Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Kweek vrijgevigheid aan

Kweek vrijgevigheid aan

Kweek vrijgevigheid aan

VRIJGEVIGHEID krijg je niet bij je geboorte mee. Een klein kind is van nature alleen gericht op wat hij zelf wil en nodig heeft, en is zich zelfs niet bewust van de behoeften van degenen die voor hem zorgen. Maar uiteindelijk leert het kind dat niet alles om hem draait. Hij moet rekening houden met anderen, en leren te geven en te delen en niet alleen maar te ontvangen. Vrijgevigheid moet aangekweekt worden.

Niet iedereen die geeft — zelfs al geeft hij overvloedig — is vrijgevig. Sommigen doen misschien schenkingen om hun eigen belangen te bevorderen. Anderen doen het misschien om door mensen geprezen te worden. Maar de manier waarop oprechte christenen geven, is anders. Wat is dan kenmerkend voor de manier van geven die in Gods Woord wordt aangemoedigd? Een korte beschouwing van de manier waarop de eerste-eeuwse christenen gaven, zal die vraag beantwoorden.

De christelijke manier van geven

Volgens de bijbel gaven christenen over het algemeen door ’te delen met anderen’ die echt een behoefte hadden (Hebreeën 13:16; Romeinen 15:26). Dat moest niet uit verplichting gedaan worden. De apostel Paulus schreef: „Laat een ieder doen zoals hij in zijn hart heeft besloten, niet met tegenzin of onder dwang, want God heeft een blijmoedige gever lief” (2 Korinthiërs 9:7). Ook moest er niet worden gegeven om een goede indruk te maken. Ananias en Saffira maakten zich daaraan schuldig en dat kwam hun duur te staan. — Handelingen 5:1-10.

Er ontstond een grote noodzaak om te geven toen in het jaar 33 van onze jaartelling veel joden en proselieten uit verre plaatsen in Jeruzalem bijeenkwamen voor het pinksterfeest. Daar werden Jezus’ volgelingen „met heilige geest vervuld en begonnen in verschillende talen te spreken”. Een grote menigte verzamelde zich om hen heen en luisterde naar Petrus’ stimulerende toespraak over Jezus Christus. Later zagen de mensen hoe Petrus en Johannes een verlamde man bij de tempelpoort genazen, en ze hoorden Petrus weer spreken over Jezus en de noodzaak van berouw. Duizenden toonden berouw en werden als volgelingen van Christus gedoopt. — Handelingen, hfst. 2 en 3.

De nieuwe bekeerlingen wilden graag in Jeruzalem blijven om meer onderwijs van Jezus’ apostelen te ontvangen. Maar hoe konden de apostelen in de behoeften van al die bezoekers voorzien? Het bijbelverslag vertelt: „Allen die landerijen of huizen bezaten, verkochten deze en brachten de opbrengst van het verkochte mee en legden die aan de voeten van de apostelen neer. Vervolgens werd dan aan een ieder daarvan uitgedeeld naar zijn behoefte” (Handelingen 4:33-35). De pas opgerichte gemeente in Jeruzalem was dus echt vrijgevig!

Later toonden ook andere gemeenten zo’n vrijgevigheid. Hoewel de christenen in Macedonië bijvoorbeeld zelf arm waren, gaven ze toch boven hun werkelijke vermogen bijdragen voor hun behoeftige broeders en zusters in Judea (Romeinen 15:26; 2 Korinthiërs 8:1-7). De gemeente in Filippi was opmerkelijk in de ondersteuning die ze aan Paulus’ bediening gaven (Filippenzen 4:15, 16). De gemeente in Jeruzalem zelf deelde dagelijks voedsel uit aan behoeftige weduwen, en de apostelen stelden zeven bekwame mannen aan om ervoor te zorgen dat geen enkele weduwe die voor hulp in aanmerking kwam, over het hoofd werd gezien. — Handelingen 6:1-6.

De vroege christelijke gemeenten reageerden zelfs al wanneer moeilijke tijden alleen nog maar verwacht werden. Toen de profeet Agabus bijvoorbeeld een grote hongersnood voorzei, werd onder de discipelen van de gemeente in Syrisch Antiochië „besloten om, naar de draagkracht van een ieder van hen, een ondersteuning te zenden ten dienste van de broeders die in Judea woonden” (Handelingen 11:28, 29). Wat toonden ze een goede instelling door op de behoeften van anderen te anticiperen!

Wat zette de vroege christenen ertoe aan zo vrijgevig en liefdevol te zijn? Hoe kweek je eigenlijk vrijgevigheid aan? We kunnen veel leren door eens kort naar het voorbeeld van koning David te kijken.

Davids overvloedige ondersteuning van de ware aanbidding

Bijna 500 jaar lang had de ark van het verbond — een heilige kist die Jehovah’s tegenwoordigheid afbeeldde — geen vaste standplaats. De ark werd bewaard in een tent, of tabernakel, die tijdens Israëls zwerftocht door de wildernis van de ene plaats naar de andere werd gedragen en daarna het Beloofde Land in werd gebracht. Het was de hartenwens van koning David om een passend huis voor Jehovah te bouwen waarin de heilige ark kon staan, zodat die niet meer in een tent bewaard hoefde te worden. Hij zei tegen de profeet Nathan: „Zie, ik woon in een huis van ceders, maar de ark van het verbond van Jehovah staat onder tentkleden.” — 1 Kronieken 17:1.

David was echter een man van oorlog geweest. Dus besloot Jehovah dat zijn zoon Salomo tijdens een vredige regering de tempel zou bouwen om de ark van het verbond onder te brengen (1 Kronieken 22:7-10). Maar dat weerhield David er niet van vrijgevig te zijn. Hij organiseerde een groot aantal arbeiders met het doel materialen te verzamelen die voor de bouw van de tempel gebruikt zouden worden. Later zei hij tegen Salomo: „Ik [heb] voor Jehovah’s huis honderdduizend talenten goud en een miljoen talenten zilver gereedgemaakt, en het koper en het ijzer is niet te wegen omdat het zo’n grote hoeveelheid geworden is; en balken en stenen heb ik gereedgemaakt” (1 Kronieken 22:14). Maar dat was nog niet alles. Van zijn eigen vermogen schonk David goud en zilver waarvan de waarde nu meer dan 1.000.000.000 euro zou bedragen. Bovendien gaven ook de vorsten royale gaven (1 Kronieken 29:3-9). David was beslist heel vrijgevig!

Waarom was David zo’n gulle gever? Hij besefte dat alles wat hij verworven en bereikt had, het resultaat was van Jehovah’s zegen. In gebed erkende hij: „O Jehovah, onze God, al deze overvloed die wij hebben gereedgemaakt om u een huis te bouwen voor uw heilige naam, uit uw hand komt het en het behoort alles aan u. En ik weet heel goed, o mijn God, dat gij een onderzoeker van het hart zijt en dat gij een welgevallen hebt in oprechtheid. Ik voor mij heb in de oprechtheid van mijn hart al deze dingen vrijwillig geschonken, en nu heb ik met vreugde gezien hoe uw volk dat hier aanwezig is, u vrijwillige gaven heeft gebracht” (1 Kronieken 29:16, 17). David koesterde zijn band met Jehovah. Hij zag de noodzaak in om God „met een onverdeeld hart en met een bereidwillige ziel” te dienen, en dat maakte hem vreugdevol (1 Kronieken 28:9). Diezelfde eigenschappen bewogen ook de eerste christenen ertoe vrijgevig te zijn.

Jehovah — De grootste gever

Jehovah is het mooiste voorbeeld van vrijgevigheid. Hij is zo liefdevol en zorgzaam dat ’hij zijn zon laat opgaan over goddelozen en goeden en het laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (Mattheüs 5:45). Aan de hele mensheid geeft hij „leven en adem en alle dingen” (Handelingen 17:25). Zoals de discipel Jakobus naar voren brengt: „Elke goede gave en elk volmaakt geschenk komt van boven, want het daalt neer van de Vader der hemelse lichten.” — Jakobus 1:17.

Jehovah’s grootste geschenk aan ons is wel „dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden, maar eeuwig leven zou hebben” (Johannes 3:16). Niemand kan er aanspraak op maken dat hij die gave verdient, „want allen hebben gezondigd en bereiken niet de heerlijkheid Gods” (Romeinen 3:23, 24; 1 Johannes 4:9, 10). Gods „onbeschrijflijke vrije gave”, dat wil zeggen, „de allesovertreffende onverdiende goedheid van God”, heeft Christus’ loskoopoffer als basis en wordt via dat offer tot uiting gebracht (2 Korinthiërs 9:14, 15). Dankbaar voor Gods gave maakte Paulus er zijn levenswerk van „om grondig getuigenis af te leggen van het goede nieuws van de onverdiende goedheid van God” (Handelingen 20:24). Hij besefte dat het Gods wil is dat „alle soorten van mensen worden gered en tot een nauwkeurige kennis van de waarheid komen”. — 1 Timotheüs 2:4.

Momenteel wordt dit tot stand gebracht door een groot predikings- en onderwijzingswerk dat nu is uitgebreid tot 234 landen over de hele wereld. Jezus had die toename voorzegd toen hij zei: „Dit goede nieuws van het koninkrijk zal op de gehele bewoonde aarde worden gepredikt tot een getuigenis voor alle natiën, en dan zal het einde komen” (Mattheüs 24:14). Eerst moet dus „in alle natiën het goede nieuws worden gepredikt” (Markus 13:10). Vorig jaar besteedden ruim zes miljoen verkondigers van het goede nieuws 1.202.381.302 uur aan dat werk en leidden meer dan 5.300.000 bijbelstudies. Omdat er levens op het spel staan, is dat onderwijs enorm belangrijk. — Romeinen 10:13-15; 1 Korinthiërs 1:21.

Elk jaar worden er miljoenen publicaties gedrukt — onder andere bijbels, boeken en brochures — om degenen te helpen die naar de bijbelse waarheid hongeren. Daarnaast worden er nog eens ruim een miljard exemplaren van de tijdschriften De Wachttoren en Ontwaakt! gedrukt. Omdat er gunstig op het goede nieuws gereageerd wordt, worden er steeds meer Koninkrijkszalen en congreshallen van Jehovah’s Getuigen gebouwd, die als centrum van bijbelonderwijs dienen. Elk jaar worden er kringvergaderingen, speciale dagvergaderingen en districtscongressen georganiseerd. Ook het opleiden van zendelingen, reizende opzieners, ouderlingen en dienaren in de bediening gaat steeds maar door. We zijn Jehovah dankbaar dat hij al die voorzieningen via „de getrouwe en beleidvolle slaaf” mogelijk maakt (Mattheüs 24:45-47). We willen onze dankbaarheid voor Hem natuurlijk graag uiten!

Jehovah onze dankbaarheid tonen

Net zoals met de tempelbouw en het voorzien in de behoeften van de vroege christelijke gemeenten, worden al deze voorzieningen volledig door vrijwillige bijdragen gefinancierd. Maar we moeten in gedachte houden dat niemand Jehovah, de Eigenaar van alle dingen, rijker kan maken (1 Kronieken 29:14; Haggaï 2:8). Bijdragen zijn daarom een blijk van onze liefde voor Jehovah en van ons verlangen de ware aanbidding te bevorderen. Een dergelijk edelmoedig of gul gebaar, zo zegt Paulus, ’brengt een dankbetuiging aan God teweeg’ (2 Korinthiërs 9:8-13). Jehovah moedigt zulk geven aan omdat het laat zien dat we de juiste instelling hebben en hem met ons hele hart liefhebben. Degenen die vrijgevig zijn en op Jehovah vertrouwen, zullen door hem gezegend worden en geestelijke voorspoed ervaren (Deuteronomium 11:13-15; Spreuken 3:9, 10; 11:25). Jezus verzekerde ons dat het ons gelukkig zou maken, toen hij zei: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.” — Handelingen 20:35.

Vrijgevige christenen wachten niet gewoon af tot er ergens een behoefte rijst. In plaats daarvan zoeken ze naar gelegenheden om „het goede [te] doen jegens allen, maar vooral jegens hen die aan [hen] verwant zijn in het geloof” (Galaten 6:10). Paulus moedigde aan tot godvruchtige vrijgevigheid toen hij schreef: „Vergeet bovendien niet goed te doen en anderen met u te laten delen, want zulke slachtoffers zijn God welgevallig” (Hebreeën 13:16). Het maakt Jehovah God heel blij als we onze middelen — tijd, energie, geld — gebruiken om anderen te helpen en de zuivere aanbidding te bevorderen. Hij hecht echt veel waarde aan vrijgevigheid.

[Kader/Illustratie op blz. 28]

Manieren waarop sommigen het werk willen ondersteunen

BIJDRAGEN VOOR HET WERELDOMVATTENDE WERK

Velen zetten een bedrag opzij dat ze deponeren in de bijdragenbussen met het opschrift: „Bijdragen voor het wereldomvattende werk — Mattheüs 24:14”.

Elke maand maken de gemeenten deze bijdragen over naar het plaatselijke bijkantoor. Vrijwillige bijdragen kunnen ook overgemaakt worden naar het bijkantoor dat het opzicht over uw land heeft. Kijk voor het adres op bladzijde 2 van dit tijdschrift.

LENING ONDER SPECIALE VOORWAARDEN

Geld kan in bewaring worden gegeven met de bepaling dat het aan de gever kan worden geretourneerd als hij erom vraagt.

OVERIGE MANIEREN VAN GEVEN

Hiertoe behoren:

Verzekering: Het Wachttorengenootschap kan worden genoemd als begunstigde van een levensverzekeringspolis of van een pensioenregeling.

Aandelen en obligaties: Aandelen en obligaties kunnen als gift aan het Wachttorengenootschap worden overgedragen.

Testamenten: Bezittingen en geldmiddelen kunnen aan het Wachttorengenootschap worden vermaakt door middel van een rechtsgeldig testament.

Schrijf voor nadere inlichtingen betreffende deze kwesties naar het plaatselijke bijkantoor van het Wachttorengenootschap.

[Illustratie op blz. 26]

Waarom waren de vroege christenen zo vrijgevig?