Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Zoek Jehovah, die de harten onderzoekt

Zoek Jehovah, die de harten onderzoekt

Zoek Jehovah, die de harten onderzoekt

„Zoekt mij, en blijft in leven.” — AMOS 5:4.

1, 2. Wat wordt er bedoeld als de Schrift zegt dat Jehovah „ziet hoe het hart is”?

JEHOVAH GOD zei tegen de profeet Samuël: „De mèns ziet datgene wat zichtbaar is voor de ogen; maar wat Jehovah aangaat, hij ziet hoe het hart is” (1 Samuël 16:7). Wat wil het zeggen dat Jehovah „ziet hoe het hart is”?

2 In de Schrift wordt het hart vaak figuurlijk gebruikt als symbool van iemands innerlijk — zijn verlangens, zijn gedachten, zijn emoties en zijn genegenheden. Als de bijbel zegt dat God het hart ziet, wil dat dus zeggen dat hij verder kijkt dan de buitenkant en zich concentreert op wat iemand innerlijk is.

God onderzoekt Israël

3, 4. Welke toestanden heersten er volgens Amos 6:4-6 in het tienstammenrijk Israël?

3 Wat zag de Onderzoeker van de harten als hij in de dagen van Amos naar het tienstammenrijk Israël keek? Amos 6:4-6 spreekt over mannen die ’neerlagen op ivoren rustbedden en zich uitstrekten op hun divans’. Ze aten „de rammen uit een kudde . . . en de jonge stieren uit het midden van de mestkalveren”. Die mannen hadden „zich instrumenten voor de zang uitgedacht” en dronken „uit schalen vol wijn”.

4 Op het eerste gezicht lijkt dat een prettig tafereel. In hun comfortabele, luxueus ingerichte woningen genoten de rijken van het beste op het gebied van eten en drinken en luisterden ze met plezier naar de mooiste muziekinstrumenten. Ze hadden ook „ivoren rustbedden”. Archeologen hebben in Samaria, de hoofdstad van het koninkrijk Israël, schitterend bewerkt ivoor gevonden (1 Koningen 10:22). Veel daarvan heeft hoogstwaarschijnlijk vastgezeten aan meubels of was ingelegd in de lambrisering van wanden.

5. Waarom was God misnoegd over de Israëlieten in Amos’ tijd?

5 Had Jehovah God er bezwaar tegen dat de Israëlieten comfortabel woonden, lekker eten wisten te waarderen, goede wijn dronken en naar prachtige muziek luisterden? Natuurlijk niet! Per slot van rekening voorziet hij royaal in zulke dingen om mensen ervan te laten genieten (1 Timotheüs 6:17). Wat Jehovah niet beviel, waren de verkeerde verlangens van het volk, hun goddeloze hartentoestand, hun oneerbiedige houding tegenover God en hun gebrek aan liefde voor mede-Israëlieten.

6. In wat voor geestelijke situatie verkeerde Israël in de tijd van Amos?

6 Degenen die ’zich uitstrekten op hun divans, de rammen uit een kudde aten, wijn dronken en instrumenten voor de zang uitdachten’, wachtte een verrassing. Aan die mannen werd de vraag gesteld: „Zet gij de rampspoedige dag uit uw geest?” Ze hadden zeer bedroefd moeten zijn over de toestanden in Israël, maar ze waren „niet ziek . . . geworden wegens de catastrofe van Jozef” (Amos 6:3-6). God keek verder dan de economische voorspoed van de natie en zag dat de geestelijke situatie waarin Jozef oftewel Israël verkeerde, rampzalig was. Toch ging de bevolking onbekommerd op in haar dagelijkse bezigheden. Veel mensen in deze tijd hebben eenzelfde instelling. Misschien geven ze toe dat we in moeilijke tijden leven, maar zolang het hun niet persoonlijk raakt, doet het droevige lot van anderen hun niet veel en tonen ze geen belangstelling voor geestelijke zaken.

Israël — Een natie in verval

7. Wat zou er gebeuren als de Israëlieten geen acht sloegen op Gods waarschuwingen?

7 Het boek Amos schildert een beeld van een natie die ondanks haar uiterlijke welstand in verval was. Omdat de Israëlieten Gods waarschuwingen in de wind sloegen en hun standpunt niet corrigeerden, zou Jehovah hen niet langer beschermen tegen hun vijanden. De Assyriërs zouden hen van hun prachtige ivoren divans rukken en hen in ballingschap voeren. Dan zou het met hun comfort gedaan zijn!

8. Hoe was Israël in een slechte geestelijke toestand terechtgekomen?

8 Hoe waren de Israëlieten in zo’n toestand terechtgekomen? Het was allemaal begonnen in 997 v.G.T., toen koning Salomo werd opgevolgd door zijn zoon Rehabeam en tien stammen van Israël zich afscheidden van de stammen Juda en Benjamin. De eerste koning van het tienstammenrijk Israël was Jerobeam I, „de zoon van Nebat” (1 Koningen 11:26). Jerobeam wist de bevolking van zijn grondgebied ervan te overtuigen dat het te zwaar voor hen was om naar Jeruzalem te reizen voor de aanbidding van Jehovah. Maar hij was niet echt bezorgd om het welzijn van het volk. Het was hem veeleer om de bescherming van zijn eigen belangen te doen (1 Koningen 12:26). Jerobeam was bang dat als de Israëlieten naar de tempel in Jeruzalem bleven gaan voor jaarlijkse feesten ter ere van Jehovah, ze uiteindelijk weer naar het koninkrijk Juda zouden overlopen. In een poging dat te voorkomen, richtte Jerobeam twee gouden kalveren op, het ene in Dan en het andere in Bethel. Zo werd kalveraanbidding de staatsreligie in het koninkrijk Israël. — 2 Kronieken 11:13-15.

9, 10. (a) Welke godsdienstige evenementen voerde koning Jerobeam I in? (b) Hoe bezag God de feesten die in de dagen van koning Jerobeam II in Israël werden gehouden?

9 Jerobeam probeerde de nieuwe godsdienst een respectabel aanzien te geven. Hij voerde evenementen in die enigszins leken op de feesten die in Jeruzalem werden gehouden. In 1 Koningen 12:32 lezen we: „Voorts maakte Jerobeam een feest in de achtste maand, op de vijftiende dag van de maand, gelijk aan het feest dat in Juda was, opdat hij offers kon brengen op het altaar dat hij te Bethel gemaakt had.”

10 Jehovah heeft nooit zijn goedkeuring gehecht aan die vals-religieuze feesten. Echt heel duidelijk liet hij dat ruim een eeuw later via Amos weten tijdens de regering van Jerobeam II, die omstreeks 844 v.G.T. koning werd van het tienstammenrijk Israël (Amos 1:1). Volgens Amos 5:21-24 zei God: „Ik heb gehaat, ik heb verworpen uw feesten, en ik zal mij niet verheugen in de geur van uw plechtige vergaderingen. Maar indien gijlieden mij volledige brandoffers brengt, zal ik zelfs in uw offergaven geen behagen scheppen, en uw gemeenschapsoffers van gemeste dieren zal ik niet aanzien. Neem van mij het lawaai van uw liederen weg; en laat mij het melodieuze geluid van uw snaarinstrumenten niet horen. En laat gerechtigheid voortrollen net als wateren, en rechtvaardigheid als een altijdvlietende stroom.”

Hedendaagse parallellen

11, 12. Welke parallellen zijn er te trekken tussen de aanbidding in het oude Israël en die in de christenheid?

11 Het is duidelijk dat Jehovah het hart onderzocht van degenen die aan Israëls feesten deelnamen en dat hij hun vieringen en offers afkeurde. Zo keurt God in deze tijd de heidense vieringen van de christenheid af, zoals Kerstmis en Pasen. Voor aanbidders van Jehovah kunnen rechtvaardigheid en wetteloosheid niet samengaan; licht en duisternis hebben niets met elkaar gemeen. — 2 Korinthiërs 6:14-16.

12 Er zijn nog meer parallellen te trekken tussen de aanbidding in de christenheid en die van de kalveraanbiddende Israëlieten. Hoewel sommige belijdende christenen de waarheid van Gods Woord aanvaarden, wordt de aanbidding van de christenheid zelf niet ingegeven door echte liefde voor God. Als dat wel zo was, zou ze erop staan Jehovah „met geest en waarheid” te aanbidden, want dat is de soort aanbidding die hem behaagt (Johannes 4:24). Ook laat de christenheid niet „gerechtigheid voortrollen net als wateren, en rechtvaardigheid als een altijdvlietende stroom”. In plaats daarvan zwakt ze Gods morele vereisten voortdurend af. Ze tolereert hoererij en andere grove zonden en hecht zelfs haar goedkeuring aan homoseksuele verbintenissen!

„Hebt het goede lief”

13. Waarom moeten we gehoor geven aan de woorden in Amos 5:15?

13 Tegen iedereen die Jehovah graag op een aanvaardbare manier wil aanbidden, zegt hij: „Haat het kwade en hebt het goede lief” (Amos 5:15). Liefde en haat zijn krachtige emoties die uit het figuurlijke hart voortspruiten. Omdat het hart verraderlijk is, moeten we alles doen wat we kunnen om het te behoeden (Spreuken 4:23; Jeremia 17:9). Zouden we toelaten dat ons hart verkeerde verlangens gaat koesteren, dan zou het wel eens kunnen zijn dat we het kwade gaan liefhebben en het goede gaan haten. En als we toegeven aan zulke verlangens door zonde te beoefenen, dan zal al onze ijver ons nog niet in Gods gunst herstellen. Laten we daarom bidden of God ons wil helpen ’het kwade te haten en het goede lief te hebben’.

14, 15. (a) Wie in Israël behoorden tot degenen die het goede deden, maar hoe werden sommigen van hen behandeld? (b) Hoe kunnen we degenen aanmoedigen die nu in de volletijddienst zijn?

14 Niet alle Israëlieten deden wat kwaad was in Jehovah’s ogen. Hosea en Amos bijvoorbeeld ’hadden het goede lief’ en dienden God getrouw als profeten. Anderen legden de nazireeërgelofte af. Voor de duur van hun nazireeërschap onthielden ze zich van de producten van de wijnstok, vooral van wijn (Numeri 6:1-4). Hoe bezagen de andere Israëlieten de zelfopofferingen van zulke mensen die het goede deden? Het schokkende antwoord op die vraag onthult hoe ernstig het geestelijke verval van de natie was. In Amos 2:12 staat: „Gij bleeft de nazireeërs wijn te drinken geven, en de profeten hebt gij een gebod opgelegd, door te zeggen: ’Gij moogt niet profeteren.’”

15 Het trouwe voorbeeld van de nazireeërs en de profeten had die Israëlieten tot schaamte moeten bewegen en hen ertoe moeten brengen hun doen en laten te veranderen. In plaats daarvan probeerden ze liefdeloos de loyalen de lust te ontnemen om God heerlijkheid te geven. Laten we er nooit bij medechristenen die pionier, zendeling, reizende opziener of lid van de Bethelfamilie zijn op aandringen met hun volletijddienst op te houden en gewoon weer een zogenaamd normaal leven te gaan leiden. Laten we hen in plaats daarvan aanmoedigen om door te gaan met hun goede werk!

16. Waarom waren de Israëlieten beter af in Mozes’ tijd dan in de tijd van Amos?

16 Hoewel het veel Israëlieten in de dagen van Amos in materieel opzicht aardig voor de wind ging, waren ze ’niet rijk met betrekking tot God’ (Lukas 12:13-21). Hun voorouders hadden in de wildernis veertig jaar lang alleen manna gegeten. Ze hadden zich niet te goed gedaan aan gemeste stieren of lui op divans van ivoor gelegen. Maar Mozes had met recht tegen hen gezegd: „Jehovah, uw God, heeft u gezegend in al het werk van uw hand. . . . Deze veertig jaar is Jehovah, uw God, met u geweest. Het heeft u aan niets ontbroken” (Deuteronomium 2:7). De Israëlieten in de wildernis hadden inderdaad altijd alles gehad wat ze echt nodig hadden. En het voornaamste was nog dat ze Gods liefde, bescherming en zegen genoten!

17. Waarom had Jehovah de Israëlieten in het verleden naar het Beloofde Land geleid?

17 Jehovah herinnerde de tijdgenoten van Amos eraan dat Hij hun voorouders in het Beloofde Land had gebracht en hen had geholpen het van al hun vijanden te ontdoen (Amos 2:9, 10). Maar waarom had God die Israëlieten uit de oudheid uit Egypte en naar het land van belofte geleid? Om een leven van ijdele luxe te leiden en hun Schepper te verwerpen? Nee! Hij had dat veeleer gedaan om het hun mogelijk te maken hem als een vrij en geestelijk rein volk te aanbidden. Maar de inwoners van het tienstammenrijk Israël haatten het kwade niet en hadden het goede niet lief. In plaats daarvan gaven ze heerlijkheid aan gehouwen beelden, niet aan Jehovah God. Wat een schande!

Jehovah vraagt rekenschap

18. Waarom heeft Jehovah ons geestelijk vrijgemaakt?

18 God was niet van plan zijn ogen te sluiten voor het schandelijke gedrag van de Israëlieten. Hij maakte zijn standpunt duidelijk toen hij zei: „Ik [zal] u rekenschap vragen van al uw dwalingen” (Amos 3:2). Die woorden moeten ons ertoe aanzetten na te denken over onze eigen bevrijding uit de slavernij aan het hedendaagse Egypte, het huidige goddeloze samenstel van dingen. Jehovah heeft ons niet geestelijk vrijgemaakt opdat we zelfzuchtige doeleinden kunnen nastreven. Hij heeft dat gedaan opdat we hem van ganser harte kunnen loven als een vrij volk dat reine aanbidding beoefent. En elk van ons zal rekenschap moeten afleggen van de manier waarop we onze van God ontvangen vrijheid gebruiken. — Romeinen 14:12.

19. Wat waren de meeste Israëlieten volgens Amos 4:4, 5 gaan liefhebben?

19 Helaas werd de krachtige boodschap die Amos overbracht, door de meeste inwoners van Israël in de wind geslagen. De profeet stelde hun geestelijk zieke hartentoestand aan de kaak met deze in Amos 4:4, 5 opgetekende woorden: „Komt naar Bethel en begaat overtredingen. Begaat te Gilgal veelvuldig overtredingen, . . . want zo hebt gij het graag gehad, o zonen van Israël.” De Israëlieten hadden geen juiste verlangens gekoesterd. Ze hadden hun hart niet behoed. Daardoor waren de meesten van hen het kwade gaan liefhebben en het goede gaan haten. Die weerspannige kalveraanbidders veranderden niet. Jehovah zou rekenschap vragen en ze zouden in hun zonden moeten sterven!

20. Hoe kan iemand een weg bewandelen die in harmonie is met Amos 5:4?

20 Het moet voor iemand die destijds in Israël woonde niet gemakkelijk zijn geweest om Jehovah trouw te blijven. Het valt niet mee om tegen de stroom in te gaan, zoals christenen in deze tijd, jong en oud, maar al te goed weten. Toch waren er Israëlieten die zich wel door hun liefde voor God en de wens hem te behagen, lieten motiveren om de ware aanbidding te beoefenen. Tot hen richtte Jehovah de hartelijke uitnodiging die in Amos 5:4 opgetekend staat: „Zoekt mij, en blijft in leven.” In deze tijd betoont God eveneens barmhartigheid aan hen die berouw hebben en hem zoeken door nauwkeurige kennis van zijn Woord te verwerven en dan zijn wil te doen. Dat is geen gemakkelijke weg, maar het leidt wel tot eeuwig leven. — Johannes 17:3.

Voorspoed ondanks geestelijke honger

21. Met welke hongersnood kampen degenen die niet de ware aanbidding beoefenen?

21 Wat stond degenen die de ware aanbidding niet steunden te wachten? Een hongersnood van de ergste soort — geestelijke honger! „Er komen dagen,” zei de Soevereine Heer Jehovah, „en ik zal stellig een hongersnood in het land zenden, geen honger naar brood, en geen dorst naar water, maar naar het horen van de woorden van Jehovah” (Amos 8:11). De christenheid kampt met zo’n geestelijke hongersnood. Maar oprechte mensen in de christenheid zien de geestelijke voorspoed van Gods volk en stromen naar Jehovah’s organisatie. Het contrast tussen de situatie in de christenheid en die onder ware christenen wordt treffend geschetst met Jehovah’s woorden: „Ziet! Míjn knechten zullen eten, maar gíj zult honger lijden. Ziet! Míjn knechten zullen drinken, maar gíj zult dorst lijden. Ziet! Míjn knechten zullen zich verheugen, maar gíj zult beschaamd staan.” — Jesaja 65:13.

22. Waarom hebben we reden om ons te verheugen?

22 Waarderen wij als Jehovah’s dienstknechten persoonlijk wat we hebben op het gebied van geestelijke voorzieningen en zegeningen? Als we de bijbel en christelijke publicaties bestuderen en onze bijeenkomsten, congressen en andere grote vergaderingen bijwonen, zijn we inderdaad geneigd een vreugdegeroep aan te heffen wegens de goede hartentoestand. We zijn blij met het duidelijke begrip dat we van Gods Woord hebben, met inbegrip van de door God geïnspireerde profetie van Amos.

23. Waarin verheugen degenen die God verheerlijken zich?

23 Voor alle mensen die God liefhebben en hem heerlijkheid willen geven, bevat de profetie van Amos een boodschap van hoop. Hoe we er financieel ook voorstaan en welke beproevingen we ook moeten verduren in deze wereld vol problemen, wij die God liefhebben, verheugen ons in zegeningen van God en het beste geestelijke voedsel (Spreuken 10:22; Mattheüs 24:45-47). Alle heerlijkheid komt dan ook God toe, die ons royaal van alles voorziet wat we nodig hebben. Laten we daarom vastbesloten zijn hem eeuwig van ganser harte te blijven loven. Dat zal ons heuglijke voorrecht zijn als we Jehovah zoeken, de Onderzoeker van de harten.

Wat zouden we antwoorden?

• Welke toestanden heersten er in de dagen van Amos in Israël?

• Welke hedendaagse parallellen zijn er met de stand van zaken in het tienstammenrijk Israël?

• Welke voorzegde hongersnood heerst er nu, maar wie hebben er niet onder te lijden?

[Studievragen]

[Illustraties op blz. 21]

Veel Israëlieten leefden in luxe maar genoten geen geestelijke voorspoed

[Illustratie op blz. 23]

Moedig volletijddienaren aan met hun goede werk door te gaan

[Illustraties op blz. 24, 25]

Jehovah’s gelukkige volk kent geen geestelijke honger