Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Jehovah zorgt altijd voor ons

Jehovah zorgt altijd voor ons

Levensgeschiedenis

Jehovah zorgt altijd voor ons

VERTELD DOOR ENELESI MZANGA

Het was 1972. Tien jonge mannen, leden van de Jeugdbond van Malawi, drongen ons huis binnen, grepen me en sleurden me naar een suikerrietveld in de buurt. Daar werd ik geslagen en voor dood achtergelaten.

Veel Getuigen van Jehovah in Malawi kregen dit soort wrede aanvallen te verduren. Waarom werden ze vervolgd? Wat heeft hen geholpen te volharden? Sta me toe te vertellen wat wij als gezin hebben meegemaakt.

IK BEN op 31 december 1921 in een godsdienstig gezin geboren. Mijn vader was voorganger van de Church of Central African Presbyterian. Ik groeide op in Nkhoma, een plaatsje in de buurt van Lilongwe, de hoofdstad van Malawi. Op vijftienjarige leeftijd werd ik de vrouw van Emmas Mzanga.

Op een dag werden we bezocht door een vriend van mijn vader, die ook een voorganger was. Hij had gemerkt dat er vlak bij ons huis Getuigen van Jehovah woonden en waarschuwde ons dat we geen contact met hen moesten hebben. Hij vertelde ons dat de Getuigen door demonen bezeten waren en dat wij ook door demonen bezeten konden raken als we niet uit zouden kijken. We schrokken zo van die waarschuwing dat we naar een ander dorp verhuisden, waar Emmas als winkelier kon werken. Maar al gauw kwamen we erachter dat in de buurt van ons nieuwe huis ook Jehovah’s Getuigen waren!

Het duurde echter niet lang of Emmas’ diepe liefde voor de bijbel bewoog hem ertoe met een van de Getuigen te praten. Nadat Emmas overtuigende antwoorden had gekregen op zijn vele vragen, accepteerde hij het aanbod van de Getuigen om de bijbel met hem te bestuderen. In het begin werd de bijbelstudie geleid in de winkel waar hij werkte, maar later werd de wekelijkse studie bij ons thuis gehouden. Elke keer dat Jehovah’s Getuigen kwamen, ging ik het huis uit omdat ik bang voor hen was. Toch bleef Emmas de bijbel bestuderen. In april 1951, ongeveer zes maanden nadat hij was begonnen, werd hij gedoopt. Maar hij zei me hier niets over omdat hij bang was dat het nieuws het einde van ons huwelijk zou betekenen.

Moeilijke weken

Maar op een dag vertelde mijn vriendin Ellen Kadzalero me dat mijn man als een van Jehovah’s Getuigen gedoopt was. Ik was echt woedend! Vanaf die dag sprak ik niet meer met hem en kookte niet meer voor hem. Ik stopte er ook mee water voor zijn bad te halen en warm te maken — een taak die volgens onze gewoonten de plicht van een echtgenote is.

Nadat Emmas deze behandeling drie weken had verduurd, vroeg hij me vriendelijk om bij hem te komen zitten, en toen vertelde hij me waarom hij de beslissing had genomen een Getuige te worden. Hij las en verklaarde verscheidene bijbelteksten, zoals 1 Korinthiërs 9:16. Ik was diepgeroerd en vond dat ik ook het goede nieuws moest prediken. Dus besloot ik de bijbel te gaan bestuderen met Jehovah’s Getuigen. Diezelfde avond maakte ik tot grote opluchting van mijn lieve man een heerlijke maaltijd voor hem klaar.

De waarheid met familie en vrienden delen

Toen onze ouders hoorden dat we met Jehovah’s Getuigen omgingen, boden ze fel tegenstand. Mijn familie schreef ons een brief waarin ze ons vroegen hen niet meer te bezoeken. Hun reactie maakte ons verdrietig, maar we vertrouwden op Jezus’ belofte dat we veel geestelijke broers en zussen en vaders en moeders zouden hebben. — Mattheüs 19:29.

Ik maakte snelle vorderingen met mijn bijbelstudie en werd in augustus 1951 gedoopt, maar drie en een halve maand na mijn man. Ik vond dat ik de waarheid ook met mijn vriendin Ellen moest delen. Gelukkig accepteerde ze mijn aanbod van een bijbelstudie. In mei 1952 liet Ellen zich dopen en werd ze mijn geestelijke zus, waardoor onze vriendschapsband sterker werd. We zijn nu nog steeds de beste vrienden.

In 1954 kreeg Emmas de toewijzing om als kringopziener gemeenten te bezoeken. We hadden toen al zes kinderen. In die tijd bezocht een reizend opziener die een gezin had, de ene week een gemeente en bleef dan de week erna bij zijn vrouw en kinderen. Maar Emmas zorgde er altijd voor dat ik onze gezinsstudie leidde als hij op reis was. We probeerden de studie met onze kinderen plezierig te maken. We spraken ook met oprechte overtuiging over onze liefde voor Jehovah en voor de waarheid uit zijn Woord, en we namen als gezin deel aan de prediking. Dit geestelijke opleidingsprogramma versterkte het geloof van onze kinderen en zorgde ervoor dat ze voorbereid waren op de vervolging waar we al snel mee te maken zouden krijgen.

Religieuze vervolging begint

In 1964 werd Malawi onafhankelijk. Toen functionarissen van de regerende partij erachter kwamen dat we politiek neutraal waren, probeerden ze ons te dwingen een partijlidmaatschapskaart te kopen. * Omdat Emmas en ik dat weigerden, verwoestten leden van de Jeugdbond ons maïsveld — onze voornaamste voedselbron voor het komende jaar. Terwijl de leden van de Jeugdbond de maïs omkapten, zongen ze: „Van al degenen die weigeren de partijkaart van Kamuzu [president Banda] te kopen, zullen termieten de groene maïs opeten en deze mensen zullen er om smeken.” Maar ondanks dit verlies van voedsel wanhoopten we niet. We voelden Jehovah’s zorg. Liefdevol sterkte hij ons. — Filippenzen 4:12, 13.

Laat op een avond in augustus 1964 was ik alleen thuis met de kinderen. We sliepen, maar ik werd wakker van gezang in de verte. Het was de Gulewamkulu, een gevreesde geheime organisatie van stammendansers die mensen aanvallen en zich voordoen als de geesten van gestorven voorouders. De Jeugdbond had de Gulewamkulu gestuurd om ons aan te vallen. Snel maakte ik de kinderen wakker en voordat de aanvallers ons huis hadden bereikt, waren we de rimboe ingevlucht.

Vanuit onze schuilplaats zagen we een helder licht. De Gulewamkulu had ons huis met grasdak in brand gestoken. Het brandde helemaal af, inclusief al onze bezittingen. Terwijl de aanvallers van de smeulende resten van ons huis wegliepen, hoorden we ze zeggen: „We hebben een lekker vuurtje voor die Getuige gemaakt om zich op te warmen.” Wat waren we Jehovah dankbaar dat we veilig waren ontkomen! Het is waar dat ze al onze bezittingen hadden verwoest, maar wat ze niet verwoest hadden, was onze vastbeslotenheid om op Jehovah te vertrouwen in plaats van op mensen. — Psalm 118:8.

We kwamen erachter dat de Gulewamkulu zoiets verschrikkelijks ook bij vijf andere gezinnen van Jehovah’s Getuigen in ons gebied had gedaan. Wat waren we blij en dankbaar toen de broeders en zusters uit buurgemeenten ons te hulp kwamen! Ze herbouwden onze huizen en gaven ons voedsel voor enkele weken.

Vervolging wordt heviger

In september 1967 was er in het hele land een campagne om alle Getuigen van Jehovah op te pakken. Wrede en roofzuchtige jonge mannen — met kapmessen gewapende leden van de Jeugdbond en de Jonge Pioniers van Malawi — zochten in elk huis naar Getuigen. Als ze hen vonden, wilden de mannen hun partijkaarten verkopen.

Bij ons huis aangekomen, vroegen ze of we een partijkaart hadden. Ik zei: „Nee, ik heb er geen gekocht. Ik ga hem nu niet kopen, en ik zal er ook in de toekomst geen kopen.” Toen grepen ze mijn man en mij en namen ons mee naar het plaatselijke politiebureau. We kregen niet de gelegenheid om iets mee te nemen. Toen onze jongste kinderen van school thuiskwamen, vonden ze ons niet en werden erg ongerust. Gelukkig kwam onze oudste zoon, Daniel, kort daarna thuis en hij vernam van een buurman wat er was gebeurd. Onmiddellijk ging hij met zijn broertjes en zusjes naar het politiebureau. Ze kwamen aan toen de politie ons net op vrachtwagens zetten die ons naar Lilongwe zouden brengen. De kinderen gingen mee.

In Lilongwe werd op het politiebureau een schijnproces gehouden. De functionarissen vroegen ons: „Blijven jullie Jehovah’s Getuigen?” „Ja”, antwoordden we, hoewel we wisten dat dit antwoord automatisch een gevangenisstraf van zeven jaar betekende. Voor degenen die de organisatie ’leidden’, was de gevangenisstraf veertien jaar.

Na een nacht zonder voedsel en slaap bracht de politie ons naar de Maulagevangenis. De cellen zaten daar zo stampvol dat we zelfs op de grond geen plekje konden vinden om te slapen! Het toilet bestond uit slechts één emmer in elke volle cel. De voedselporties waren karig, en slecht bereid. Na twee weken beseften de gevangenisbeambten dat we vreedzame mensen waren en ze lieten ons luchten op de binnenplaats van de gevangenis. Met zoveel van ons bij elkaar hadden we elke dag gelegenheden om elkaar aan te moedigen en een goed getuigenis te geven aan andere gevangenen. Nadat we ongeveer drie maanden van onze gevangenisstraf hadden uitgezeten, werden we tot onze verrassing vrijgelaten vanwege de internationale druk die op Malawi’s regering was uitgeoefend.

De politieagenten drongen er bij ons op aan naar huis terug te gaan, maar ze zeiden ons ook dat Jehovah’s Getuigen in Malawi verboden waren. Dit verbod duurde van 20 oktober 1967 tot 12 augustus 1993 — bijna 26 jaar. Dat waren moeilijke jaren, maar met Jehovah’s hulp konden we een strikte neutraliteit bewaren.

Opgejaagd als dieren

In oktober 1972 werd door een regeringsdecreet een nieuwe golf van gewelddadige vervolging ontketend. Het decreet bepaalde dat alle Getuigen van Jehovah ontslagen moesten worden van hun werk en dat alle Getuigen die in dorpen woonden uit hun huizen gejaagd moesten worden. De Getuigen werden opgejaagd als dieren.

In die tijd kwam er een jonge broeder naar ons huis met een dringende boodschap voor Emmas: ’De Jeugdbond is van plan je te onthoofden, je hoofd op een paal te zetten en naar het plaatselijke opperhoofd te brengen.’ Emmas vertrok snel, maar pas nadat hij ervoor had gezorgd dat wij hem zo snel mogelijk konden volgen. Haastig stuurde ik de kinderen op weg. Juist op het moment dat ik ook wilde vertrekken, kwamen er tien leden van de Jeugdbond aan, op zoek naar Emmas. Ze drongen ons huis binnen maar ontdekten dat Emmas weg was. Woedend sleurden de mannen me naar een suikerrietveld in de buurt, waar ze me schopten en met suikerrietstengels sloegen. Daarna lieten ze me voor dood achter. Toen ik weer bij bewustzijn was gekomen, kroop ik terug naar huis.

Onder dekking van de duisternis riskeerde Emmas die nacht zijn leven door terug te komen om mij te zoeken. Toen hij me lelijk toegetakeld terugvond, legden Emmas en een vriend die een auto had me voorzichtig in de wagen. Daarna reden we naar het huis van een broeder in Lilongwe, waar ik langzamerhand herstelde van de aanval en Emmas plannen begon te maken om het land te ontvluchten.

Vluchtelingen die nergens naar toe kunnen

Onze dochter Dinesi en haar man hadden een vijftonner. Ze hadden een chauffeur in dienst die ooit een Jonge Pionier van Malawi was geweest maar begrip had gekregen voor onze situatie. Hij bood aan om ons en andere Getuigen te helpen. Een aantal avonden haalde hij op afgesproken schuilplaatsen Getuigen op. Daarna trok hij zijn uniform van de Jonge Pioniers van Malawi aan en passeerde met de volgeladen vrachtwagen verscheidene wegversperringen van de politie. Hij riskeerde veel om honderden Getuigen de grens over te helpen naar Zambia.

Na een aantal maanden stuurden de autoriteiten in Zambia ons terug naar Malawi; maar we konden niet terug naar ons eigen dorp. Alle bezittingen die we achtergelaten hadden, waren gestolen. Zelfs de metalen dakplaten waren van ons huis afgehaald. Omdat het nergens meer veilig was, vluchtten we naar Mozambique en bleven twee en een half jaar in het vluchtelingenkamp Mlangeni. Maar een nieuwe regering in Mozambique sloot het kamp in juni 1975 en dwong ons terug te gaan naar Malawi, waar de toestanden voor Jehovah’s volk niet veranderd waren. We hadden geen andere keus dan voor de tweede keer naar Zambia te vluchten. Daar kwamen we in het vluchtelingenkamp Chigumukire.

Twee maanden later stopte een konvooi van bussen en militaire vrachtwagens langs de hoofdweg, en honderden zwaargewapende Zambiaanse soldaten vielen het kamp binnen. Ze zeiden dat er mooie huizen voor ons waren gebouwd en dat ze voor transport zorgden om ons er naar toe te brengen. We wisten dat dit niet waar was. De soldaten begonnen mensen op de vrachtwagens en in de bussen te duwen, en er brak paniek uit. Toen de soldaten met hun automatische wapens in de lucht schoten, vlogen duizenden broeders en zusters doodsbang alle kanten op.

In de verwarring werd Emmas per ongeluk omvergeduwd en onder de voet gelopen, maar een van de broeders hielp hem overeind. We dachten dat dit het begin van de grote verdrukking was. Alle vluchtelingen renden richting Malawi. Nog steeds in Zambia bereikten we een rivier, en de broeders vormden een aantal menselijke ketens om iedereen veilig naar de overkant te helpen. Maar aan de andere kant van de rivier werden we door Zambiaanse soldaten ingerekend en onder dwang naar Malawi teruggebracht.

Toen we weer terug waren in Malawi, wisten we niet waar we naar toe moesten gaan. We kwamen erachter dat mensen via politieke bijeenkomsten en de kranten gewaarschuwd waren voor „nieuwe gezichten” die in hun dorpen zouden komen, doelend op Jehovah’s Getuigen. Daarom besloten we naar de hoofdstad te gaan, waar we minder zouden opvallen dan in een dorp. Het lukte ons een huisje te huren en Emmas begon de gemeenten weer in het geheim als reizend opziener te bezoeken.

Gemeentevergaderingen bezoeken

Wat hielp ons getrouw te blijven? De gemeentevergaderingen! In de vluchtelingenkampen in Mozambique en Zambia gingen we in vrijheid naar vergaderingen in rustieke Koninkrijkszalen met grasdaken. In Malawi was het gevaarlijk en moeilijk om voor de vergaderingen bijeen te komen — maar wel altijd de moeite waard. Om te voorkomen dat we ontdekt werden, hielden we de vergaderingen meestal laat op de avond op afgelegen plaatsen. Om niet de aandacht op onze vergaderingen te vestigen, klapten we niet maar wreven gewoon onze handen tegen elkaar om onze waardering voor een spreker te tonen.

De doop vond altijd laat op de avond plaats. Onze zoon Abiyudi werd bij zo’n gelegenheid gedoopt. Na de dooplezing werden hij en de andere doopkandidaten in de duisternis naar een drassig gebied geleid waar een ondiepe kuil was gegraven. Daar werden ze gedoopt.

Ons huisje — een veilige plek

Tijdens de laatste jaren van het regeringsverbod werd ons huis in Lilongwe gebruikt als veilig adres, waar in het geheim post en lectuur van het bijkantoor in Zambia werden afgeleverd. Broeders die als fietskoeriers dienst deden, kwamen naar ons huis om de zending uit Zambia op te halen en de post en lectuur naar alle delen van Malawi te brengen. De Wachttoren-uitgaven die verspreid werden, waren dun omdat ze op bijbelpapier werden gedrukt. Hierdoor konden de koeriers twee keer zoveel tijdschriften rondbrengen als wanneer ze op normaal papier waren gedrukt. De koeriers brachten ook miniuitgaven van De Wachttoren rond, die alleen studieartikelen hadden. Een minitijdschrift was makkelijk te verbergen in de zak van een overhemd omdat het uit één bladzijde bestond.

Deze koeriers riskeerden hun vrijheid en leven als ze door de rimboe fietsten, soms in het holst van de nacht met dozen vol verboden lectuur hoog opgestapeld op hun fietsen. Ondanks wegversperringen van de politie en andere gevaren legden ze onder allerlei weersomstandigheden honderden kilometers af om geestelijk voedsel naar hun broeders te brengen. Wat waren die geliefde koeriers dapper!

Jehovah zorgt voor weduwen

In december 1992 kreeg Emmas een beroerte toen hij tijdens een kringbezoek een lezing hield. Hierna was hij niet meer in staat te spreken. Iets later kreeg hij een tweede beroerte, waardoor één kant van zijn lichaam verlamd raakte. Hoewel het moeilijk voor hem was met dit verlies van zijn gezondheid om te gaan, werd mijn wanhoop verdreven door de liefdevolle steun die we van onze gemeente kregen. Ik was in staat mijn man thuis te verzorgen tot aan zijn dood in november 1994, toen hij 76 was. We waren 57 jaar getrouwd geweest, en Emmas had de opheffing van het verbod nog meegemaakt voordat hij stierf. Maar ik treur nog steeds om het verlies van mijn trouwe partner.

Nadat ik weduwe was geworden, nam mijn schoonzoon het op zich om niet alleen voor zijn vrouw en vijf kinderen maar ook voor mij te zorgen. Droevig genoeg stierf hij na een kort ziekbed in augustus 2000. Hoe moest mijn dochter aan voedsel en huisvesting voor ons komen? Ik kwam er alweer achter dat Jehovah voor ons zorgt en echt „een vader van vaderloze jongens en een rechter van weduwen” is (Psalm 68:5). Door middel van zijn dienstknechten op aarde verschafte Jehovah een prachtig nieuw huis. Hoe gebeurde dat? Toen de broeders en zusters in onze gemeente onze benarde situatie zagen, bouwden ze in slechts vijf weken een huis voor ons! Broeders uit andere gemeenten die metselaar waren, kwamen helpen. De liefde en goedheid die door al deze Getuigen werd getoond, overweldigde ons, want het huis dat ze voor ons hebben gebouwd, is beter dan de huizen waar velen van hen zelf in wonen. Deze demonstratie van liefde door de gemeente heeft een goed getuigenis gegeven in onze buurt. Als ik ’s avonds ga slapen, heb ik het idee dat ik al in het Paradijs ben! Ons prachtige nieuwe huis is van stenen en cement, maar zoals al velen hebben opgemerkt, is het huis in werkelijkheid met liefde gebouwd. — Galaten 6:10.

Jehovah’s voortdurende zorg

Hoewel ik soms echt volkomen radeloos was, is Jehovah altijd goed voor me geweest. Zeven van mijn negen kinderen leven nog, en mijn familie telt nu 123 leden. Wat ben ik dankbaar dat de grote meerderheid daarvan Jehovah getrouw dient!

Nu, op 82-jarige leeftijd, loop ik over van vreugde wanneer ik zie wat Gods geest in Malawi tot stand heeft gebracht. Alleen al in de afgelopen vier jaar heb ik het aantal Koninkrijkszalen van één tot 600 zien toenemen. We hebben ook een nieuw bijkantoor in Lilongwe en genieten van een onbeperkte stroom versterkend geestelijk voedsel. Ik heb echt het gevoel dat ik de vervulling van Gods belofte in Jesaja 54:17 heb meegemaakt, waar we de verzekering krijgen: „Geen enkel wapen dat tegen u gesmeed zal worden, zal succes hebben.” Na Jehovah meer dan vijftig jaar te hebben gediend, ben ik ervan overtuigd dat welke beproevingen ons ook overkomen, Jehovah altijd voor ons zorgt.

[Voetnoot]

^ ¶17 Zie voor meer informatie over de geschiedenis van Jehovah’s Getuigen in Malawi het Jaarboek van Jehovah’s Getuigen 1999, blz. 149-223, uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.

[Illustratie op blz. 24]

Mijn man, Emmas, werd in april 1951 gedoopt

[Illustratie op blz. 26]

Een groep dappere koeriers

[Illustratie op blz. 28]

Een huis dat met liefde wordt gebouwd