Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’

’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’

’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’

„Gaat daarom en maakt discipelen . . . en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb.” — MATTHEÜS 28:19, 20.

1. Welk gesprek ontvouwde zich tussen de discipel Filippus en een man uit Ethiopië?

DE MAN uit Ethiopië was helemaal naar Jeruzalem gereisd. Daar had hij de God die hij liefhad, Jehovah, aanbeden. Kennelijk had hij ook Gods geïnspireerde Woord lief. Op de terugweg naar huis zat hij in zijn wagen een afschrift van de geschriften van de profeet Jesaja te lezen toen Filippus, een discipel van Christus, hem benaderde. Filippus vroeg de Ethiopiër: „Weet gij eigenlijk wel wat gij leest?” De man antwoordde: „Hoe zou ik dat toch ooit kunnen, tenzij iemand mij leidt?” Daarop hielp Filippus deze oprechte onderzoeker van de Schrift om een discipel van Christus te worden. — Handelingen 8:26-39.

2. (a) Waarom was het antwoord dat de Ethiopiër gaf opmerkelijk? (b) Welke vragen in verband met Christus’ opdracht om discipelen te maken gaan we bespreken?

2 Het antwoord van de Ethiopiër is opmerkelijk. Hij zei: ’Hoe zou ik dat kunnen, tenzij iemand me leidt.’ Ja, hij had een gids nodig, iemand die hem de weg wees. Dat hij dat zo zei, illustreert het belang van een specifieke instructie die Jezus vermeldde in zijn opdracht om discipelen te maken. Welke instructie? Laten we voor het antwoord onze bespreking van Jezus’ woorden in Mattheüs hoofdstuk 28 voortzetten. In het vorige artikel zijn we ingegaan op de vragen waarom? en waar? Nu gaan we nog twee vragen bespreken in verband met Christus’ gebod om discipelen te maken, namelijk wat? en wanneer?

’Leer hun alles te onderhouden’

3. (a) Hoe wordt iemand een discipel van Jezus Christus? (b) Wat moet onderwezen worden bij het maken van discipelen?

3 Wat moeten we onderwijzen om anderen te helpen discipelen van Christus te worden? Jezus gebood zijn volgelingen: „Gaat daarom en maakt discipelen van mensen uit alle natiën, hen dopende in de naam van de Vader en van de Zoon en van de heilige geest, en leert hun onderhouden alles wat ik u geboden heb” (Mattheüs 28:19, 20). We moeten dus de dingen onderwijzen die Christus geboden heeft. * Wat kunnen we echter doen om er zeker van te zijn dat iemand die Jezus’ geboden onderwezen krijgt, niet alleen een discipel wordt maar ook een discipel blijft? Eén sleutelfactor blijkt uit Jezus’ zorgvuldige woordkeus. Merk op dat hij niet enkel zei: ’Leer hun alles wat ik u geboden heb.’ Nee, hij zei: ’Leer hun alles te onderhouden wat ik u geboden heb’ (Mattheüs 19:17). Wat ligt daarin opgesloten?

4. (a) Wat wil het zeggen een gebod te onderhouden? (b) Illustreer hoe we iemand leren Christus’ geboden te onderhouden.

4 Een gebod onderhouden betekent een gebod opvolgen, het nakomen, zich eraan houden. Hoe leren we iemand dan de dingen die Christus heeft geboden te onderhouden of na te komen? Denk eens aan de manier waarop een rij-instructeur zijn leerlingen leert zich aan de verkeerswetten te houden. De leraar kan zijn leerlingen de verkeersregels in een klaslokaal leren. Maar om zijn leerlingen te leren hoe zich aan die regels te houden, moet hij hen begeleiden als ze echt in het verkeer rijden en hun best doen om het geleerde in praktijk te brengen. Zo is het ook als we de bijbel met mensen bestuderen; we leren hun Christus’ geboden. Maar we moeten de leerlingen ook gidsen bij hun pogingen Christus’ instructies in hun dagelijks leven en in de bediening toe te passen (Johannes 14:15; 1 Johannes 2:3). Willen we ons volledig kwijten van Christus’ gebod om discipelen te maken, dan moeten we dus zowel leraren als begeleiders zijn. Op die manier volgen we het voorbeeld na dat Jezus en Jehovah zelf hebben gegeven. — Psalm 48:14; Openbaring 7:17.

5. Waarom kan iemand met wie we de bijbel bestuderen, aarzelen om Christus’ gebod om discipelen te maken na te komen?

5 Anderen leren Jezus’ geboden te onderhouden, betekent ook dat we hen helpen het gebod om discipelen te maken in acht te nemen. Voor sommigen met wie we de bijbel bestuderen, kan dat een hele opgaaf zijn. Zelfs als ze voorheen actieve leden van een van de kerken van de christenheid waren, is het onwaarschijnlijk dat hun vroegere godsdienstleraren hun ooit hebben geleerd discipelen te gaan maken. Sommige kerkleiders geven ronduit toe dat wanneer het erom gaat hun kudde te leren evangeliseren, de kerken van de christenheid jammerlijk tekortschieten. In een commentaar bij Jezus’ gebod om de wereld in te gaan en allerlei mensen te helpen discipelen te worden, merkte de bijbelgeleerde John R. W. Stott op: „Onze nalatigheid om de strekking van dit gebod na te leven, is thans de grootste zwakheid van evangelische christenen op het terrein van de evangelisatie.” Hij voegde eraan toe: „We zijn geneigd onze boodschap van een afstand te verkondigen. Soms lijken we op mensen die drenkelingen raad toeroepen vanaf de veilige zeeoever. We duiken niet het water in om hen te redden. We zijn bang om nat te worden.”

6. (a) Hoe kunnen we het voorbeeld van Filippus volgen als we een bijbelstudent helpen? (b) Hoe kunnen we onze zorgzaamheid tonen als een bijbelstudent met het predikingswerk begint?

6 Als iemand met wie we de bijbel bestuderen vroeger tot een godsdienst behoorde waarvan de leden ’bang zijn om nat te worden’, kan het een uitdaging voor hem zijn om, bij wijze van spreken, zijn watervrees te overwinnen en Christus’ gebod om discipelen te maken na te komen. Hij heeft hulp nodig. Daarom moeten we geduldig zijn als we hem het soort onderricht en begeleiding geven dat zijn begrip verdiept en hem tot actie beweegt, net zoals het onderwijs van Filippus de Ethiopiër klaarheid verschafte en hem motiveerde zich te laten dopen (Johannes 16:13; Handelingen 8:35-38). Onze wens om bijbelstudenten het gebod om discipelen te maken te leren onderhouden, beweegt ons er bovendien toe hen letterlijk en figuurlijk te begeleiden wanneer ze hun eerste stappen in de Koninkrijksprediking zetten. — Prediker 4:9, 10; Lukas 6:40.

„Alles wat ik u geboden heb”

7. Welke geboden zijn erbij inbegrepen als we anderen leren ’alles te onderhouden’?

7 We beperken ons er niet toe nieuwe discipelen te leren discipelen te maken. Jezus gaf ons de opdracht anderen te leren ’alles te onderhouden’ wat hij geboden had. Dat omvat zeker de twee grootste geboden — God lief te hebben en onze naaste lief te hebben (Mattheüs 22:37-39). Hoe zou een nieuwe discipel geleerd kunnen worden die geboden te onderhouden?

8. Illustreer hoe een nieuwe discipel het gebod om liefde te tonen geleerd kan worden.

8 Denk nog eens aan de illustratie van iemand die rijles krijgt. Als de leerling zich met de instructeur naast zich door het verkeer beweegt, leert hij niet alleen door naar zijn instructeur te luisteren maar ook door andere automobilisten gade te slaan. De instructeur kan hem bijvoorbeeld wijzen op een automobilist die zo vriendelijk is een ander de gelegenheid te geven vóór hem in te voegen; of op een automobilist die hoffelijk de koplampen van zijn auto dimt om het tegemoetkomende verkeer niet te verblinden; of op een automobilist die bereidwillig hulp biedt aan een kennis met autopech. Zulke voorbeelden leren de leerling waardevolle lessen die hij bij het rijden in praktijk kan brengen. Op dezelfde manier leert een nieuwe discipel die zich op de weg ten leven bevindt niet alleen van zijn onderwijzer maar ook van de goede voorbeelden die hij in de gemeente ziet. — Mattheüs 7:13, 14.

9. Hoe leert een nieuwe discipel wat het wil zeggen het gebod om liefde te tonen te onderhouden?

9 Zo zou een bijbelstudent een alleenstaande moeder kunnen zien die veel moeite doet om samen met haar kleine kinderen naar de Koninkrijkszaal te komen. Misschien ziet hij iemand die neerslachtig is maar trouw de vergaderingen bezoekt ondanks haar strijd tegen depressiviteit, of een oudere weduwe die bejaarden naar elke gemeentevergadering rijdt, of een tiener die helpt bij het schoonmaken van de Koninkrijkszaal. De bijbelstudent kan een ouderling opmerken die ondanks zijn vele gemeenteverantwoordelijkheden trouw de leiding in de velddienst neemt. Misschien maakt hij kennis met een Getuige die gehandicapt en aan huis gebonden is maar die een bron van geestelijke aanmoediging is voor iedereen die hem bezoekt. De student kan een echtpaar zien dat drastische veranderingen in hun leven aanbrengt om de zorg voor hun bejaarde ouders op zich te kunnen nemen. Door zulke vriendelijke, behulpzame en betrouwbare christenen gade te slaan, leert de nieuwe discipel door hun voorbeeld wat het wil zeggen Christus’ gebod te gehoorzamen om God en de naaste, en vooral geloofsgenoten, lief te hebben (Spreuken 24:32; Johannes 13:35; Galaten 6:10; 1 Timotheüs 5:4, 8; 1 Petrus 5:2, 3). Op die manier kan — en moet — elk lid van de christelijke gemeente een leraar en een gids zijn. — Mattheüs 5:16.

„Tot het besluit van het samenstel van dingen”

10. (a) Hoe lang zullen we discipelen blijven maken? (b) Welk voorbeeld heeft Jezus gegeven in verband met de uitvoering van opdrachten?

10 Tot wanneer moeten we doorgaan met discipelen maken? Het hele besluit van het samenstel van dingen lang (Mattheüs 28:20). Zullen we dat aspect van Jezus’ opdracht kunnen nakomen? Als wereldwijde gemeente zijn we vastbesloten dat te doen. De afgelopen jaren hebben we graag onze tijd, energie en middelen gebruikt voor het vinden van personen die „de juiste gezindheid voor het eeuwige leven” bezitten (Handelingen 13:48). Tegenwoordig besteden Jehovah’s Getuigen wereldwijd elke dag van het jaar gemiddeld ruim drie miljoen uur aan de Koninkrijksprediking en het maken van discipelen. We doen dat in navolging van Jezus’ voorbeeld. Hij verklaarde: „Mijn voedsel is, dat ik de wil doe van hem die mij heeft gezonden en zijn werk voleindig” (Johannes 4:34). Dat is ook onze innige wens (Johannes 20:21). We willen meer doen dan een begin maken met het werk dat ons is toevertrouwd; we willen het voltooien. — Mattheüs 24:13; Johannes 17:4.

11. Wat is sommigen van onze broeders en zusters overkomen, en waar moeten wij over nadenken?

11 Het stemt ons echter bedroefd te moeten constateren dat sommigen van onze geloofsgenoten geestelijk zwak zijn geworden en het daardoor langzamer aan zijn gaan doen of gestopt zijn met het nakomen van Christus’ gebod om discipelen te maken. Bestaat er een manier waarop we hen kunnen helpen hun omgang met de gemeente en hun aandeel aan het maken van discipelen te hervatten? (Romeinen 15:1; Hebreeën 12:12) Uit de manier waarop Jezus zijn apostelen hielp toen ze tijdelijk in een zwakke toestand verkeerden, kunnen we afleiden wat we nu kunnen doen.

Toon bezorgdheid

12. (a) Wat deden Jezus’ apostelen vlak voor zijn dood? (b) Hoe behandelde Jezus zijn apostelen ondanks het feit dat ze van ernstige zwakheden blijk hadden gegeven?

12 Aan het eind van Jezus’ aardse bediening, toen zijn dood naderde, ’lieten de apostelen hem in de steek en vluchtten’. Zoals Jezus had voorzegd, raakten ze „verstrooid . . ., een ieder naar zijn eigen huis” (Markus 14:50; Johannes 16:32). Hoe behandelde Jezus zijn geestelijk verzwakte metgezellen? Kort na zijn opstanding zei Jezus tegen enkelen van zijn volgelingen: „Vreest niet! Gaat, bericht mijn broeders dat zij naar Galilea moeten gaan, en daar zullen zij mij zien” (Mattheüs 28:10). Hoewel de apostelen van ernstige zwakheden blijk hadden gegeven, noemde Jezus hen toch „mijn broeders” (Mattheüs 12:49). Hij had het vertrouwen in hen niet verloren. Jezus was dus barmhartig en vergevensgezind, net zoals Jehovah barmhartig en vergevensgezind is (2 Koningen 13:23). Hoe kunnen we Jezus’ voorbeeld volgen?

13. Hoe moeten we degenen bezien die geestelijk zwak zijn geworden?

13 We moeten diep bezorgd zijn over degenen die het langzamer aan zijn gaan doen of met de bediening zijn gestopt. We herinneren ons nog de goede werken die deze geloofsgenoten vroeger hebben gedaan — sommigen misschien tientallen jaren lang (Hebreeën 6:10). We missen de omgang met hen (Lukas 15:4-7; 1 Thessalonicenzen 2:17). Maar hoe kunnen we onze bezorgdheid over hen tonen?

14. Hoe kunnen we in navolging van Jezus een zwakke helpen?

14 Jezus zei tegen de terneergeslagen apostelen dat ze naar Galilea moesten gaan en dat ze hem daar zouden zien. In feite nodigde Jezus hen uit een speciale bijeenkomst bij te wonen (Mattheüs 28:10). Zo moedigen wij nu degenen die geestelijk zwak zijn aan, de vergaderingen van de christelijke gemeente bij te wonen, en misschien moeten we hen daar meer dan eens toe aanmoedigen. In het geval van de apostelen had de uitnodiging resultaat, want „de elf discipelen gingen . . . naar Galilea, naar de berg waar Jezus met hen had afgesproken” (Mattheüs 28:16). Wat zijn wij blij als zwakkeren net zo reageren op onze hartelijke uitnodigingen en weer christelijke vergaderingen gaan bijwonen! — Lukas 15:6.

15. Hoe kunnen we Jezus’ voorbeeld volgen bij het verwelkomen van zwakken die naar onze vergaderplaats komen?

15 Hoe zullen we reageren als een zwakkere christen bij de Koninkrijkszaal arriveert? Nu, wat deed Jezus toen hij zijn apostelen, van wie het geloof tijdelijk verzwakt was, op de afgesproken plaats van bijeenkomst zag? „Jezus trad naderbij en sprak tot hen” (Mattheüs 28:18). Hij stond niet op een afstand naar hen te kijken maar ging naar hen toe. Wat zullen de apostelen zich opgelucht gevoeld hebben toen Jezus dat initiatief nam! Laten ook wij het initiatief nemen en geestelijk zwakken die moeite doen om naar de christelijke gemeente terug te keren, hartelijk verwelkomen.

16. (a) Wat kunnen we leren van de manier waarop Jezus zijn volgelingen behandelde? (b) Hoe kunnen we Jezus’ kijk op zwakkeren weerspiegelen? (Zie voetnoot.)

16 Wat deed Jezus nog meer? Ten eerste deed hij een bekendmaking: „Alle autoriteit . . . is mij gegeven.” Ten tweede gaf hij hun een opdracht: „Gaat daarom en maakt discipelen.” Ten derde deed hij een belofte: „Ik ben met u alle dagen.” Maar is het ons opgevallen wat Jezus niet deed? Hij bestrafte de discipelen niet wegens hun tekortkomingen en twijfels (Mattheüs 28:17). Was zijn benadering doeltreffend? Ja. Het duurde niet lang of de apostelen waren weer ’aan het onderwijzen en het goede nieuws aan het bekendmaken’ (Handelingen 5:42). Door Jezus’ voorbeeld ten aanzien van de houding tegenover zwakkeren na te volgen, kunnen we hopen soortgelijke hartverwarmende resultaten in onze plaatselijke gemeente te zien. *Handelingen 20:35.

„Ik ben met u alle dagen”

17, 18. Welke versterkende gedachten liggen opgesloten in Jezus’ woorden „Ik ben met u alle dagen”?

17 In de laatste woorden van Jezus’ opdracht, „Ik ben met u alle dagen”, ligt een versterkende gedachte opgesloten voor iedereen die ernaar streeft Christus’ gebod om discipelen te maken na te komen. Welke tegenstand we ook van vijanden mogen ondervinden tegen onze Koninkrijksprediking en welke vormen van laster ze ook tegen ons mogen spuien, we hebben geen reden om bang te zijn. Waarom niet? Omdat Jezus, onze Leider, die „alle autoriteit in de hemel en op aarde” heeft, met ons is om ons te steunen!

18 Jezus’ belofte „Ik ben met u alle dagen” is ook een bron van grote troost. Terwijl we ons inspannen om Christus’ gebod om discipelen te maken te volbrengen, beleven we niet alleen vreugdevolle maar ook verdrietige dagen (2 Kronieken 6:29). Sommigen van ons maken een droevige periode door tijdens de rouw om een innig beminde (Genesis 23:2; Johannes 11:33-36). Anderen kampen met de ouderdom, waarin gezondheid en kracht achteruitgaan (Prediker 12:1-6). Weer anderen worden bij tijden overweldigd door gevoelens van neerslachtigheid (1 Thessalonicenzen 5:14). En een groeiend aantal van ons worstelt met zware financiële problemen. En toch, ondanks zulke moeilijkheden, maken we een succes van onze bediening omdat Jezus „alle dagen” met ons is, ook op de donkerste dagen van ons leven. — Mattheüs 11:28-30.

19. (a) Welke instructies omvat Jezus’ opdracht om discipelen te maken? (b) Wat stelt ons in staat Christus’ opdracht te volbrengen?

19 Zoals we in dit en het vorige artikel hebben gezien, is Jezus’ opdracht om discipelen te maken alomvattend. Jezus vertelde ons waarom en waar we zijn gebod moeten nakomen. Hij vertelde ons ook wat we moeten onderwijzen en tot wanneer we dat moeten doen. Het is waar dat de vervulling van die grootse opdracht een uitdaging is. Maar met Christus’ autoriteit achter ons en zijn aanwezigheid naast ons kunnen we ze volbrengen! Daar zijn we het toch over eens?

[Voetnoten]

^ ¶3 Een naslagwerk wijst erop dat het bij het gebod om te dopen en te leren ’strikt genomen niet om twee opeenvolgende handelingen gaat’, maar dat ’het leren een voortdurend proces is, dat voor een deel aan de doop voorafgaat en voor een deel op de doop volgt’.

^ ¶16 Verdere informatie over de manier waarop we zwakkeren moeten bezien en helpen is te vinden in De Wachttoren van 1 februari 2003, blz. 15-18.

Overzichtsvragen

• Hoe leren we anderen te onderhouden wat Jezus geboden heeft?

• Welke lessen kan een nieuwe discipel van anderen in de gemeente leren?

• Wat kunnen we doen om degenen te helpen die geestelijk zwak zijn geworden?

• Welke kracht en troost putten we uit Jezus’ belofte „Ik ben met u alle dagen”?

[Studievragen]

[Illustraties op blz. 15]

We moeten zowel leraren als begeleiders zijn

[Illustraties op blz. 17]

Een nieuwe discipel leert waardevolle lessen van het voorbeeld dat anderen geven