze andere dingen zullen u worden toegevoegd” (Mattheüs 6:33). De vijf maanden op Gilead gingen snel voorbij en nadat ik op 31 januari 1944 afgestudeerd was, zag ik er vol verwachting naar uit om aan de zendingsdienst te beginnen.

Zij kozen ook voor de volletijddienst

Mijn moeder was in 1942 in de pioniersdienst gegaan. Op dat moment gingen mijn broers en zus nog naar school. Mijn moeder nam ze na schooltijd vaak mee in de velddienst. Ze leerde hun ook te helpen bij het huishouden. Zelf bleef ze vaak laat op om strijkwerk of andere noodzakelijke dingen te doen, zodat ze overdag in de dienst kon.

In januari 1943 begon mijn broer Don te pionieren terwijl ik in Kentucky pionierde. Dit was een teleurstelling voor mijn vader, want hij had gehoopt dat al zijn kinderen een universitaire opleiding zouden volgen net zoals mijn moeder en hijzelf. Nadat Don bijna twee jaar had gepionierd, kreeg hij de uitnodiging om zijn volletijddienst voort te zetten op het hoofdbureau van Jehovah’s Getuigen in Brooklyn (New York).

Joel ging in juni 1943 pionieren terwijl hij nog thuis woonde. In die tijd probeerde hij tevergeefs mijn vader over te halen om een congres bij te wonen. Toen Joel er echter niet in slaagde in het gebied bijbelstudies op te richten, stemde mijn vader ermee in dat Joel hem studie gaf aan de hand van het boek De Waarheid Zal U Vrijmaken”. Het kostte hem geen moeite om de vragen te beantwoorden, maar hij stond erop dat Joel hem het schriftuurlijke bewijs gaf van wat er in het boek stond. Dit hielp Joel om zich de bijbelse waarheid meer eigen te maken.

Joel hoopte dat hij net zoals Don als bedienaar van het evangelie vrijstelling van militaire dienst zou krijgen. Maar toen de commissie zag dat Joel er heel jong uitzag, wilden ze hem niet als bedienaar erkennen en ontving hij een oproep voor militaire dienst. Toen hij weigerde zich te laten inlijven, werd er een arrestatiebevel uitgevaardigd. Nadat de FBI hem had opgespoord, bracht hij drie dagen door in de gevangenis van Cook County.

Mijn vader gebruikte ons huis als onderpand voor de borgsom. Later deed hij dat ook voor andere jonge Getuigen die in dezelfde situatie verkeerden. Mijn vader was woedend over de onrechtvaardigheid van deze kwestie en hij ging samen met Joel naar Washington D.C. om beroep aan te tekenen. Uiteindelijk werd Joel toch als bedienaar erkend en werd de zaak afgewezen. Mijn vader schreef mij in mijn zendingstoewijzing: „Ik denk dat we deze overwinning aan Jehovah moeten toeschrijven!” Eind augustus 1946 werd ook Joel uitgenodigd om op het hoofdkantoor in Brooklyn te komen dienen.

Karl stond verscheidene malen tijdens de schoolvakanties in de pioniersdienst voordat hij begin 1947 de middelbare school afmaakte en met de gewone pioniersdienst begon. Mijn vaders gezondheid ging toen achteruit, dus Karl sprong een tijdje bij in zijn bedrijf voordat hij ergens anders ging pionieren. Eind 1947 begon Karl net als Don en Joel op het hoofdbureau in Brooklyn te werken als lid van de Bethelfamilie.

Toen Joy klaar was met de middelbare school, begon ze met de pioniersdienst. In 1951 ging ze net als haar broers naar Bethel. Ze werkte in de huishouding en op de Abonnementenafdeling. In 1955 trouwde ze met Roger Morgan, die ook op Bethel diende. Ongeveer zeven jaar later verlieten ze Bethel omdat ze een gezin wilden stichten. Ze hebben ondertussen twee kinderen grootgebracht, die Jehovah ook dienen.

Toen al haar kinderen in de volletijddienst waren, zorgde mijn moeder voor de benodigde aanmoediging, zodat ook mijn vader zijn leven aan Jehovah opdroeg en in 1952 werd gedoopt. Vijftien jaar lang, tot zijn dood, heeft hij er blijk van gegeven heel vindingrijk te zijn in het bedenken van manieren om de Koninkrijkswaarheid met anderen te delen, hoewel hij door ziekte zijn beperkingen had.

Na een korte onderbreking in verband met mijn vaders ziekte, heeft mijn moeder tot haar dood gepionierd. Ze heeft nooit een auto of een fiets gehad. Ze was klein van stuk, maar liep overal naar toe, vaak tot ver buiten de stad, om bijbelstudies te leiden.

In het zendingsveld

Nadat we van de Gileadschool waren afgestudeerd, pionierden enkelen van ons een jaar ten noorden van New York totdat we de benodigde reisdocumenten kregen. Uiteindelijk gingen we in 1945 naar onze toewijzing op Cuba, waar we ons geleidelijk aan een andere manier van leven aanpasten. De reactie op onze prediking was goed en al snel hadden we allemaal een heleboel bijbelstudies. We hebben daar een aantal jaren gediend. Toen werden we toegewezen aan de Dominicaanse Republiek. Op een dag ontmoette ik een vrouw die erop aandrong dat ik een van haar cliënten bezocht, een Française genaamd Suzanne Enfroy, die hulp zocht om de bijbel te begrijpen.

Suzanne was joods en toen Hitler Frankrijk binnenviel, liet haar man haar en hun twee kinderen naar een ander land vertrekken. Suzanne begon al snel anderen te vertellen over de dingen die ze leerde. Ze sprak eerst met de vrouw die mij had gevraagd om haar te bezoeken en daarna met Blanche, een vriendin uit Frankrijk. Beiden maakten vorderingen en lieten zich dopen.

„Hoe kan ik mijn kinderen helpen?”, vroeg Suzanne me. Haar zoon studeerde medicijnen en haar dochter volgde een balletopleiding omdat ze hoopte ooit in de Radio City Music Hall in New York te kunnen optreden. Suzanne gaf hun een abonnement op De Wachttoren en Ontwaakt! Als gevolg hiervan werden Suzannes zoon, zijn vrouw en haar tweelingzus allemaal Getuigen. Suzannes man, Louis, was huiverig voor de interesse die zijn vrouw voor Jehovah’s Getuigen had, aangezien de regering van de Dominicaanse Republiek ons werk tegen die tijd verboden had. Maar nadat de hele familie naar de Verenigde Staten verhuisd was, werd hij uiteindelijk ook een Getuige.

Dienen ondanks het verbod

Hoewel het werk van Jehovah’s Getuigen in de Dominicaanse Republiek kort nadat we daar in 1949 aan waren toegewezen verboden werd, waren we vastbesloten om God als Regeerder meer te gehoorzamen dan mensen (Handelingen 5:29). We bleven eerst Gods koninkrijk zoeken door het goede nieuws daarover bekend te maken, zoals Jezus zijn volgelingen gebood (Mattheüs 24:14). We leerden echter „zo omzichtig als slangen en toch zo onschuldig als duiven te zijn” bij onze prediking (Mattheüs 10:16). Mijn viool kwam bijvoorbeeld goed van pas. Ik nam hem mee als ik bijbelstudies leidde. Mijn leerlingen werden dan wel geen violisten, maar verschillende gezinnen werden dienstknechten van Jehovah!

Nadat het verbod was uitgevaardigd, verhuisden we alle vier — Mary Aniol, Sophia Soviak, Edith Morgan en ik — van het zendelingenhuis in San Francisco de Macorís naar een zendelingenhuis dat deel uitmaakte van het bijkantoor in Santo Domingo, de hoofdstad. Ik ging echter elke maand terug naar onze oorspronkelijke toewijzing om muziekles te geven. Op die manier kon ik in mijn vioolkist geestelijk voedsel meenemen voor onze broeders en zusters en hun velddienstberichten mee terug nemen.

Toen de broeders uit San Francisco de Macorís in Santiago gevangen werden gezet vanwege hun christelijke standpunt inzake neutraliteit, werd mij gevraagd om hun geld en, indien mogelijk, bijbels te brengen alsook om nieuws voor hun gezin mee terug te nemen. In de gevangenis van Santiago vroeg een van de bewakers toen hij de vioolkist onder mijn arm zag: „Waarvoor is dat?” „Om ze bezig te houden”, antwoordde ik.

Een van de liederen die ik speelde was een lied dat een Getuige had geschreven terwijl hij in een concentratiekamp van de nazi’s zat. Dat is nu lied 29 in de liederenbundel van Jehovah’s Getuigen. Ik speelde dat lied zodat onze broeders in de gevangenis het konden leren zingen.

Ik kwam erachter dat veel Getuigen overgeplaatst waren naar een boerderij die eigendom was van Trujillo, de president. Men vertelde mij dat de boerderij vlak bij een busroute lag. Zo kwam het dat ik rond het middaguur uit de bus stapte en de weg vroeg. De eigenaar van een winkeltje wees naar een punt ergens achter een bergketen en bood me zijn paard aan en een jongen die me de weg kon wijzen als ik mijn viool als borg zou achterlaten.

Eenmaal over de bergen moesten we een rivier oversteken, waarbij we allebei op de rug van het paard zaten terwijl het zwom. We zagen daar een zwerm papegaaien, en hun iriserende groene en blauwe veren schitterden in het zonlicht. Het was een prachtig gezicht! Ik bad: „Dank u wel Jehovah, dat u ze zo mooi gemaakt hebt.” Uiteindelijk kwamen we om vier uur ’s middags bij de boerderij. De dienstdoende soldaat was zo vriendelijk om me met de broeders te laten praten en ik mocht ze alles geven wat ik voor ze had meegebracht, inclusief een klein bijbeltje.

Op de terugweg heb ik de hele tijd gebeden, want toen was het donker. We kwamen drijfnat van de regen terug bij de winkel. Aangezien de laatste bus van die dag vertrokken was, vroeg ik de eigenaar van de winkel of hij een passerende vrachtwagen voor me wilde aanhouden. Maar durfde ik wel met twee mannen in een vrachtwagen mee te gaan? Een van hen vroeg me: „Kent u Sophie? Ze heeft met mijn zus gestudeerd.” Voor mij was dit Jehovah’s antwoord op mijn gebed! Ze brachten me veilig naar Santo Domingo.

In 1953 woonde ik samen met anderen uit de Dominicaanse Republiek het internationale congres van Jehovah’s Getuigen in het Yankee Stadion in New York bij. Mijn hele familie was daar, inclusief mijn vader. Nadat er verslag was uitgebracht over de vooruitgang van de prediking in de Dominicaanse Republiek, hadden mijn zendingspartner Mary Aniol en ik een klein aandeel aan het programma, waarin we lieten zien hoe we onder verbodsbepalingen predikten.

Het bijzondere voorrecht van de reizende dienst

Diezelfde zomer ontmoette ik Rudolph Sunal en het jaar daarop trouwden we. Familieleden van hem waren kort na de Eerste Wereldoorlog in Allegheny (Pennsylvania) Getuigen geworden. Nadat hij tijdens de Tweede Wereldoorlog in de gevangenis had gezeten wegens zijn christelijke neutraliteit, diende hij op Bethel in Brooklyn. Kort na ons trouwen kreeg hij de uitnodiging om als reizende opziener gemeenten te gaan bezoeken. De daaropvolgende achttien jaar vergezelde ik hem in de kringdienst.

In deze dienst bezochten we onder andere Pennsylvania, West Virginia, New Hampshire en Massachusetts. Gewoonlijk logeerden we bij onze broeders en zusters thuis. Het was bijzonder vreugdevol om hen beter te leren kennen en Jehovah samen met hen te dienen. Hun liefde en gastvrijheid waren altijd hartelijk en echt. Joel trouwde met mijn voormalige zendingspartner Mary Aniol en ze hebben na hun trouwen drie jaar in de kringdienst doorgebracht waarbij ze gemeenten in Pennsylvania en Michigan bezochten. Daarna kreeg Joel in 1958 de uitnodiging om opnieuw als lid van de Bethelfamilie te komen dienen, deze keer samen met Mary.

Nadat Karl ongeveer zeven jaar op Bethel gediend had, kreeg hij de toewijzing om een paar maanden als kringopziener te dienen, zodat hij extra ervaring op kon doen. Daarna werd hij leraar aan de Gileadschool. In 1963 trouwde hij met Bobbie, die tot haar dood in oktober 2002 getrouw op Bethel heeft gediend.

In de vele jaren dat hij op Bethel dient, heeft Don een aantal malen als zoneopziener andere landen bezocht om hulp te bieden aan degenen die op de bijkantoren en in het zendingsveld werken. Bij die toewijzingen heeft hij de Oriënt, Afrika, Europa en verschillende delen van Amerika bezocht. Zijn loyale vrouw, Dolores, reist vaak met hem mee.

Onze omstandigheden veranderen

Na een lange periode van ziekte overleed mijn vader, maar voor zijn dood vertelde hij me dat hij heel blij was dat we ervoor gekozen hadden Jehovah God te dienen. Hij zei dat we nu veel meer zegeningen hadden ontvangen dan wanneer we de universitaire opleiding gevolgd zouden hebben die hij voor ons in gedachten had. Nadat ik geholpen had bij het verhuizen van mijn moeder zodat ze in de buurt van mijn zus, Joy, kon wonen, aanvaardden mijn man en ik verschillende pionierstoewijzingen in New England, zodat we dichter bij zijn moeder konden zijn die nu onze hulp nodig had. Na de dood van zijn moeder woonde mijn moeder dertien jaar bij ons in. Op 18 januari 1987 beëindigde ze ten slotte haar aardse loopbaan op de leeftijd van 93 jaar.

Vaak wanneer vrienden haar prezen omdat ze al haar kinderen zo had opgevoed dat ze Jehovah liefhadden en dienden, antwoordde mijn moeder bescheiden: „Ik had gewoon toevallig goede ’aarde’ om mee te werken” (Mattheüs 13:23). Het was echt een zegen om godvruchtige ouders te hebben die ons een goed voorbeeld gaven in ijver en nederigheid!

Het Koninkrijk komt nog steeds op de eerste plaats

We hebben steeds Gods koninkrijk op de eerste plaats gesteld en ook geprobeerd Jezus’ raad toe te passen om met anderen te delen (Lukas 6:38; 14:12-14). Op zijn beurt heeft Jehovah ruimschoots in onze behoeften voorzien. We hebben een beschermd, gelukkig leven geleid.

Rudy en ik houden nog steeds veel van muziek. We vinden het erg prettig als andere muziekliefhebbers naar ons huis komen om een avond samen met ons muziek te maken. Muziek is echter niet mijn carrière, maar iets dat het leven aangenamer maakt. Mijn man en ik genieten er nu van om de vruchten te zien van onze pioniersdienst, de mensen die we in de loop der jaren hebben kunnen helpen.

Hoewel ik nu met gezondheidsproblemen te kampen heb, kan ik zeggen dat we een veilig, gelukkig leven hebben geleid in de meer dan zestig jaar die we in de volletijddienst hebben doorgebracht. Elke ochtend als ik wakker word, dank ik Jehovah dat hij mijn gebed heeft verhoord toen ik jaren geleden met de volletijddienst begon en dan denk ik: Hoe kan ik vandaag eerst het Koninkrijk zoeken?

[Voetnoot]

^ ¶14 Uitgegeven door Jehovah’s Getuigen; wordt echter niet meer gedrukt.

[Illustratie op blz. 24]

Ons gezin in 1948 (van links naar rechts): Joy, Don, Moeder, Joel, Karl, ik en Vader

[Illustratie op blz. 25]

Mijn moeder gaf een goed voorbeeld van ijver in de dienst

[Illustratie op blz. 26]

Karl, Don, Joel, Joy en ik nu, ruim 50 jaar later

[Illustratie op blz. 27]

Van links naar rechts: ik, Mary Aniol, Sophia Soviak en Edith Morgan als zendelingen in de Dominicaanse Republiek

[Illustratie op blz. 28]

Met Mary (links) in het Yankee Stadion in 1953

[Illustratie op blz. 29]

Samen met mijn man in de kringdienst