Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

We leerden volledig op Jehovah te vertrouwen

We leerden volledig op Jehovah te vertrouwen

Levensgeschiedenis

We leerden volledig op Jehovah te vertrouwen

VERTELD DOOR NATALIE HOLTORF

Op een dag in juni 1945 kwam er een bleke man naar ons huis, die geduldig aan de voordeur wachtte. Geschrokken riep Ruth, mijn jongste dochtertje: „Mama, een meneer voor de deur!” Ze wist niet dat die meneer haar vader was, mijn lieve man, Ferdinand. Twee jaar eerder, slechts drie dagen na de geboorte van Ruth, was Ferdinand van huis vertrokken, gearresteerd en in een naziconcentratiekamp terechtgekomen. Maar nu ontmoette Ruth eindelijk haar vader, en ons gezin werd herenigd. Ferdinand en ik hadden heel wat bij te praten!

FERDINAND werd in 1909 in Kiel, in Duitsland, geboren en ik in 1907 in Dresden, eveneens in Duitsland. Toen ik twaalf was, kwam ons gezin voor het eerst in contact met de Bijbelonderzoekers, zoals Jehovah’s Getuigen toen werden genoemd. Op mijn negentiende verliet ik de Evangelische Kerk en droeg ik mijn leven aan Jehovah op.

Ondertussen studeerde Ferdinand af van de zeevaartschool en ging varen. Op zee begon hij na te denken over het bestaan van een Schepper. Toen hij terug was in de thuishaven, ging hij langs bij zijn broer, die een Bijbelonderzoeker was. Na dat ene bezoek was hij ervan overtuigd dat de bijbel antwoord gaf op de vragen waar hij mee zat. Hij verliet de Lutherse Kerk en besloot ook het zeemansleven vaarwel te zeggen. Na zijn eerste dag in de prediking voelde hij het sterke verlangen om dit werk de rest van zijn leven te doen. Diezelfde avond droeg Ferdinand zijn leven aan Jehovah op. Hij werd in augustus 1931 gedoopt.

Zeeman én prediker

In november 1931 stapte Ferdinand op de trein richting Nederland om daar met de prediking te gaan helpen. Toen hij de broeder die het werk daar organiseerde, vertelde dat hij zeeman was geweest, zei die broeder enthousiast: „Je bent precies de man die we nodig hebben!” De broeders hadden namelijk een boot gehuurd zodat een groep pioniers (volletijddienaren) de mensen die langs de waterwegen in het noorden van het land woonden, konden bereiken. Ze hadden al vijf bemanningsleden, maar geen van hen kon de boot besturen. Dus werd Ferdinand de schipper.

Zes maanden later werd Ferdinand gevraagd in Tilburg te gaan pionieren. Rond die tijd kwam ook ik in Tilburg aan om er als pionier te dienen, en ik maakte kennis met Ferdinand. Direct daarna werd ons gevraagd of we naar Groningen wilden verhuizen. In oktober 1932 trouwden we en brachten in het pioniershuis daar onze wittebroodsweken door terwijl we ondertussen pionierden!

In 1935 werd onze dochter Esther geboren. Hoewel we het niet breed hadden, waren we vastbesloten te blijven pionieren. We verhuisden naar een dorp, waar we in een piepklein huisje gingen wonen. Terwijl ik thuis voor de baby zorgde, ging mijn man van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat in de dienst. De volgende dag deden we het andersom. Dat bleven we zo doen totdat Esther oud genoeg was om met ons mee te gaan in de dienst.

Niet lang daarna begon de politieke situatie in Europa dreigend te worden. We hoorden over de vervolging van de Getuigen in Duitsland, en we beseften dat wij ook snel aan de beurt zouden zijn. We vroegen ons af hoe het ons onder extreme vervolging zou vergaan. In 1938 verbood de Nederlandse overheid buitenlanders om colporteurswerk te doen door religieuze publicaties te verspreiden. Om ons te helpen onze bediening voort te zetten, gaven Nederlandse Getuigen ons de namen van mensen die belangstelling hadden getoond voor ons werk, en met enkelen van hen konden we de bijbel bestuderen.

Rond die tijd zou er een congres van Jehovah’s Getuigen worden gehouden. Hoewel we de treinkaartjes naar het congres niet konden betalen, wilden we er toch graag naar toe. Dus vertrokken we voor een driedaagse fietstocht, met de kleine Esther in het stuurzitje. ’s Nachts sliepen we bij Getuigen die langs de route woonden. Wat waren we blij dat we ons eerste nationale congres konden bijwonen! Het programma sterkte ons voor de komende beproevingen. We werden er vooral aan herinnerd ons vertrouwen op God te stellen. De woorden in Psalm 31:6 werden ons motto: ’Wat mij betreft, ik vertrouw werkelijk op Jehovah.’

Op de vlucht voor de nazi’s

In mei 1940 werd Nederland door de nazi’s bezet. Kort daarna deed de Gestapo, of geheime politie, een inval in ons huis toen we net een zending bijbelse lectuur aan het sorteren waren. Ferdinand werd naar het hoofdkwartier van de Gestapo gebracht. Esther en ik bezochten hem daar regelmatig, en soms werd hij in ons bijzijn verhoord en mishandeld. In december werd Ferdinand plotseling vrijgelaten, maar zijn vrijheid was van korte duur. Toen we op een avond naar huis liepen, zagen we een auto van de Gestapo voor de deur staan. Ferdinand kon zich verschuilen terwijl Esther en ik naar binnen gingen. We werden opgewacht door de Gestapo. Ze moesten Ferdinand hebben. Nadat de Gestapo vertrokken was, werd ik nog diezelfde nacht door de Nederlandse politie van mijn bed gelicht en meegenomen voor ondervraging. De volgende dag ben ik met Esther ondergedoken in het huis van een pasgedoopt echtpaar, de familie Norder, die ons onderdak en bescherming bood.

Eind januari 1941 werd een pioniersechtpaar dat in een woonboot woonde, gearresteerd. De volgende dag gingen de kringopziener (reizende dienaar) en mijn man aan boord om wat spullen van het echtpaar op te halen, maar ze werden door twee collaborateurs van de Gestapo gepakt. Ferdinand kon zich losrukken en ging er op zijn fiets vandoor. Maar de kringopziener werd naar de gevangenis gebracht.

De verantwoordelijke broeders vroegen Ferdinand om de plaats van de kringopziener in te nemen. Dat betekende dat hij niet meer dan drie dagen per maand thuis zou zijn. Dat was een nieuwe uitdaging voor ons, maar ik bleef pionieren. De Gestapo had hun zoektocht naar Getuigen geïntensiveerd, dus moesten we regelmatig verhuizen. In 1942 zijn we drie keer verhuisd. Uiteindelijk kwamen we in Rotterdam terecht, ver weg vanwaar Ferdinand zijn ondergrondse dienst verrichtte. Ik was ondertussen zwanger van ons tweede kind. De familie Kamp, van wie de twee zoons kort daarvoor naar concentratiekampen waren gedeporteerd, was zo vriendelijk ons in huis te nemen.

De Gestapo op onze hielen

Op 14 juli 1943 werd onze tweede dochter, Ruth, geboren. Na haar geboorte kon Ferdinand drie dagen bij ons blijven, maar daarna moest hij vertrekken, en we zouden hem pas na lange tijd terugzien. Zo’n drie weken later werd hij in Amsterdam gearresteerd. Hij werd meegenomen naar het Gestapobureau, waar zijn identiteit werd bevestigd. Hij werd intensief ondervraagd in een poging hem te dwingen informatie over onze predikingsactiviteiten te geven. Maar het enige wat Ferdinand wilde onthullen, was dat hij een van Jehovah’s Getuigen was en dat hij bij geen enkele politieke activiteit betrokken was. De Gestapoagenten waren furieus omdat Ferdinand, die de Duitse nationaliteit had, zich niet voor militaire dienst had aangemeld, en ze dreigden hem als landverrader te executeren.

De volgende vijf maanden zat Ferdinand in een gevangeniscel, waar hij constant met terechtstelling door een vuurpeloton werd bedreigd. Maar hij bleef loyaal aan Jehovah. Wat hielp hem zijn geloof sterk te houden? Gods Woord, de bijbel. Uiteraard mocht hij als Getuige geen bijbel hebben. Maar andere gevangenen konden er wel een vragen. Dus haalde Ferdinand zijn celgenoot ertoe over een bijbel van thuis te laten opsturen, en dat gebeurde ook. Telkens wanneer Ferdinand hier jaren later over sprak, gingen zijn ogen stralen en zei hij enthousiast: „Wat een troost heeft die bijbel me gegeven!”

Begin januari 1944 werd Ferdinand plotseling naar een concentratiekamp in Vught gebracht. Tegen alle verwachtingen in bleek dat een zegen voor hem te zijn omdat hij daar bij 46 andere Getuigen kwam. Toen ik hoorde dat hij daar naar toe was gebracht, was ik heel blij te weten dat hij nog in leven was!

Onafgebroken prediken in het concentratiekamp

Het leven in het kamp was heel hard. Ze hadden voortdurend te kampen met ernstige ondervoeding, gebrek aan warme kleding en bittere kou. Ferdinand liep een zware angina op. Na een lang, koud appèl meldde hij zich bij de ziekenbarak. Patiënten met 40 graden koorts of hoger mochten blijven. Ferdinand had echter pech, want hij had maar 39 graden koorts! Hij moest gewoon aan het werk. Maar enkele meelevende gevangenen hielpen hem door hem korte periodes op een warme plek verscholen te houden. Ook kwam er wat verlichting toen het warmer weer werd. En als sommigen van de broeders voedselpakketten ontvingen, deelden ze de inhoud met elkaar. Zo kon Ferdinand weer wat op krachten komen.

Voordat mijn man gevangengezet werd, was prediken een levenswijze voor hem, en in het kamp bleef hij zijn overtuiging met anderen delen. De kampleiding maakte vaak spottende opmerkingen over zijn paarse driehoek, het embleem dat een gevangene als een Getuige identificeerde. Maar voor Ferdinand waren die opmerkingen een gelegenheid om een gesprek met hen te beginnen. Aanvankelijk was het predikingsgebied van de broeders beperkt tot enkele barakken waar bijna alleen maar Getuigen zaten. De broeders vroegen zich af hoe ze meer gevangenen konden bereiken. Dit probleem werd ongewild door de kampleiding zelf opgelost. Wat gebeurde er?

De broeders hadden een geheime voorraad bijbelse lectuur en ook twaalf bijbels. Op een dag vonden de bewakers wat lectuur, maar ze konden er niet achter komen van wie het was. Dus besloot de kampleiding dat de eenheid van de Getuigen verbroken moest worden. Als straf werden alle broeders daarom verdeeld over verschillende barakken waarin gevangenen zaten die geen Getuigen waren. Bovendien moesten ze in de eetzaal ver uit elkaar gaan zitten. Die regeling bleek een zegen te zijn. Nu konden de broeders doen wat ze juist wilden: tot zoveel mogelijk gevangenen prediken.

Ik voed twee dochters alleen op

Ondertussen woonden mijn twee dochters en ik nog steeds in Rotterdam. De winter van 1943/1944 was uitzonderlijk streng. Achter ons huis stond zwaar afweergeschut opgesteld dat bemand werd door Duitse soldaten. Voor ons huis lag de Waalhaven, een belangrijk doelwit voor de bommenwerpers van de Geallieerden. Het was nu niet bepaald de veiligste schuilplaats. Bovendien was het moeilijk om aan voedsel te komen. Meer dan ooit leerden we volledig op Jehovah te vertrouwen. — Spreuken 3:5, 6.

De achtjarige Esther hielp ons gezinnetje door bij de gaarkeukens in de rij te gaan staan. Maar als ze aan de beurt was, was vaak alles al op. Op een keer, toen ze op zoek was naar voedsel, werd ze verrast door een bombardement. Ik was helemaal in paniek toen ik de explosies hoorde, maar al gauw maakte mijn angst plaats voor vreugdetranen toen ze ongedeerd terugkwam en zelfs een paar suikerbieten bij zich had. „Wat is er gebeurd?”, waren mijn eerste woorden. Kalm antwoordde ze: „Toen de bommen vielen, deed ik precies wat Papa me altijd gezegd had te doen: ’Plat op de grond vallen, blijven liggen en bidden.’ En het werkte!”

Omdat ik een Duits accent had, was het veiliger dat Esther de boodschappen deed, voor zover dat nog mogelijk was. Dat ontging de Duitse soldaten niet, en ze begonnen Esther vragen te stellen. Maar ze hield zich van den domme. Thuis gaf ik Esther onderwijs uit de bijbel, en omdat ze niet naar school kon, leerde ik haar lezen en schrijven en andere vaardigheden.

Esther hielp me ook in de dienst. Voordat ik op stap ging om de bijbel met iemand te bestuderen, ging Esther op onderzoek uit om te kijken of de kust veilig was. Ze keek of de tekens die ik met de bijbelstudenten afgesproken had, aanwezig waren. De persoon die ik ging bezoeken, zette bijvoorbeeld een bepaalde bloempot op de vensterbank om me te laten weten of ik binnen kon komen. Tijdens de bijbelstudie liep Esther dan buiten met de kleine Ruth in de kinderwagen heen en weer terwijl ze op gevaar lette.

Naar Sachsenhausen

Hoe verging het Ferdinand? In september 1944 werd hij met vele anderen naar een station gebracht, waar in elk van de wachtende goederenwagens groepen van tachtig gevangenen werden geperst. Elke wagen had één toiletemmer en één emmer met drinkwater. De reis duurde drie dagen en drie nachten, terwijl er alleen ruimte was om te staan! De ventilatie was heel slecht. De wagens waren dicht, met slechts hier en daar een kijkgaatje. De hitte, honger en dorst — om nog maar niet te spreken van de stank — die ze moesten verduren, is onbeschrijflijk.

De trein kwam tot stilstand bij het beruchte concentratiekamp Sachsenhausen. Van alle gevangenen werden de persoonlijke bezittingen die ze nog hadden, afgenomen. De Getuigen wisten echter de twaalf zakbijbels die ze meegenomen hadden het kamp binnen te smokkelen!

Ferdinand en acht andere broeders werden naar een buitencommando in Rathenau gestuurd om onderdelen voor gevechtsvliegtuigen te maken. Hoewel men vaak met executie dreigde, weigerden de broeders dat soort werk te doen. Om elkaar aan te moedigen standvastig te blijven, lieten ze ’s ochtends een bijbeltekst rondgaan, zoals Psalm 18:2, zodat ze daar de hele dag over konden mediteren. Dat hielp hen om aan geestelijke dingen te denken.

Uiteindelijk kondigde kanongebulder de komst van de geallieerde en Russische troepen aan. De Russen kwamen als eersten aan bij het kamp waar Ferdinand en zijn metgezellen zaten. Ze gaven hun wat te eten en bevalen hen het kamp te verlaten. Eind april 1945 stond het Russische leger hen toe naar huis te gaan.

Eindelijk weer als gezin samen

Op 15 juni kwam Ferdinand in Nederland aan. Hij werd door de broeders in Groningen hartelijk welkom geheten. Daar hoorde hij dat wij nog in leven waren en ergens in het land woonden, en ook wij kregen bericht dat hij teruggekeerd was. De dagen dat we op Ferdinand wachtten leken wel eeuwen te duren, maar eindelijk riep de kleine Ruth op een dag: „Mama, een meneer voor de deur!” Daar was onze lieve man en vader!

Er moesten nog veel problemen opgelost worden voordat we weer als een normaal gezin konden functioneren. We hadden geen plek om te wonen, en het vormde een groot probleem om onze status als ingezetenen van Nederland terug te krijgen. Omdat we Duitsers waren, werden we verscheidene jaren door de Nederlandse ambtenaren als paria’s behandeld. Maar uiteindelijk konden we ons ergens vestigen en het leven weer opnemen waar we zo erg naar verlangden: Jehovah samen als gezin dienen.

„Ik vertrouw werkelijk op Jehovah”

Wanneer Ferdinand en ik later bijeenwaren met vrienden die net als wij die moeilijke periode hadden doorstaan, dachten we terug aan Jehovah’s liefdevolle leiding in die tijd (Psalm 7:1). Het gaf ons vreugde dat Jehovah ons door de jaren heen een aandeel had laten hebben aan het bevorderen van de Koninkrijksbelangen. We hadden het er ook vaak over hoe blij we waren dat we onze jonge jaren in Jehovah’s heilige dienst hadden gebruikt. — Prediker 12:1.

Na de periode van nazivervolging hebben Ferdinand en ik Jehovah nog meer dan vijftig jaar samen gediend totdat hij op 20 december 1995 zijn aardse loopbaan beëindigde. Ik ben nu bijna 98. Ik dank Jehovah nog elke dag dat onze kinderen tijdens die moeilijke jaren zo behulpzaam waren en dat ik nog altijd in staat ben om in zijn dienst te doen wat ik kan, tot heerlijkheid van zijn naam. Ik ben dankbaar voor alles wat Jehovah voor mij heeft gedaan, en het is mijn innige wens om mijn motto te blijven naleven: ’Wat mij betreft, ik vertrouw werkelijk op Jehovah.’ — Psalm 31:6.

[Illustratie op blz. 19]

Ferdinand en ik (oktober 1932)

[Illustratie op blz. 19]

De predikingsboot „Almina” met zijn bemanning

[Illustratie op blz. 22]

Met Ferdinand en de kinderen