Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Gezegend degenen die God heerlijkheid geven

Gezegend degenen die God heerlijkheid geven

Gezegend degenen die God heerlijkheid geven

„Ze zullen zich voor u neerbuigen, o Jehovah, en zullen heerlijkheid geven aan uw naam.” — PSALM 86:9.

1. Waarom kunnen wij God heerlijkheid geven op manieren die superieur zijn aan dat waartoe de onbezielde schepping in staat is?

JEHOVAH verdient de lof van zijn hele schepping. Terwijl zijn onbezielde schepping hem zwijgend heerlijkheid geeft, zijn wij mensen in staat te redeneren, begrijpen, waarderen en aanbidden. De psalmist zegt dan ook tegen ons: „Juicht God in triomf toe, gij mensen van heel de aarde. Bezingt met melodieën de heerlijkheid van zijn naam. Maakt zijn lof heerlijk.” — Psalm 66:1, 2.

2. Wie hebben gehoor gegeven aan het gebod heerlijkheid te geven aan Gods naam, en waarom?

2 De meeste mensen weigeren God te erkennen of hem heerlijkheid te geven. Maar in 235 landen tonen ruim zes miljoen Getuigen van Jehovah dat ze Gods „onzichtbare hoedanigheden” zien via de dingen die hij gemaakt heeft en dat ze het stille getuigenis van de schepping hebben „gehoord” (Romeinen 1:20; Psalm 19:2, 3). Door de bijbel te bestuderen, hebben ze Jehovah ook leren kennen en zijn ze hem gaan liefhebben. Psalm 86:9, 10 voorzei: „Alle natiën die gij hebt gemaakt, zullen zelf komen, en ze zullen zich voor u neerbuigen, o Jehovah, en zullen heerlijkheid geven aan uw naam. Want gij zijt groot en doet wonderbare dingen; gij zijt God, gij alleen.”

3. Hoe verricht de „grote schare” „dag en nacht heilige dienst”?

3 In Openbaring 7:9, 15 wordt een soortgelijke beschrijving gegeven van „een grote schare” aanbidders die ’dag en nacht heilige dienst voor God verricht in zijn tempel’. Niet dat God letterlijk van zijn dienstknechten eist dat ze hem onafgebroken loven, maar zijn aanbidders vormen een mondiale organisatie. Dus wanneer het in sommige landen nacht is, zijn Gods dienstknechten aan de andere kant van de aardbol druk bezig met getuigenis geven. Daarom kan er gezegd worden dat de zon nooit ondergaat over degenen die Jehovah verheerlijken. Weldra zal „al wat adem heeft” zijn stem verheffen tot lof van Jehovah (Psalm 150:6). Maar wat kunnen we ondertussen persoonlijk doen om God heerlijkheid te geven? Voor welke moeilijkheden kunnen we komen te staan? En welke zegeningen wachten degenen die God heerlijkheid geven? Laten we voor het antwoord eens een bijbelverslag over de Israëlitische stam Gad doornemen.

Een probleem uit het verleden

4. Voor welk probleem stond de stam Gad?

4 Vóór de intocht in het Beloofde Land deden leden van de Israëlitische stam Gad het verzoek of ze zich in het veeteeltgebied ten oosten van de Jordaan mochten vestigen (Numeri 32:1-5). Het leven daar zou wel ernstige moeilijkheden met zich meebrengen. De stammen ten westen van de Jordaan zouden de bescherming van het Jordaandal genieten — een natuurlijke barrière tegen een militaire inval (Jozua 3:13-17). Maar over de gebieden ten oosten van de Jordaan schrijft George Adam Smith in zijn boek The Historical Geography of the Holy Land: „[De vlakten] gaan allemaal, vrijwel zonder enige tussenliggende barrière, over in het grote Arabische plateau. Bijgevolg hebben ze door de eeuwen heen blootgestaan aan de invasie van hongerige nomaden; grote groepen vallen elk jaar de vlakten binnen om er hun vee te laten weiden.”

5. Hoe moedigde Jakob de nakomelingen van Gad aan te reageren als ze aangevallen werden?

5 Hoe zou het de stam Gad onder die niet-aflatende druk vergaan? Eeuwen voordien had hun voorvader Jakob in zijn sterfbedprofetie voorzegd: „Wat Gad betreft, een roversbende zal een overval op hem plegen, maar hij zal een overval plegen op de uiterste achterhoede” (Genesis 49:19). Op het eerste gezicht kunnen die woorden somber lijken. Maar in werkelijkheid kwamen ze neer op een bevel voor de Gadieten om zich teweer te stellen. Jakob verzekerde hun dat als ze dat deden, de overvallers zich vernederd zouden terugtrekken, en dan zouden de Gadieten hun uiterste achterhoede achtervolgen.

Problemen bij onze aanbidding in deze tijd

6, 7. Hoe is de situatie van christenen in deze tijd te vergelijken met die van de stam Gad?

6 Net als de stam Gad staan christenen nu bloot aan de druk en lasten van Satans stelsel; we worden er niet door een wonder tegen beschermd (Job 1:10-12). Velen van ons worstelen met de druk waarmee schoolgaan, de kost verdienen en kinderen grootbrengen gepaard gaan. En laten we de druk van persoonlijke of innerlijke aard niet vergeten. Sommigen hebben „een doorn in het vlees” te verduren in de vorm van een ernstige handicap of kwaal (2 Korinthiërs 12:7-10). Anderen worden geplaagd door een minderwaardigheidsgevoel. „De rampspoedige dagen” van de ouderdom kunnen oudere christenen verhinderen Jehovah te dienen met de energie die ze eens bezaten. — Prediker 12:1.

7 De apostel Paulus herinnert ons er ook aan dat we een strijd te voeren hebben „tegen de goddeloze geestenkrachten in de hemelse gewesten” (Efeziërs 6:12). We staan voortdurend bloot aan „de geest van de wereld”, de door Satan en zijn demonen bevorderde geest van opstand en moreel verderf (1 Korinthiërs 2:12; Efeziërs 2:2, 3). Net zoals dat met de godvrezende Lot het geval was, kunnen nu de immorele dingen die mensen om ons heen zeggen en doen een kwelling voor ons zijn (2 Petrus 2:7). We zijn ook het doelwit van Satans directe aanvallen. Satan voert oorlog tegen het overblijfsel van de gezalfden, „die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus” (Openbaring 12:17). Ook Jezus’ „andere schapen” ervaren Satans aanvallen in de vorm van verbodsbepalingen en vervolging. — Johannes 10:16.

Zwichten of terugvechten?

8. Hoe moeten we reageren op Satans aanvallen, en waarom?

8 Hoe moeten we reageren op Satans aanvallen? Net als de stam Gad uit de oudheid moeten we geestelijk sterk zijn en terugvechten en daarbij Gods aanwijzingen volgen. Helaas beginnen sommigen te bezwijken onder de druk van het leven; ze verwaarlozen hun geestelijke verantwoordelijkheden (Mattheüs 13:20-22). Een Getuige noemde als reden waarom het vergaderingsbezoek in zijn gemeente laag was: „De broeders worden gewoon moe. Ze zijn allemaal erg gestrest.” Inderdaad hebben mensen tegenwoordig veel redenen om moe te zijn. Het is dan ook niet moeilijk om Gods aanbidding als nog een last, een zware verplichting, te zien. Maar is dat een gezonde of juiste zienswijze?

9. Waarom werkt het verkwikkend als we Christus’ juk op ons nemen?

9 Sta eens stil bij wat Jezus in zijn tijd zei tegen de menigten die eveneens afgemat waren door de druk van het leven: „Komt tot mij, allen die zwoegt en zwaar beladen zijt, en ik zal u verkwikken.” Bedoelde Jezus daarmee dat het verkwikkend zou werken als iemand zijn dienst voor God zou beperken? Integendeel. Jezus zei: „Neemt mijn juk op u en leert van mij, want ik ben zachtaardig en ootmoedig van hart, en gij zult verkwikking vinden voor uw ziel.” Een juk is een houten of metalen draagstel dat een mens of een dier in staat stelt een zware last te dragen. Waarom zou iemand zo’n juk willen gaan dragen? Zijn we niet al „zwaar beladen”? Ja, maar de Griekse tekst zou ook kunnen luiden: „Komt met mij onder mijn juk.” Stel je voor: Jezus biedt aan onze last te helpen dragen! We hoeven het niet in eigen kracht te doen. — Mattheüs 9:36; 11:28, 29, vtn.; 2 Korinthiërs 4:7.

10. Waartoe leiden onze inspanningen om God heerlijkheid te geven?

10 Als we het juk van het discipelschap op ons nemen, vechten we tegen Satan. „Weerstaat de Duivel en hij zal van u wegvluchten”, belooft Jakobus 4:7. Dat wil niet zeggen dat het makkelijk is. Het dienen van God vergt heel wat inspanning (Lukas 13:24). Maar de bijbel doet in Psalm 126:5 deze belofte: „Wie met tranen zaaien, zullen zelfs met vreugdegeroep oogsten.” We aanbidden geen ondankbare God. Hij is „de beloner . . . van wie hem ernstig zoeken” en hij zegent degenen die hem heerlijkheid geven. — Hebreeën 11:6.

Hoe God te verheerlijken als Koninkrijkspredikers

11. Hoe dient de velddienst als een bescherming tegen Satans aanvallen?

11 Jezus heeft geboden: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën.” De prediking is de voornaamste manier om God „een slachtoffer van lof” te brengen (Mattheüs 28:19; Hebreeën 13:15). ’Onze voeten geschoeid hebben met de toerusting van het goede nieuws van vrede’ is een onmisbaar onderdeel van onze „volledige wapenrusting” — onze bescherming tegen Satans aanvallen (Efeziërs 6:11-15). God in de velddienst loven is een uitstekende manier om ons geloof te voeden (2 Korinthiërs 4:13). Het helpt ons om geen negatieve gedachten te koesteren (Filippenzen 4:8). Door aan de velddienst deel te nemen, kunnen we opbouwende omgang met medeaanbidders hebben.

12, 13. Hoe kan geregelde deelname aan de velddienst gezinnen tot voordeel strekken? Illustreer dat.

12 De prediking kan ook een gezonde gezinsactiviteit zijn. Natuurlijk hebben jongeren behoefte aan evenwichtige ontspanning. Maar tijd die in gezinsverband in de velddienst wordt doorgebracht, hoeft niet saai te zijn. Ouders kunnen het plezieriger maken door hun kinderen te leren doeltreffend te zijn in de velddienst. Houden jongeren meestal niet van dingen waar ze goed in zijn? Door evenwichtig te zijn en niet meer van jongeren te verlangen dan ze aankunnen, helpen ouders hen vreugde uit de dienst te putten. — Genesis 33:13, 14.

13 Daar komt nog bij dat in een gezin dat gezamenlijk God looft, de band heel hecht wordt. Zo is er een zuster die door haar ongelovige echtgenoot in de steek werd gelaten en met vijf kinderen bleef zitten. Ze zag zich voor de uitdaging geplaatst een baan te zoeken om de kost te verdienen. Werd ze daardoor zo opgeslokt dat ze de geestelijke belangen van haar kinderen verwaarloosde? Ze vertelt: „Ik bestudeerde ijverig de bijbel en bijbelse publicaties en probeerde dat wat ik las in praktijk te brengen. Ik nam de kinderen altijd mee naar de vergaderingen en in het van-huis-tot-huiswerk. De resultaten van mijn inspanningen? Ze zijn alle vijf gedoopt.” Een volledig aandeel aan de dienst kan ook ons helpen bij onze pogingen onze kinderen „in het strenge onderricht en de ernstige vermaning van Jehovah” groot te brengen. — Efeziërs 6:4.

14. (a) Hoe kunnen jongeren God op school heerlijkheid geven? (b) Wat kan jongeren helpen ’zich niet te schamen voor het goede nieuws’?

14 Als jullie, jongeren, in een land wonen waar de wet dat toestaat, geven jullie dan heerlijkheid aan God door op school getuigenis te geven, of laten jullie je daarvan door mensenvrees weerhouden? (Spreuken 29:25) Een dertienjarige Getuige op Porto Rico schrijft: „Ik heb het nooit vervelend gevonden op school te prediken, omdat ik weet dat dit de waarheid is. In de klas steek ik altijd mijn hand op om te vertellen wat ik uit de bijbel heb geleerd. Als ik geen les heb, ga ik in de bibliotheek het Jonge mensen vragen-​boek * zitten lezen.” Heeft Jehovah haar inspanningen gezegend? Ze vertelt: „Soms stellen mijn klasgenoten me vragen en willen ze zelfs een exemplaar van het boek hebben.” Als jij in dat opzicht terughoudend bent geweest, moet je je er misschien door ijverige persoonlijke studie van „vergewissen wat de goede en welgevallige en volmaakte wil van God is” (Romeinen 12:2). Wanneer je ervan overtuigd bent dat wat je hebt geleerd de waarheid is, zul je je nooit ’schamen voor het goede nieuws’. — Romeinen 1:16.

Een ’open deur’ van dienst

15, 16. Welke „grote deur die tot activiteit leidt” zijn sommige christenen binnengegaan, en tot welke zegeningen heeft dat geleid?

15 De apostel Paulus schreef dat er „een grote deur die tot activiteit leidt” voor hem geopend was (1 Korinthiërs 16:9). Zouden onze omstandigheden ons in staat stellen zo’n deur naar activiteit binnen te gaan? Voor de gewone of hulppioniersdienst bijvoorbeeld is het een vereiste 70 of 50 uur per maand aan de prediking te besteden. Het spreekt vanzelf dat pioniers door andere christenen om hun trouwe dienst gewaardeerd worden. Maar het feit dat ze meer tijd in de dienst doorbrengen, geeft hun niet het gevoel dat ze superieur zijn aan hun broeders en zusters. In plaats daarvan werken ze aan de instelling waartoe Jezus aanmoedigde: „Wij zijn onnutte slaven. Wij hebben gedaan wat wij moesten doen.” — Lukas 17:10.

16 Pionieren vergt zelfdiscipline, persoonlijke organisatie en de bereidheid offers te brengen. Maar de zegeningen wegen daar ruimschoots tegen op. „Het is echt een zegen als je Gods Woord der waarheid juist kunt hanteren”, zegt Tamika, een jonge pionierster. „Als je pioniert, gebruik je de bijbel heel vaak. Als ik nu van huis tot huis ga, weet ik voor elke huisbewoner geschikte schriftplaatsen te vinden” (2 Timotheüs 2:15). Een pionierster die Mica heet, vertelt: „Te zien hoe de waarheid het leven van mensen beïnvloedt, is nog een geweldige zegen.” Matthew, een jonge broeder, spreekt in dezelfde trant over de vreugde „iemand in de waarheid te zien komen. Daar kan geen andere soort vreugde tegenop.”

17. Hoe kwam een zuster van haar negatieve kijk op pionieren af?

17 Zouden wij kunnen overwegen in de pioniersdienst te gaan? Misschien zouden we het wel willen, maar voelen we ons niet bekwaam genoeg. „Ik zag pionieren niet zitten”, bekent een jonge zuster die Kenyatte heet. „Ik voelde me niet bekwaam. Ik wist niet hoe ik inleidingen moest voorbereiden of aan de hand van de bijbel moest redeneren.” Maar de ouderlingen gaven een rijpe pionierster de toewijzing met haar samen te werken. „Het was heel leuk om met haar te werken”, vertelt Kenyatte. „Daardoor wilde ik gaan pionieren.” Misschien zullen wij met wat aanmoediging en opleiding ook willen gaan pionieren.

18. Welke zegeningen kunnen personen die in de zendingsdienst gaan ten deel vallen?

18 Pionieren kan de deur naar andere dienstvoorrechten openen. Sommige echtparen kunnen bijvoorbeeld in aanmerking komen voor een opleiding tot zendeling in een vreemd land. Zendelingen moeten zich aan een nieuw land, misschien een nieuwe taal, een nieuwe cultuur en ander voedsel aanpassen. Maar zulke ongemakken zinken in het niet bij de zegeningen. Mildred, een ervaren zendelinge in Mexico, vertelt: „Ik heb mijn besluit om zendeling te worden nooit betreurd. Het is iets wat ik als klein meisje al wilde.” Welke zegeningen heeft ze ervaren? „In mijn land was het moeilijk een bijbelstudie te vinden. Hier had ik soms wel vier studies tegelijk die met de velddienst begonnen!”

19, 20. Hoe hebben Betheldienst, internationale dienst en de Bedienarenopleidingsschool veel Getuigen zegeningen gebracht?

19 Ook degenen die in de Betheldienst zijn op bijkantoren van Jehovah’s Getuigen vallen rijke zegeningen ten deel. Sven, een jonge broeder die in Duitsland dient, zegt over zijn werk op Bethel: „Ik besef dat ik iets doe wat van blijvende waarde is. Ik had mijn bekwaamheden in de wereld kunnen gebruiken. Maar dat is net zoiets als geld op een bank zetten die op het punt staat failliet te gaan.” Het is waar dat het offers vergt om als niet-gesalarieerde vrijwilliger te dienen. Maar Sven zegt: „Als je naar je kamer gaat, weet je dat alles wat je die dag hebt gedaan voor Jehovah was. En dat maakt dat je je ’super’ voelt.”

20 Sommige broeders hebben het voorrecht van internationale dienst genoten; ze hebben in het buitenland meegewerkt aan de bouw van bijkantoren. Een echtpaar dat in acht buitenlandse toewijzingen heeft gediend, schreef: „De broeders en zusters hier zijn geweldig. Het zal heel moeilijk zijn om afscheid te nemen — de achtste keer dat ons hart ’breekt’. Wat een fantastische ervaring is dit geweest!” Dan is er ook nog de Bedienarenopleidingsschool. Daar krijgen bekwame ongehuwde broeders een speciale opleiding. Een afgestudeerde broeder schreef: „Het ontbreekt me aan woorden om jullie te bedanken voor zo’n schitterende school. Welke andere organisatie zou zo veel moeite doen om mensen op te leiden?”

21. Voor welke uitdaging staan alle christenen bij hun dienst voor God?

21 Ja, er staan veel deuren naar activiteit open. Uiteraard kunnen de meesten van ons niet op Bethel of in een vreemd land dienen. Jezus zelf erkende dat christenen door uiteenlopende omstandigheden in verschillende mate „vrucht” zouden voortbrengen (Mattheüs 13:23). Als christenen staan we dus voor de uitdaging onze situatie zo goed mogelijk te benutten — naargelang van onze omstandigheden een zo volledig mogelijk aandeel aan Jehovah’s dienst te hebben. Als we dat doen, geven we Jehovah heerlijkheid, en we kunnen er zeker van zijn dat het hem behaagt. Neem Ethel eens, een oudere zuster in een verzorgingstehuis. Ze geeft geregeld getuigenis aan andere bewoners van het tehuis en geeft ook telefoongetuigenis. Ondanks haar beperkingen dient ze Jehovah met heel haar ziel. — Mattheüs 22:37.

22. (a) Op welke manieren nog meer kunnen we God heerlijkheid geven? (b) Welke heerlijke tijd wacht ons?

22 Bedenk echter wel dat de prediking maar één manier is waarop we Jehovah heerlijkheid geven. Door op ons werk, op school en thuis voorbeeldig te zijn in ons gedrag en onze verschijning, verheugen we Jehovah’s hart (Spreuken 27:11). Spreuken 28:20 belooft: „Een man van getrouwe daden zal vele zegeningen verkrijgen.” We moeten dus ’overvloedig zaaien’ in onze dienst voor God, in de wetenschap dat we overvloedige zegeningen zullen oogsten (2 Korinthiërs 9:6). Als we dat doen, zullen we het voorrecht hebben in de heerlijke tijd te leven waarin „al wat adem heeft” Jehovah de heerlijkheid geeft die hem alleszins toekomt! — Psalm 150:6.

[Voetnoot]

^ ¶14 Het boek Wat jonge mensen vragen — Praktische antwoorden wordt uitgegeven door Jehovah’s Getuigen.

Hoe was het ook weer?

• Hoe dient Gods volk Jehovah „dag en nacht”?

• Voor welke uitdaging stond de stam Gad, en wat leert dat christenen in deze tijd?

• Hoe vormt de velddienst een bescherming tegen Satans aanvallen?

• Welke ’open deur’ zijn sommigen binnengegaan, en welke zegeningen hebben ze genoten?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 15]

Zoals de Gadieten vochten tegen roversbenden, moeten christenen zich teweerstellen tegen Satans aanvallen

[Illustratie op blz. 17]

In de velddienst hebben we opbouwende omgang

[Illustraties op blz. 18]

De pioniersdienst kan de deur openen naar andere dienstvoorrechten, waaronder:

1. Internationale dienst

2. Betheldienst

3. Zendingsdienst