Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Rijk gezegend omdat we de zendingsgeest hebben behouden

Rijk gezegend omdat we de zendingsgeest hebben behouden

Levensgeschiedenis

Rijk gezegend omdat we de zendingsgeest hebben behouden

VERTELD DOOR TOM COOKE

Plotseling werd de middagstilte ruw verstoord door het geluid van geweerschoten. De kogels vlogen door de bomen in onze tuin. Wat was er aan de hand? Het duurde niet lang of we hoorden dat er een staatsgreep was gepleegd en dat Oeganda nu onder het bewind stond van generaal Idi Amin. Het was het jaar 1971.

WAAROM waren mijn vrouw, Ann, en ik van het betrekkelijk vredige Engeland naar dit onstabiele deel van Afrika verhuisd? Ik denk dat ik een beetje avontuurlijk van aard ben, maar de zendingsgeest kreeg ik vooral door het voorbeeld van mijn ouders, die ijverig waren in het Koninkrijkswerk.

Ik herinner me de warme dag in augustus 1946, toen mijn ouders voor het eerst met Jehovah’s Getuigen kennismaakten. Ze stonden aan de voordeur en leken urenlang met de twee bezoekers te praten. Deze bezoekers, Fraser Bradbury en Mamie Shreve, kwamen heel vaak terug, en in de daaropvolgende maanden veranderde ons leven als gezin drastisch.

Het moedige voorbeeld van mijn ouders

Mijn ouders waren bij veel activiteiten in het dorp betrokken. Kort voordat ze de bijbel begonnen te bestuderen, hing ons huis bijvoorbeeld vol met affiches van Winston Churchill. Tijdens de naoorlogse nationale verkiezingen werden in ons huis bijeenkomsten van het plaatselijke comité van de Conservatieve Partij gehouden. Ons gezin had ook belangrijke religieuze en maatschappelijke connecties. Hoewel ik destijds nog maar negen jaar was, merkte ik wat een schok het voor onze familieleden was toen het tot hen doordrong dat we Getuigen van Jehovah werden.

Het oprechte en onbevreesde voorbeeld van de Getuigen met wie we omgingen, motiveerde mijn ouders om actief te worden in de prediking. Mijn vader hield al gauw via een versterker openluchtlezingen in het voornaamste winkelgebied van Spondon, het dorp waar we woonden, terwijl wij, de kinderen, op strategische plaatsen stonden en De Wachttoren en Ontwaakt! omhooghielden. Ik moet toegeven dat als er kinderen van school naar me toe kwamen, ik wel door de grond wilde zakken.

Het voorbeeld van mijn ouders moedigde mijn oudere zus, Daphne, aan om te gaan pionieren. In 1955 bezocht ze de Wachttoren-Bijbelschool Gilead en werd als zendeling aan Japan toegewezen. * Maar mijn jongere zus, Zoe, stopte met het dienen van Jehovah.

Intussen rondde ik mijn scholing af door illustratietekenen en grafische kunsten te studeren. In die dagen was de dienstplicht onder mijn medestudenten een brandende kwestie. Toen ik hun vertelde dat ik een gewetensbezwaarde was, vatten ze het als een grap op. Deze kwestie gaf me de kans om met een aantal studenten heel wat bijbelse gesprekken te hebben. Al gauw werd ik tot twaalf maanden gevangenisstraf veroordeeld wegens weigering van militaire dienst. Een van de studenten van de kunstacademie die belangstelling voor de bijbelse boodschap toonden, werd later mijn vrouw. Maar nu zal Ann vertellen hoe zij de waarheid heeft leren kennen.

Hoe Ann in contact kwam met de waarheid

„Ik kom niet uit een godsdienstig gezin, en mijn ouders hebben me ook nooit laten dopen. Maar ik was nieuwsgierig naar het onderwerp religie en ging naar elke kerk die mijn vrienden bezochten. Mijn belangstelling voor de bijbel werd gewekt toen ik de geanimeerde gesprekken hoorde die Tom en nog een Getuige met andere studenten op de academie hadden. Toen Tom en de andere Getuige de gevangenis ingingen omdat ze militaire dienst weigerden, was ik geschokt.

Ik bleef met Tom corresponderen terwijl hij in de gevangenis zat, en ik kreeg steeds meer belangstelling voor de bijbel. Toen ik naar Londen verhuisde om mijn opleiding voort te zetten, nam ik bijbelstudie van Muriel Albrecht. Muriel had als zendeling in Estland gediend, en zowel zij als haar moeder was een enorme aanmoediging voor me. Binnen een paar weken bezocht ik de vergaderingen en stond ik bij Victoria Station De Wachttoren en Ontwaakt! aan te bieden.

Ik bezocht de gemeente Southwark in het zuiden van Londen. Die bestond uit broeders en zusters van verschillende nationaliteiten, van wie velen erg arm waren. Hoewel ik een vreemde was, behandelden ze mij als een van hen. De liefde in die gemeente overtuigde me er echt van dat dit de waarheid was, en in 1960 werd ik gedoopt.”

Dezelfde doeleinden — Andere omstandigheden

Ann en ik trouwden later dat jaar, en ons doel was in de zendingsdienst te gaan. Maar onze omstandigheden veranderden toen Ann in verwachting bleek te zijn. Nadat onze dochter Sara was geboren, wilden Ann en ik nog steeds graag in een land dienen waar meer behoefte aan Koninkrijksverkondigers was. Ik solliciteerde in een aantal landen naar werk, en uiteindelijk kwam er in mei 1966 een brief van het ministerie van Onderwijs in Oeganda waarin stond dat ik een baan had. Maar tegen die tijd was Ann in verwachting van ons tweede kind. Sommigen betwijfelden of het verstandig was om de verhuizing zelfs maar te overwegen. We raadpleegden onze dokter, die zei: „Als jullie gaan, moet je vliegen voordat je vrouw zeven maanden zwanger is.” Dus gingen we onmiddellijk naar Oeganda. Het gevolg was dat onze ouders onze tweede dochter, Rachel, pas zagen toen ze twee jaar was. Nu we zelf kleinkinderen hebben, beseffen we pas goed wat een offer dat voor onze lieve ouders is geweest.

Onze aankomst in Oeganda in 1966 was zowel opwindend als overweldigend. Toen we uit het vliegtuig stapten, werden we onmiddellijk getroffen door de kleuren. Die waren heel fel. We kwamen eerst bij het plaatsje Iganga te wonen, ongeveer 50 kilometer van Jinja, een plaats aan de bron van de Nijl. De dichtstbijzijnde Getuigen woonden in Jinja en vormden een geïsoleerde groep. De zendelingen Gilbert en Joan Walters en Stephen en Barbara Hardy droegen zorg voor de groep. Ik vroeg op mijn werk overplaatsing naar Jinja aan, zodat we deze groep beter konden helpen. Kort nadat Rachel was geboren, verhuisden we naar Jinja. Daar smaakten we de vreugde samen te werken met het groepje getrouwe Getuigen, dat uitgroeide tot de tweede gemeente van Oeganda.

Als gezin in een buitenlands veld dienen

Ann en ik vinden dat we geen betere omgeving hadden kunnen kiezen om ons gezin groot te brengen. We hadden het genoegen samen te werken met zendelingen uit verschillende landen en de jonge gemeente te helpen groeien. We genoten van het gezelschap van onze Oegandese broeders en zusters, die vaak bij ons thuis kwamen. Vooral Stanley en Esinala Makumba waren een aanmoediging voor ons.

Maar de broeders en zusters waren niet onze enige bezoekers, want we werden omgeven door een verbazende verscheidenheid aan dieren. ’s Nachts kwamen er vaak nijlpaarden vanuit de Nijl tot vlak bij ons huis. Ik kan me nog levendig herinneren dat we een python van 6 meter in de tuin hadden. Soms gingen we zelf naar de dieren toe door uitstapjes te maken naar wildparken, waar leeuwen en andere wilde dieren vrij rondliepen.

In de velddienst waren we een bezienswaardigheid voor de plaatselijke bewoners, want die hadden nog nooit een kinderwagen gezien. Terwijl we van huis tot huis gingen, liepen er meestal een heleboel kleine kinderen met ons mee. De mensen staarden eerbiedig naar ons en raakten dan de blanke baby aan. De prediking was een genot omdat de mensen zo beleefd waren. We dachten dat iedereen in de waarheid zou komen, want het was heel makkelijk bijbelstudies op te richten. Maar velen vonden het moeilijk met onschriftuurlijke tradities te breken. Toch aanvaardde een flink aantal mensen de hoge morele maatstaven van de bijbel, en de gemeente groeide. Onze eerste kringvergadering in Jinja, in 1968, was een mijlpaal. De doop in de Nijl van enkelen met wie we de bijbel hadden bestudeerd, is een dierbare herinnering. Maar onze vrede zou weldra verstoord worden.

Het verbod — Een toets op ons geloof en onze vindingrijkheid

In 1971 greep generaal Idi Amin de macht. Er heerste chaotische verwarring in Jinja, en terwijl we in onze tuin een kopje thee dronken, gebeurde er wat ik in het begin heb beschreven. In de twee daaropvolgende jaren werd de grote Aziatische gemeenschap uitgewezen. De meeste buitenlanders besloten het land te verlaten, en dat was een zware slag voor de scholen en de medische voorzieningen. Toen kwam de onomwonden mededeling dat Jehovah’s Getuigen verboden waren verklaard. Uit zorg voor onze veiligheid verhuisde het ministerie van Onderwijs ons naar de hoofdstad, Kampala. Dat had twee voordelen. In Kampala kende men ons niet en dus hadden we een grotere bewegingsvrijheid. Er was ook veel werk te doen in de gemeente en in de velddienst.

Brian en Marion Wallace en hun twee kinderen verkeerden in een vergelijkbare situatie, en ook zij besloten in Oeganda te blijven. We waren heel blij dat ze in deze moeilijke tijd samen met ons in de gemeente Kampala dienden. De verslagen die we hadden gelezen over onze broeders en zusters die in andere landen onder verbodsbepalingen dienden, waren nu extra aanmoedigend voor ons. We kwamen in kleine groepjes bijeen, en eens per maand hielden we een grotere vergadering in de botanische tuin van Entebbe. We deden dan alsof het om een feestje ging. Onze meisjes vonden dat een prima idee.

We moesten in de prediking met de grootste omzichtigheid te werk gaan. Blanken die Oegandese huizen bezochten, zouden veel te veel opvallen. En dus werden winkels, flats en enkele schoolterreinen ons gebied. Een methode die ik in winkels gebruikte, was naar een artikel vragen waarvan ik wist dat het niet meer verkrijgbaar was, zoals suiker of rijst. Als de winkelier dan ging klagen over wat er in het land gebeurde, begon ik over de Koninkrijksboodschap. Die benadering werkte goed. Af en toe ging ik niet alleen met een nabezoek de winkel uit, maar ook met een voorraadje van een schaars artikel.

Intussen barstte er overal om ons heen geweld uit. Omdat de betrekkingen tussen Oeganda en Groot-Brittannië verder verslechterden, werd mijn contract niet verlengd door de autoriteiten. Dus was in 1974, na acht jaar in Oeganda te hebben gewoond, ook voor ons helaas de tijd aangebroken om afscheid te nemen van onze broeders en zusters. Maar onze zendingsgeest verflauwde niet.

Naar Nieuw-Guinea

In januari 1975 grepen we een gelegenheid aan om in Papoea Nieuw-Guinea te gaan werken. Dat vormde het begin van acht jaar plezierige dienst in dit gebied van de Grote Oceaan. Ons leven met de broeders en zusters en in de velddienst was rijk en lonend.

Ons gezin herinnert zich het verblijf in Papoea Nieuw-Guinea als de tijd van drama’s — bijbelse drama’s, wel te verstaan. Elk jaar deden we mee aan de voorbereiding van de drama’s voor het districtscongres, en wat hadden we een plezier! We genoten van de omgang met veel geestelijk ingestelde gezinnen, en die hadden een positieve invloed op onze meisjes. Onze oudste dochter, Sara, trouwde met een speciale pionier, Ray Smith, en samen hebben ze als speciale pioniers vlak bij de grens met Irian Jaya (nu de Indonesische provincie Papoea) gediend. Ze woonden in een grashut in het dorp, en Sara zegt dat de tijd die ze in die toewijzing heeft doorgebracht een uitstekende training voor haar was.

We passen ons aan veranderde omstandigheden aan

Inmiddels hadden mijn ouders meer verzorging nodig. In plaats dat ze ons naar Engeland lieten terugkomen, wilden ze wel bij ons komen wonen, en in 1983 verhuisden we met z’n allen naar Australië. Ook hebben ze een tijdje bij mijn zus Daphne gewoond, die nog steeds in Japan was. Na de dood van mijn ouders besloten Ann en ik in de gewone pioniersdienst te gaan, en dit leidde tot een voorrecht dat ik nogal beangstigend vond.

We waren net met pionieren begonnen toen we voor het kringwerk werden uitgenodigd. Sinds mijn jeugd had ik het bezoek van de kringopziener altijd iets heel speciaals gevonden. En nu was ik zelf kringopziener. Het bleek de moeilijkste toewijzing te zijn die we tot dan toe hadden gehad, maar steeds weer hielp Jehovah ons op manieren die we nog nooit hadden ervaren.

Tijdens het zonebezoek van broeder Theodore Jaracz aan Australië, in 1990, vroegen we hem of hij dacht dat we te oud waren voor de volletijddienst in het buitenland. Hij zei: „Wat dachten jullie van de Solomoneilanden?” Zo gingen Ann en ik uiteindelijk, toen we beiden in de vijftig waren, naar wat onze eerste officiële zendingstoewijzing zou worden.

Dienst op de „Gelukkige Eilanden”

De Solomoneilanden staan bekend als de Gelukkige Eilanden, en de dienst die we hier de afgelopen tien jaar hebben verricht, is beslist een gelukkige tijd geweest. Ann en ik maakten kennis met de kalme vriendelijkheid van de broeders en zusters op de Solomoneilanden toen ik districtsopziener was. De gastvrijheid die ons werd betoond raakte ons hart, en iedereen toonde veel begrip voor mijn pogingen dingen uit te leggen in wat volgens mij aanvaardbaar Solomon Islands Pidgin was — een taal met zo ongeveer de kleinste woordenschat ter wereld.

Al gauw na onze aankomst op de Solomoneilanden probeerden tegenstanders zich met het gebruik van onze congreshal te bemoeien. De Anglicaanse Kerk spande een rechtszaak aan tegen Jehovah’s Getuigen en beweerde dat onze nieuwe congreshal in Honiara gedeeltelijk op hun land was gebouwd. De overheid steunde hen hierin, en dus tekenden we beroep aan bij het hooggerechtshof. De uitkomst van het beroep zou bepalen of we onze nieuwe congreshal met 1200 zitplaatsen zouden moeten ontmantelen.

De behandeling van de zaak duurde een hele week. De advocaat van de tegenpartij straalde een arrogant vertrouwen uit toen de rechtszaak tegen ons begon. Maar vervolgens werden al zijn stellingen een voor een door onze advocaat, broeder Warren Cathcart uit Nieuw-Zeeland, weerlegd en van tafel geveegd. Tegen vrijdag had het nieuws over de spectaculaire rechtszaak zich wijd en zijd verbreid, en de rechtszaal zat vol met kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders, overheidsfunctionarissen en onze broeders en zusters. Ik herinner me nog de vergissing op de officiële aankondiging van de rechtszaak. Er stond: „Solomon Islands Government and the Church of Melanesia v. Jehovah”. Wij wonnen.

Maar de betrekkelijke rust op de Gelukkige Eilanden zou niet van blijvende aard zijn. Opnieuw zaten Ann en ik midden in de beroering en het geweld van een militaire staatsgreep. Etnische rivaliteit leidde tot een burgeroorlog. Op 5 juni 2000 werd de regering ten val gebracht en kwam de hoofdstad onder toezicht van gewapende militanten te staan. Enkele weken lang was onze congreshal een centrum voor mensen die van huis en haard verdreven waren. De autoriteiten waren verbaasd dat onze broeders en zusters uit strijdende etnische groepen als één vredige familie in de congreshal samenwoonden. Wat een geweldig getuigenis bleek dit te zijn!

Zelfs de militanten respecteerden de neutraliteit van Jehovah’s Getuigen. Daardoor konden we een van de bevelhebbers overhalen om ons toe te staan een vrachtwagen vol lectuur en andere benodigdheden naar een groepje broeders en zusters te brengen die zich achter de linies van het leger van de oppositie bevonden en dus geïsoleerd waren. Toen we de gezinnen vonden die enkele maanden van ons gescheiden waren geweest, was er volgens mij geen oog dat droog bleef.

Veel om dankbaar voor te zijn

Wanneer we op ons leven in Jehovah’s dienst terugkijken, hebben we heel veel om dankbaar voor te zijn. Als ouders hebben we de zegen ervaren te zien dat onze beide dochters en hun echtgenoten, Ray en John, Jehovah trouw blijven dienen. Ze zijn een fijne steun voor ons geweest in onze zendingstoewijzing.

De afgelopen twaalf jaar hebben Ann en ik het voorrecht gehad op het bijkantoor van de Solomoneilanden te dienen, en in die tijd hebben we het aantal Koninkrijksverkondigers op de Solomoneilanden zien verdubbelen tot meer dan 1800. Onlangs kreeg ik nog een voorrecht: het bijwonen van de School voor Bijkantoorcomitéleden in Patterson (New York). Ja, we hebben een rijk leven gehad met vele zegeningen omdat we de zendingsgeest hebben behouden.

[Voetnoot]

^ ¶10 Zie het artikel „Wij hebben niet getalmd” in De Wachttoren van 15 april 1977.

[Illustratie op blz. 23]

Op onze trouwdag (1960)

[Illustratie op blz. 24]

In Oeganda waren Stanley en Esinala Makumba een aanmoediging voor ons gezin

[Illustratie op blz. 24]

Sara loopt de hut van een van de buren binnen

[Illustratie op blz. 25]

Ik maakte tekeningen om de Solomoneilanders te onderwijzen

[Illustratie op blz. 25]

Bezoek aan een geïsoleerde gemeente op de Solomoneilanden

[Illustratie op blz. 26]

Een recente foto van ons gezin