Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

’Heb tedere genegenheid voor elkaar’

’Heb tedere genegenheid voor elkaar’

Heb tedere genegenheid voor elkaar’

„Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar.” — ROMEINEN 12:10.

1, 2. Welke band hadden een hedendaagse zendeling en de apostel Paulus met hun broeders en zusters?

IN DE 43 jaar dat Don in het Verre Oosten als zendeling had gewerkt, had hij steeds bekendgestaan om de genegenheid die hij voelde voor degenen die hij diende. Nu hij vocht tegen de ziekte die hem uiteindelijk fataal zou worden, legden sommigen van zijn vroegere bijbelstudenten duizenden kilometers af om aan zijn bed te zeggen: „Kamsahamnida, kamsahamnida!” — „Dank je wel, dank je wel!” in het Koreaans. Dons tedere genegenheid had hun hart geraakt.

2 Dons voorbeeld is niet uniek. In de eerste eeuw uitte de apostel Paulus zijn diepe genegenheid voor degenen die hij diende. Paulus was opofferingsgezind. Hoewel hij er uitgesproken meningen op na hield, was hij ook vriendelijk en zorgzaam, „zoals wanneer een zogende moeder haar eigen kinderen koestert”. Hij schreef aan de gemeente in Thessalonika: „Daar wij . . . tedere genegenheid voor u hadden, hebben wij u gaarne niet alleen het goede nieuws van God meegedeeld, maar ook onze eigen ziel, want gij zijt ons lief geworden” (1 Thessalonicenzen 2:7, 8). Toen Paulus zijn broeders uit Efeze later vertelde dat ze hem niet meer zouden zien, barstte er „geween onder hen allen uit, en zij vielen Paulus om de hals en kusten hem teder” (Handelingen 20:25, 37). Het is duidelijk dat de band tussen Paulus en zijn broeders en zusters veel dieper ging dan een gemeenschappelijk geloof. Ze hadden tedere genegenheid voor elkaar.

Tedere genegenheid en liefde

3. Welk verband bestaat er tussen de bijbelse termen voor genegenheid en liefde?

3 Tedere genegenheid, medegevoel en mededogen hangen in de bijbel allemaal nauw samen met de edelste christelijke eigenschap — liefde (1 Thessalonicenzen 2:8; 2 Petrus 1:7). Net als de facetten van een prachtige diamant vormen al deze goddelijke eigenschappen met elkaar een schitterend en evenwichtig geheel. Ze brengen christenen niet alleen nader tot elkaar maar ook nader tot hun hemelse Vader. Vandaar dat de apostel Paulus zijn geloofsgenoten aanspoorde: „Uw liefde zij zonder huichelarij. . . . Hebt in broederlijke liefde tedere genegenheid voor elkaar.” — Romeinen 12:9, 10.

4. Wat wordt er bedoeld met de uitdrukking „tedere genegenheid”?

4 Het Griekse woord dat Paulus voor „tedere genegenheid” gebruikte, bestaat uit twee delen; het ene betekent vriendschap en het andere natuurlijke genegenheid. Zoals een bijbelgeleerde uitlegt, houdt dat in dat christenen „gekenmerkt moeten worden door een toewijding die karakteristiek is voor een liefdevolle, hechte familie waarin men elkaar tot steun is”. Denken we zo over onze broeders en zusters? De christelijke gemeente moet doordrongen zijn van een hartelijke sfeer — een gevoel van verwantschap (Galaten 6:10). De Willibrordvertaling geeft Romeinen 12:10 dan ook weer met: „Bemin elkaar hartelijk met broederlijke liefde.” En de Groot Nieuws Bijbel luidt hier: „Houd veel van elkaar als broeders en zusters.” Ja, bij liefde onder christenen is meer betrokken dan logica en plichtsbesef. „Met ongehuichelde broederlijke genegenheid” moeten we „elkaar intens liefhebben vanuit het hart”. — 1 Petrus 1:22.

„Door God onderwezen elkaar lief te hebben”

5, 6. (a) Hoe heeft Jehovah internationale congressen gebruikt om zijn volk christelijke genegenheid te leren? (b) Hoe wordt de band tussen broeders en zusters in de loop van de tijd sterker?

5 Hoewel in deze wereld „de liefde van de meesten” verkoelt, leert Jehovah zijn hedendaagse aanbidders „elkaar lief te hebben” (Mattheüs 24:12; 1 Thessalonicenzen 4:9). De internationale congressen van Jehovah’s Getuigen zijn voortreffelijke gelegenheden voor dat onderricht. Op die congressen ontmoeten plaatselijke Getuigen broeders en zusters uit verre landen, en velen hebben hun huis opengesteld voor buitenlandse afgevaardigden. Op een recent congres kwamen sommigen van hen uit landen waar mensen hun emoties meestal niet openlijk uiten. „Toen deze afgevaardigden arriveerden, waren ze heel nerveus en verlegen”, vertelt een christen die bij de huisvesting hielp. „Maar toen ze slechts zes dagen later afscheid namen, omhelsden zij en hun gastheren elkaar en huilden ze. Ze hadden zich gekoesterd in een christelijke liefde die ze nooit zullen vergeten.” Het tonen van gastvrijheid aan onze broeders en zusters, ongeacht hun achtergrond, kan in zowel gast als gastheer het beste naar boven brengen. — Romeinen 12:13.

6 Hoe ontroerend zulke congreservaringen ook mogen zijn, er ontstaat een nog nauwere band als christenen Jehovah een tijdlang samen dienen. Als we onze broeders en zusters goed kennen, hebben we vaak nog meer waardering voor hun innemende eigenschappen — hun eerlijkheid, betrouwbaarheid, loyaliteit, vriendelijkheid, edelmoedigheid, attentheid, mededogen en onzelfzuchtigheid (Psalm 15:3-5; Spreuken 19:22). Mark, die als zendeling in Oost-Afrika heeft gediend, vertelde: „Door schouder aan schouder met onze broeders en zusters samen te werken, ontstaat er een band die onverbrekelijk is.”

7. Wat is er nodig wil er christelijke genegenheid in de gemeente heersen?

7 Om binnen een gemeente zo’n band te scheppen en te behouden, moeten de leden naar elkaar toe groeien. Door geregeld christelijke vergaderingen te bezoeken, versterken we de band die we met onze broeders en zusters hebben. Door onze aanwezigheid en betrokkenheid voor, tijdens en na de vergaderingen zijn we een aanmoediging voor anderen en sporen we elkaar aan „tot liefde en voortreffelijke werken” (Hebreeën 10:24, 25). „Ik herinner me met veel genoegen”, vertelt een ouderling in de Verenigde Staten, „dat toen ik nog een kind was, ons gezin altijd als een van de laatste de Koninkrijkszaal verliet, om zo lang mogelijk van de vriendelijke en zinvolle gesprekken te genieten.”

Moeten we ons ’verruimen’?

8. (a) Wat bedoelde Paulus toen hij de Korinthiërs aanspoorde ’zich te verruimen’? (b) Wat kunnen we doen om de genegenheid binnen de gemeente te bevorderen?

8 Om die genegenheid volop te tonen, moeten we ons hart misschien ’verruimen’. Aan de gemeente in Korinthe schreef de apostel Paulus: „Ons hart heeft zich verruimd. In ons zijt gij niet eng behuisd.” Paulus drong er bij hen op aan zich als reactie daarop eveneens te ’verruimen’ (2 Korinthiërs 6:11-13). Kunnen ook wij ons ’verruimen’ in onze genegenheden? We hoeven niet te wachten tot anderen het initiatief nemen. In zijn brief aan de Romeinen koppelde Paulus de aansporing om tedere genegenheid te hebben aan de raad: „Neemt de leiding in het betonen van eer aan elkaar” (Romeinen 12:10). Om anderen eer te betonen, zouden we het initiatief kunnen nemen hen op vergaderingen te groeten. We kunnen hen ook uitnodigen om met ons in de velddienst te gaan of samen een vergadering voor te bereiden. Dat draagt ertoe bij dat de tedere genegenheid groeit.

9. Wat hebben sommigen ondernomen om nauwer bevriend te raken met medechristenen? (Verwerk eventuele plaatselijke voorbeelden.)

9 Gezinnen en afzonderlijke personen in de gemeente kunnen ’zich verruimen’ door bij elkaar op bezoek te gaan en misschien samen een eenvoudige maaltijd te gebruiken, of door samen aan heilzame activiteiten deel te nemen (Lukas 10:42; 14:12-14). Hakop organiseert af en toe picknicks voor kleine groepjes. „Alle leeftijden zijn vertegenwoordigd en er zijn ook alleenstaande ouders bij”, vertelt hij. „Iedereen gaat met prettige herinneringen naar huis en de onderlinge band is versterkt.” Als christenen moeten we ernaar streven niet alleen geloofsgenoten maar ook echte vrienden te zijn. — 3 Johannes 14.

10. Wat kunnen we doen bij gespannen relaties?

10 Helaas kunnen onvolmaaktheden de ontwikkeling van vriendschap en genegenheid soms in de weg staan. Wat kunnen we dan doen? Allereerst kunnen we bidden om goede relaties met onze broeders en zusters. Het is Gods wil dat zijn dienstknechten goed met elkaar kunnen opschieten en hij zal zulke oprechte gebeden dan ook verhoren (1 Johannes 4:20, 21; 5:14, 15). We moeten ook naar onze gebeden handelen. Ric, een reizend opziener in Oost-Afrika, herinnert zich een broeder die door zijn agressiviteit en botheid moeilijk in de omgang was. „In plaats van de broeder te mijden, besloot ik hem beter te leren kennen”, vertelt Ric. „Het bleek dat de vader van de broeder hem een bijzonder strenge opvoeding had gegeven. Toen ik eenmaal begreep wat een moeite de broeder had gedaan om zich aan die achtergrond te ontworstelen en hoe ver hij al gevorderd was, kreeg ik bewondering voor hem. We werden goede vrienden.” — 1 Petrus 4:8.

Hoe belangrijk het is ons hart te openen

11. (a) Wat is er nodig wil er in de gemeente meer genegenheid ontstaan? (b) Waarom kan het geestelijk schadelijk zijn zich afstandelijk op te stellen?

11 Tegenwoordig gaan veel mensen door het leven zonder ooit een hechte vriendschap met iemand op te bouwen. En dat is jammer. Dat hoeft in de christelijke gemeente niet voor te komen, en het mag ook niet voorkomen. Echte broederlijke liefde uit zich niet uitsluitend in beleefde conversatie en hoffelijkheid, maar al evenmin in overdreven en luidruchtig emotioneel vertoon. In plaats daarvan moeten we bereid zijn ons hart te openen, zoals Paulus dat tegenover de Korinthiërs deed, en onze geloofsgenoten laten merken dat we ons echt om hun welzijn bekommeren. Hoewel niet iedereen van nature gezellig of spraakzaam is, kan het schadelijk zijn al te gereserveerd te zijn. „Wie zich afzondert, zal zijn eigen zelfzuchtige verlangen zoeken”, waarschuwt de bijbel. „Tegen alle praktische wijsheid zal hij losbarsten.” — Spreuken 18:1.

12. Waarom is goede communicatie onontbeerlijk voor nauwe banden in de gemeente?

12 Eerlijke communicatie is een basisvereiste voor ware vriendschap (Johannes 15:15). We hebben allemaal vrienden nodig aan wie we onze diepste gedachten en gevoelens kunnen toevertrouwen. Bovendien is het zo dat hoe beter we elkaar kennen, des te makkelijker we in elkaars behoeften kunnen voorzien. Als we ons op die manier om elkaars belangen bekommeren, bevorderen we de tedere genegenheid en zullen we ervaren hoe waar Jezus’ woorden zijn: „Het is gelukkiger te geven dan te ontvangen.” — Handelingen 20:35; Filippenzen 2:1-4.

13. Wat kunnen we doen om te tonen dat we echte genegenheid voor onze broeders en zusters hebben?

13 Wil onze genegenheid het meeste nut afwerpen, dan moeten we die tonen (Spreuken 27:5). Als onze genegenheid echt is, zal ze waarschijnlijk van ons gezicht te lezen zijn en kan ze het hart van anderen ertoe bewegen erop te reageren. „De glans der ogen verheugt het hart”, schreef de wijze man (Spreuken 15:30). Ook attente daden roepen tedere genegenheid op. Hoewel niemand echte genegenheid kan kopen, kan een van harte gegeven cadeautje veel voor een ander betekenen. Een kaartje, een brief en „een woord, gesproken op de juiste tijd” — het kunnen allemaal uitingen van diepe genegenheid zijn (Spreuken 25:11; 27:9). Wanneer we eenmaal de vriendschap van anderen gewonnen hebben, moeten we die in stand houden door onzelfzuchtige genegenheid te blijven tonen. Vooral in tijden van nood zullen we voor onze vrienden klaar willen staan. De bijbel zegt: „Een ware metgezel heeft te allen tijde lief, en is een broeder die geboren wordt voor de tijd dat er benauwdheid is.” — Spreuken 17:17.

14. Wat kunnen we doen als iemand niet op onze genegenheid schijnt te reageren?

14 Het is niet reëel te verwachten dat we met iedereen in de gemeente een nauwe band kunnen hebben. Uiteraard zullen we met sommigen een hechtere band hebben dan met anderen. Dus als iemand niet zo hartelijk tegen ons schijnt te zijn als we wel zouden willen, moeten we niet snel concluderen dat er iets mis is met ons of de persoon in kwestie. En probeer je vriendschap niet op te dringen. Als we gewoon zo veel vriendelijkheid betonen als hij of zij toelaat, houden we de deur open voor nauwere banden in de toekomst.

„Ik heb u goedgekeurd”

15. Welke uitwerking heeft een prijzend woord, of het gemis ervan, op anderen?

15 Wat moet Jezus blij geweest zijn toen hij bij zijn doop een stem uit de hemel hoorde zeggen: „Ik heb u goedgekeurd”! (Markus 1:11) Die uiting van aanvaarding moet Jezus gesterkt hebben in zijn overtuiging dat zijn Vader genegenheid voor hem had (Johannes 5:20). Helaas horen sommigen nooit zulke prijzende woorden van degenen die ze respecteren en liefhebben. „Veel jongeren zoals ik hebben geen familieleden die hun christelijke geloof delen”, vertelt Ann. „Thuis horen we alleen kritiek. Dat maakt ons erg verdrietig.” Maar als ze deel gaan uitmaken van de gemeente, ervaren ze de warmte van een liefdevolle geestelijke familie die hen steunt — vaders en moeders en broers en zussen in het geloof. — Markus 10:29, 30; Galaten 6:10.

16. Waarom heeft het geen zin zich kritisch tegenover anderen op te stellen?

16 In sommige culturen geven ouders, leraren en ouderen zelden een oprecht gemeend compliment aan jongeren, in de veronderstelling dat die daardoor zelfingenomen of trots zouden worden. Die denkwijze kan ook in christelijke gezinnen en de gemeente doorwerken. Als commentaar op een lezing of een andere toewijzing zeggen ouderen dan: „Dat was niet slecht, maar je kunt het beter!” Of ze zullen op een andere manier zelfs ongenoegen over een jongere kenbaar maken. Velen denken dat ze jongeren op die manier motiveren om zich tot het uiterste in te spannen. Maar die benadering heeft vaak het tegenovergestelde effect — jongeren trekken zich misschien terug of voelen zich niet in staat aan de verwachtingen te voldoen.

17. Waarom moeten we gelegenheden zoeken om anderen te prijzen?

17 Een prijzend woord mag echter niet louter als een inleiding tot raad worden gegeven. Een oprecht compliment bevordert de tedere genegenheid binnen het gezin en de gemeente en moedigt jongeren aan zich voor raad tot ervaren broeders en zusters te wenden. In plaats van de manier waarop we anderen behandelen door onze cultuur te laten bepalen, moeten we dus ’de nieuwe persoonlijkheid aandoen, die naar Gods wil werd geschapen in ware rechtvaardigheid en loyaliteit’. Prijs anderen zoals Jehovah dat doet. — Efeziërs 4:24.

18. (a) Hoe moeten jullie, jongeren, raad van ouderen bezien? (b) Waarom gaan ouderen zorgvuldig te werk bij het geven van raad?

18 Concludeer nu niet, jongeren, dat als ouderen je corrigeren of je raad geven, dat betekent dat ze je niet mogen (Prediker 7:9). Integendeel! Ze doen dat waarschijnlijk uit bezorgdheid en diepe genegenheid voor je. Waarom zouden ze anders de moeite nemen om er met je over te praten? Wetend wat een effect woorden kunnen hebben, denken ouderen — en vooral gemeenteouderlingen — vaak lang na en besteden ze veel tijd aan gebed voordat ze raad geven, want ze willen alleen maar goeddoen. — 1 Petrus 5:5.

’Jehovah is zeer teder in genegenheid’

19. Waarom kunnen degenen die teleurstellingen hebben meegemaakt naar Jehovah opzien voor steun?

19 Door onaangename ervaringen kunnen sommigen het gevoel hebben gekregen dat het tonen van tedere genegenheid toch alleen maar tot verdere teleurstelling zou leiden. Het vergt moed en een sterk geloof van hun kant om hun hart nog eens voor iemand te openen. Maar laten ze nooit vergeten dat Jehovah „niet ver is van een ieder van ons”. Hij nodigt ons uit dicht tot hem te naderen (Handelingen 17:27; Jakobus 4:8). Hij begrijpt ook onze angst om gekwetst te worden en belooft dat hij ons zal bijstaan en helpen. De psalmist David verzekert ons: „Jehovah is nabij de gebrokenen van hart; en de verbrijzelden van geest redt hij.” — Psalm 34:18.

20, 21. (a) Hoe weten we dat we een nauwe band met Jehovah kunnen hebben? (b) Wat zijn de vereisten voor een innige band met Jehovah?

20 Een nauwe vriendschap met Jehovah is de belangrijkste band die we kunnen opbouwen. Maar is zo’n band werkelijk mogelijk? Ja. De bijbel onthult hoe nauw rechtvaardige mannen en vrouwen zich met onze hemelse Vader verbonden hebben gevoeld. Hun innige uitspraken zijn bewaard gebleven om ons het vertrouwen te geven dat ook wij dicht tot Jehovah kunnen naderen. — Psalm 23, 34, 139; Johannes 16:27; Romeinen 15:4.

21 Aan Jehovah’s vereisten voor een innige band met hem kan iedereen voldoen. „O Jehovah, wie zal een gast zijn in uw tent?”, vroeg David. „Hij die onberispelijk wandelt en rechtvaardigheid oefent en de waarheid spreekt in zijn hart” (Psalm 15:1, 2; 25:14). Als we zien dat het dienen van God goede vruchten afwerpt en ons zijn leiding en bescherming bezorgt, zullen we gaan beseffen dat „Jehovah zeer teder in genegenheid” is. — Jakobus 5:11.

22. Wat voor band wenst Jehovah voor zijn volk?

22 Wat een zegen voor ons dat Jehovah zo’n persoonlijke band met onvolmaakte mensen wenst te hebben! Moeten we dan geen tedere genegenheid voor elkaar tonen? Met Jehovah’s hulp kan elk van ons bijdragen aan de tedere genegenheid die kenmerkend is voor onze christelijke broederschap en die ook zelf ontvangen. Onder Gods koninkrijk zal iedereen op aarde die genegenheid eeuwig ervaren.

Hoe zouden we dit uitleggen?

• Wat voor sfeer moet er in de christelijke gemeente heersen?

• Hoe kan elk van ons tot de tedere genegenheid in de gemeente bijdragen?

• Hoe bevordert een oprecht gemeend compliment de christelijke genegenheid?

• Hoe steunt en schraagt Jehovah’s tedere genegenheid ons?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 15]

De liefde onder christenen is niet alleen een kwestie van plichtsbesef

[Illustraties op blz. 16, 17]

Kunnen wij ons ’verruimen’ in onze genegenheid?

[Illustratie op blz. 18]

Zijn we kritisch of aanmoedigend?