Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„De verordening van Jehovah” kan niet falen

„De verordening van Jehovah” kan niet falen

De verordening van Jehovah” kan niet falen

„Laat mij melding maken van de verordening van Jehovah; hij heeft tot mij gezegd: ’Gij zijt mijn zoon . . . Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven.’” — PSALM 2:7, 8.

1. Welk verschil bestaat er tussen Gods voornemen en dat van de naties?

JEHOVAH GOD heeft een voornemen met de mensheid en de aarde. De naties hebben ook een voornemen. Maar wat verschillen die voornemens! Nu is dat wel te verwachten, want God zegt: „Zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde, zo zijn mijn wegen hoger dan uw wegen, en mijn gedachten dan uw gedachten.” Gods voornemen zal beslist verwezenlijkt worden, want hij zegt vervolgens: „Net zoals de stromende regen, alsook de sneeuw, van de hemel neerdaalt en naar die plaats niet terugkeert, tenzij hij de aarde werkelijk drenkt en haar doet voortbrengen en uitspruiten, en er werkelijk zaad aan de zaaier en brood aan de eter wordt gegeven, zo zal mijn woord dat uit mijn mond uitgaat, blijken te zijn. Het zal niet zonder resultaten tot mij terugkeren, maar het zal stellig datgene doen waarin ik behagen heb geschept, en het zal stellig succes hebben in dat waarvoor ik het heb gezonden.” — Jesaja 55:9-11.

2, 3. Wat wordt in de tweede psalm duidelijk gemaakt, maar welke vragen rijzen er?

2 Dat Gods voornemen met betrekking tot zijn Messiaanse Koning zal worden vervuld, wordt duidelijk gemaakt in de tweede psalm. De dichter ervan, koning David van het oude Israël, voorzei onder goddelijke inspiratie dat er een opmerkelijke tijd zou komen waarin de naties in tumult zouden verkeren. Hun heersers zouden zich opstellen tegen Jehovah God en zijn Gezalfde. Maar de psalmist zong ook: „Laat mij melding maken van de verordening van Jehovah; hij heeft tot mij gezegd: ’Gij zijt mijn zoon . . . Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting.’” — Psalm 2:7, 8.

3 Wat beduidt „de verordening van Jehovah” voor de naties? Hoe is ze van invloed op de mensheid in het algemeen? Ja, wat betekenen deze ontwikkelingen voor alle godvrezende lezers van de tweede psalm?

Naties in tumult

4. Hoe kunnen we de voornaamste punten van Psalm 2:1, 2 samenvatten?

4 Doelend op de activiteiten van de naties en hun heersers begint de psalmist zijn lied met de woorden: „Waarom zijn de natiën in tumult geweest en zijn ook de nationale groepen over iets ijdels blijven mompelen? De koningen der aarde stellen zich op en de hoogwaardigheidsbekleders zelf hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde.” — Psalm 2:1, 2. *

5, 6. Over wat voor „ijdels” zijn de nationale groepen „blijven mompelen”?

5 Over wat voor „ijdels” zijn de hedendaagse nationale groepen „blijven mompelen”? In plaats van Gods Gezalfde — de Messias of Christus — te aanvaarden, zijn de naties „blijven mompelen” of peinzen over de bestendiging van hun eigen gezag. Die woorden van de tweede psalm gingen ook in de eerste eeuw van onze jaartelling in vervulling toen Joodse en Romeinse autoriteiten samenwerkten om Jezus Christus, de door God aangestelde maar nog niet regerende Koning, te doden. De grootste vervulling begon echter in 1914, toen Jezus als hemelse Koning werd geïnstalleerd. Sindsdien heeft niet één politieke staat of organisatie op aarde Gods op de troon geplaatste Koning erkend.

6 Wat werd er bedoeld toen de psalmist vroeg ’waarom nationale groepen over iets ijdels mompelden’? Hun streven is ijdel; het is zinloos en tot falen gedoemd. Ze kunnen onze aardbol geen vrede en harmonie brengen. Toch gaan ze zo ver in hun streven dat ze zich verzetten tegen Gods heerschappij. In feite hebben ze zich eensgezind strijdlustig opgesteld en zich aaneengesloten tegen de Allerhoogste en zijn Gezalfde. Wat een dwaasheid!

Jehovah’s zegevierende Koning

7. Welke toepassing gaven Jezus’ eerste volgelingen in een gebed aan Psalm 2:1, 2?

7 Jezus’ volgelingen brachten de woorden van Psalm 2:1, 2 op hem van toepassing. Toen ze vervolgd werden wegens hun geloof baden ze: „Soevereine Heer [Jehovah], gij zijt Degene die de hemel en de aarde en de zee en al wat daarin is, hebt gemaakt, en die door middel van heilige geest bij monde van onze voorvader David, uw knecht, hebt gezegd: ’Waarom zijn natiën in tumult geraakt en hebben volken op ijdele dingen gezonnen? De koningen der aarde hebben zich opgesteld en de regeerders hebben zich als één blok aaneengesloten tegen Jehovah en tegen zijn gezalfde.’ Zo ook waren in deze stad zowel Herodes [Antipas] als Pontius Pilatus, te zamen met mensen der natiën en met volken van Israël, in werkelijkheid vergaderd tegen uw heilige knecht Jezus, die gij hebt gezalfd” (Handelingen 4:24-27; Lukas 23:1-12). * Ja, in de eerste eeuw was er een samenzwering tegen Gods gezalfde knecht Jezus. Maar deze psalm zou eeuwen later nog een vervulling krijgen.

8. Hoe is Psalm 2:3 op de hedendaagse naties van toepassing?

8 Toen het oude Israël een menselijke koning had, zoals David, verzamelden heidense naties en heersers zich tegen God en zijn op de troon geplaatste gezalfde. Maar hoe is het in onze tijd? De hedendaagse naties willen zich niet schikken naar de vereisten van Jehovah en de Messias. Daarom worden ze afgebeeld alsof ze zeggen: „Laten wij hun banden verscheuren en hun koorden van ons afwerpen!” (Psalm 2:3) Heersers en naties zouden zich verzetten tegen elke beperking die God en zijn Gezalfde hun zouden opleggen. Uiteraard zullen alle pogingen om zulke banden te verscheuren en zulke koorden af te werpen vergeefs zijn.

Jehovah bespot hen

9, 10. Waarom bespot Jehovah de naties?

9 Jehovah trekt zich niets aan van de pogingen van nationale heersers om hun eigen soevereiniteit te vestigen. De tweede psalm vervolgt: „Hij die in de hemel zetelt, zal lachen; Jehovah zelf zal hen bespotten” (Psalm 2:4). God gaat verder met de verwezenlijking van zijn voornemen alsof die heersers volkomen onbelangrijk zijn. Hij lacht om hun schaamteloosheid en bespot hen. Laten ze maar opscheppen over wat ze van plan zijn. In Jehovah’s ogen zijn ze bespottelijk. Hij lacht om hun zinloze verzet.

10 Elders in zijn psalmen maakt David melding van vijandige mensen en naties en zingt hij: „Gij, o Jehovah God der legerscharen, zijt de God van Israël. Word toch wakker om uw aandacht op alle natiën te richten. Betoon geen der schadelijke verraders gunst. ’s Avonds komen zij steeds terug; zij blijven blaffen als een hond en gaan de stad rond. Zie! Zij doen woorden opborrelen met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen, want wie luistert er? Maar gijzelf, o Jehovah, zult hen uitlachen; gij zult alle natiën bespotten” (Psalm 59:5-8). Jehovah lacht om het gepoch en de verwarring van de naties bij hun dwaze, tegen hem gerichte handelwijze.

11. Wat gebeurt er als de naties proberen Gods voornemen te dwarsbomen?

11 De woorden van Psalm 2 sterken ons geloof dat God elk probleem aankan. We kunnen ervan overtuigd zijn dat hij zijn wil altijd volbrengt en zijn loyale dienstknechten nooit verstoot (Psalm 94:14). Wat gebeurt er dan als de naties proberen Jehovah’s voornemen te dwarsbomen? Volgens deze psalm zal God „tot hen spreken in zijn toorn”, met het geluid van een daverende donderslag als het ware. Bovendien zal hij hen „in zijn brandend misnoegen” als met een felle bliksemflits „met ontsteltenis slaan”. — Psalm 2:5.

Gods Koning geïnstalleerd

12. Op welke troon en welke installatie slaat Psalm 2:6?

12 Wat Jehovah vervolgens bij monde van de psalmist zegt, verontrust de naties ongetwijfeld. God verklaart: „Ik, ja ik, heb mijn koning geïnstalleerd op Sion, mijn heilige berg” (Psalm 2:6). De berg Sion was een heuvel in Jeruzalem waar David als koning over heel Israël werd geïnstalleerd. Maar de Messiaanse Koning zal niet op een troon in die stad of elders op aarde zetelen. In feite heeft Jehovah Jezus Christus reeds als zijn uitverkoren Messiaanse Koning op de hemelse berg Sion geïnstalleerd. — Openbaring 14:1.

13. Welk verbond sloot Jehovah met zijn Zoon?

13 Nu spreekt de Messiaanse Koning. Hij zegt: „Laat mij melding maken van de verordening van Jehovah [die met zijn Zoon een verbond voor het Koninkrijk heeft gesloten]; hij [Jehovah God] heeft tot mij gezegd: ’Gij zijt mijn zoon; heden ben ík uw vader geworden’” (Psalm 2:7). Christus doelde op het Koninkrijksverbond toen hij tegen zijn apostelen zei: „Gij zijt degenen die in mijn beproevingen steeds bij mij zijt gebleven; en ik sluit een verbond met u, evenals mijn Vader een verbond met mij heeft gesloten, voor een koninkrijk.” — Lukas 22:28, 29.

14. Waarom kunnen we zeggen dat Jezus het onbetwistbare recht op het koningschap heeft?

14 Zoals in Psalm 2:7 werd voorzegd, erkende Jehovah Jezus als zijn Zoon bij diens doop en door hem tot geestelijk leven op te wekken (Markus 1:9-11; Romeinen 1:4; Hebreeën 1:5; 5:5). Ja, de Koning van het hemelse koninkrijk is Gods eniggeboren Zoon (Johannes 3:16). Als de koninklijke afstammeling van koning David heeft Jezus het onbetwistbare recht op het koningschap (2 Samuël 7:4-17; Mattheüs 1:6, 16). Volgens deze psalm zegt God tegen zijn Zoon: „Vraag van mij, opdat ik natiën tot uw erfdeel moge geven en de einden der aarde tot uw eigen bezitting.” — Psalm 2:8.

15. Waarom vraagt Jezus de naties als erfdeel?

15 De Koning — Gods eigen Zoon — bekleedt op Jehovah na de hoogste positie. Jezus is de beproefde en loyale persoon op wie Jehovah vertrouwen kan. Bovendien komt Jezus als Gods Eerstgeborene het erfdeel toe. Jezus Christus „is het beeld van de onzichtbare God, de eerstgeborene van heel de schepping” (Kolossenzen 1:15). Hij hoeft het maar te vragen en God ’geeft hem naties tot zijn erfdeel en de einden der aarde tot zijn bezitting’. Jezus doet dit verzoek als iemand die ’ten zeerste gesteld is op de dingen die te maken hebben met de zonen der mensen’ en omdat hij het sterke verlangen koestert de wil van zijn hemelse Vader met betrekking tot de aarde en de mensheid te volbrengen. — Spreuken 8:30, 31.

Jehovah’s verordening tegen de naties

16, 17. Wat staat de naties volgens Psalm 2:9 te wachten?

16 Wat staat de naties te wachten, gezien het feit dat de tweede psalm nu, tijdens de onzichtbare tegenwoordigheid van Jezus Christus, in vervulling gaat? De Koning zal weldra Gods bekendmaking uitvoeren: „Gij zult ze [de naties] breken met een ijzeren scepter, alsof ze een pottenbakkersvat waren, zult gij ze stukslaan.” — Psalm 2:9.

17 De scepters van koningen uit oude tijden waren symbolen van koninklijk gezag. Sommige scepters waren van ijzer, zoals die waarvan in deze psalm sprake is. De hier gebruikte beeldspraak duidt op het gemak waarmee Christus als Koning de naties zal vernietigen. Een krachtige klap met een ijzeren scepter zou het aardewerken vat van een pottenbakker verbrijzelen, het onherstelbaar vernielen.

18, 19. Wat zouden de koningen der aarde moeten doen om Gods goedkeuring te verwerven?

18 Zit er voor de nationale heersers niets anders op dan getuige te zijn van een dergelijke totale verwoesting? Nee, want de psalmist doet een beroep op hen met de woorden: „Nu dan, o koningen, handelt volgens inzicht; laat u corrigeren, o rechters der aarde” (Psalm 2:10). De koningen wordt gevraagd acht te slaan op Gods woorden, van inzicht blijk te geven. Ze moeten beseffen dat hun plannen in het niet verzinken vergeleken bij dat wat Gods koninkrijk ten behoeve van de mensheid zal doen.

19 Om Gods goedkeuring te verwerven, zullen de koningen der aarde hun handelwijze moeten veranderen. Ze krijgen de aansporing: „Dient Jehovah met vrees en weest blij met beving” (Psalm 2:11). Wat zou er gebeuren als ze dat deden? In plaats van in tumult of razernij te verkeren, zouden ze zich kunnen verheugen over de vooruitzichten die de Messiaanse Koning hun zou bieden. De heersers der aarde zouden de trots en de hoogmoed waarvan ze in hun heerschappij blijk geven, moeten laten varen. Ze zouden bovendien zonder uitstel moeten veranderen en van inzicht blijk moeten geven met betrekking tot de ongeëvenaarde superioriteit van Jehovah’s soevereiniteit en de onweerstaanbare macht van God en zijn Messiaanse Koning.

„Kust de zoon”

20, 21. Wat wil het zeggen ’de zoon te kussen’?

20 Psalm 2 doet de heersers van de naties nu een barmhartige uitnodiging. In plaats van zich aaneen te sluiten in hun verzet, zouden ze de raad moeten opvolgen: „Kust de zoon, opdat Hij [Jehovah God] niet vertoornd wordt en gij niet van de weg vergaat, want zijn toorn ontvlamt licht” (Psalm 2:12a). De Soevereine Heer Jehovah moet gehoorzaamd worden als hij een verordening uitvaardigt. Toen God zijn Zoon op de troon plaatste, hadden de heersers der aarde moeten ophouden met hun ’gemompel over iets ijdels’. Ze hadden de Koning onmiddellijk moeten erkennen en hem totale gehoorzaamheid moeten schenken.

21 Waarom moeten ze ’de zoon kussen’? Toen deze psalm werd gecomponeerd, was kussen een uiting van vriendschap en werd er gekust om gasten welkom te heten in een huis, waar ze gastvrijheid konden genieten. Kussen kon ook een uiting van loyaliteit of trouw zijn (1 Samuël 10:1). In dit vers van de tweede psalm gebiedt God de naties zijn Zoon als de gezalfde Koning te kussen of te verwelkomen.

22. Welke waarschuwing zouden de heersers der naties ter harte moeten nemen?

22 Zij die weigeren het gezag van Gods uitverkoren Koning te erkennen, beledigen Jehovah. Ze loochenen Jehovah’s universele soevereiniteit, evenals zijn autoriteit en vermogen om de Koning uit te kiezen die de beste regeerder voor de mensheid is. De heersers van de naties zullen merken dat Gods woede hen plotseling zal overvallen, tijdens hun pogingen om hun eigen plannen te verwezenlijken. „Zijn toorn ontvlamt licht” of laait snel en onweerstaanbaar op. De nationale heersers zouden deze waarschuwing dankbaar moeten aanvaarden en ernaar moeten handelen. Dat betekent leven.

23. Waartoe zijn personen nog steeds in de gelegenheid?

23 Deze indrukwekkende psalm besluit met de woorden: „Gelukkig zijn allen die hun toevlucht tot hem [Jehovah] nemen” (Psalm 2:12b). Voor afzonderlijke personen bestaat er nog steeds gelegenheid om veiligheid te vinden. Dat geldt zelfs voor individuele heersers die de plannen van de naties hebben gesteund. Ze kunnen naar Jehovah vluchten, die onder de Koninkrijksregering een toevlucht biedt. Maar ze moeten wel tot handelen overgaan voordat het Messiaanse koninkrijk de vijandige naties verplettert.

24. Hoe kunnen we zelfs in deze wereld vol problemen een leven leiden dat meer voldoening schenkt?

24 Als we de bijbel ijverig bestuderen en de bijbelse raad in ons leven toepassen, kunnen we zelfs in deze wereld vol problemen al een leven hebben dat meer voldoening schenkt. De toepassing van bijbelse raad leidt tot gelukkiger gezinsrelaties en bevrijdt ons van veel van de zorgen en angsten waarmee deze wereld worstelt. Het opvolgen van bijbelse richtlijnen schenkt ons het vertrouwen dat we de Schepper behagen. Niemand anders dan de Universele Soeverein kan een waarborg geven voor ’het tegenwoordige leven en het leven dat zal komen’ nadat hij de aarde heeft verlost van degenen die zich verzetten tegen wat juist is door de Koninkrijksheerschappij te verwerpen. — 1 Timotheüs 4:8.

25. Welke gebeurtenissen kunnen we, omdat „de verordening van Jehovah” niet kan falen, in onze tijd verwachten?

25 „De verordening van Jehovah” kan niet falen. Als onze Schepper weet God wat het beste voor de mensheid is en hij zal zijn voornemen verwezenlijken om gehoorzame mensen te zegenen met vrede, tevredenheid en blijvende zekerheid onder het Koninkrijk van zijn geliefde Zoon. Over onze tijd schreef de profeet Daniël: „In de dagen van die koningen zal de God des hemels een koninkrijk oprichten dat nooit te gronde zal worden gericht. . . . Het zal al deze koninkrijken verbrijzelen en er een eind aan maken, en zelf zal het tot onbepaalde tijden blijven bestaan” (Daniël 2:44). Het is daarom beslist de hoogste tijd om ’de Zoon te kussen’ en de Soevereine Heer, Jehovah, te dienen!

[Voetnoten]

^ ¶4 In eerste instantie was koning David de „gezalfde”, terwijl „de koningen der aarde” de Filistijnse heersers waren die hun legers gezamenlijk tegen hem lieten optrekken.

^ ¶7 Andere teksten in de christelijke Griekse Geschriften tonen ook aan dat Jezus Gods Gezalfde is over wie in de tweede psalm wordt gesproken. Dat blijkt duidelijk uit een vergelijking van Psalm 2:7 met Handelingen 13:32, 33 en Hebreeën 1:5; 5:5. Zie ook Psalm 2:9 en Openbaring 2:27.

Wat zouden we antwoorden?

• Over wat voor „ijdels” zijn de nationale groepen „blijven mompelen”?

• Waarom bespot Jehovah de naties?

• Hoe luidt Gods verordening tegen de naties?

• Wat wil het zeggen ’de zoon te kussen’?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 16]

David bezong de zegevierende Messiaanse Koning

[Illustratie op blz. 17]

Heersers en het volk Israël spanden samen tegen Jezus Christus

[Illustratie op blz. 18]

Christus is als Koning geïnstalleerd op de hemelse berg Sion