Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Christus — Het middelpunt van profetieën

Christus — Het middelpunt van profetieën

Christus — Het middelpunt van profetieën

„Het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert.” — OPENBARING 19:10.

1, 2. (a) Voor welke beslissing stond Israël vanaf 29 G.T.? (b) Wat gaan we in dit artikel bespreken?

HET is het jaar 29 G.T. In Israël wordt druk gepraat over de beloofde Messias. Door de bediening van Johannes de Doper zijn de verwachtingen hooggespannen (Lukas 3:15). Johannes ontkent dat híȷ́ de Christus is. In plaats daarvan wijst hij naar Jezus van Nazareth en zegt: „Ik heb getuigenis afgelegd dat deze de Zoon van God is” (Johannes 1:20, 34). Al gauw volgen grote menigten Jezus om te luisteren naar zijn onderwijs en om door hem genezen te worden.

2 In de maanden die volgen, verschaft Jehovah een groot aantal bewijzen met betrekking tot zijn Zoon. Zij die de Schrift bestudeerd hebben en Jezus’ werken gadeslaan, hebben een deugdelijke basis om geloof in hem te stellen. Maar de grote massa van Gods verbondsvolk blijkt het aan geloof te ontbreken. Betrekkelijk weinig personen erkennen dat Jezus de Christus is, de Zoon van God (Johannes 6:60-69). Wat zouden wij gedaan hebben als we toen geleefd hadden? Zouden we ertoe bewogen zijn Jezus als de Messias te aanvaarden en zijn trouwe volgeling zijn geworden? Laten we eens stilstaan bij de bewijzen die Jezus zelf voor zijn identiteit geeft als hij ervan wordt beschuldigd de sabbat te schenden en ook eens letten op latere bewijzen die bedoeld zijn om het geloof van zijn loyale discipelen te versterken.

Jezus zelf geeft het bewijs

3. Welke omstandigheden dwongen Jezus ertoe bewijzen voor zijn identiteit aan te voeren?

3 Het is de paschatijd van 31 G.T. Jezus bevindt zich in Jeruzalem. Hij heeft net een man genezen die al 38 jaar ziek was. Maar omdat hij dit op de sabbat heeft gedaan, vervolgen de joden hem. Ook beschuldigen ze Jezus van godslastering en willen ze hem doden omdat hij God zijn Vader noemt (Johannes 5:1-9, 16-18). In zijn verdediging voert Jezus drie krachtige argumenten aan die elke oprechte jood wel moeten overtuigen van Jezus’ ware identiteit.

4, 5. Wat was het doel van Johannes’ bediening, en hoe goed heeft hij zich ervan gekweten?

4 Eerst wijst Jezus op het getuigenis van zijn voorloper, Johannes de Doper, als hij zegt: „Gij hebt mensen naar Johannes gezonden, en hij heeft getuigenis van de waarheid afgelegd. Die man was een brandende en schijnende lamp, en een korte tijd hebt gij u ten zeerste in zijn licht willen verheugen.” — Johannes 5:33, 35.

5 Johannes de Doper was „een brandende en schijnende lamp” in de zin dat hij zich vóór zijn onterechte gevangenzetting door Herodes had gekweten van zijn goddelijke opdracht de weg voor de Messias te bereiden. Johannes had gezegd: „De reden waarom ik in water kwam dopen, was dat [de Messias] aan Israël openbaar gemaakt zou worden. . . . Ik zag de geest gelijk een duif uit de hemel neerdalen, en hij bleef op hem. Ook ik kende hem niet, maar Degene die mij heeft gezonden om in water te dopen, die heeft tot mij gezegd: ’Degene op wie gij de geest ziet neerdalen en blijven, die is het die in heilige geest doopt.’ En ik heb het gezien, en ik heb getuigenis afgelegd dat deze de Zoon van God is” (Johannes 1:26-37). * Johannes identificeerde Jezus uitdrukkelijk als de Zoon van God — de beloofde Messias. Johannes’ getuigenis was zo duidelijk dat veel oprechte joden zo’n acht maanden na zijn dood moesten bekennen: „Alles wat Johannes over deze man zei, was waar.” — Johannes 10:41, 42.

6. Waarom hadden Jezus’ werken mensen ervan moeten overtuigen dat hij Gods steun genoot?

6 Vervolgens gebruikt Jezus een ander argument om te bekrachtigen dat hij als de Messias over geloofsbrieven beschikt. Hij wijst op zijn voortreffelijke werken als blijk van Gods steun. „Het getuigenis . . . dat ik heb, is groter dan dat van Johannes,” zegt hij, „want het zijn juist de werken die ik in opdracht van mijn Vader moet volbrengen, de werken zelf die ik doe, die getuigenis over mij afleggen dat de Vader mij heeft gezonden” (Johannes 5:36). Zelfs Jezus’ vijanden konden dit bewijs, dat talrijke wonderen omvatte, niet ontkennen. „Wat staat ons te doen, want deze mens verricht vele tekenen?”, vragen sommigen van hen later (Johannes 11:47). Anderen reageren echter gunstig en zeggen: „Wanneer de Christus gekomen is, zal hij dan soms meer tekenen verrichten dan deze man heeft verricht?” (Johannes 7:31) Jezus’ toehoorders verkeerden in een uitstekende positie om de eigenschappen van de Vader in de Zoon te herkennen. — Johannes 14:9.

7. Hoe leggen de Hebreeuwse Geschriften getuigenis over Jezus af?

7 Tot slot vestigt Jezus de aandacht op een onweerlegbaar getuigenis. „De Schriften . . . leggen juist getuigenis over mij af”, zegt hij, en voegt eraan toe: „Indien gij trouwens Mozes hadt geloofd, zoudt gij mij geloven, want hij heeft over mij geschreven” (Johannes 5:39, 46). Uiteraard was Mozes slechts een van de vele voorchristelijke getuigen die over de Christus schreven. Hun geschriften bevatten honderden profetieën en gedetailleerde geslachtsregisters, die allemaal op de Messias wezen (Lukas 3:23-38; 24:44-46; Handelingen 10:43). En wat valt er te zeggen van de Mozaïsche wet? „De Wet [is] onze leermeester geworden die tot Christus leidt”, schreef de apostel Paulus (Galaten 3:24). Ja, „het is het getuigenis afleggen omtrent Jezus dat tot profeteren inspireert”; het is de hele zin, opzet en bedoeling van bijbelprofetieën. — Openbaring 19:10.

8. Waarom stelden veel joden geen geloof in de Messias?

8 Zou al dit bewijsmateriaal — Johannes’ duidelijke getuigenis, Jezus’ eigen krachtige werken en goddelijke eigenschappen, en het indrukwekkende getuigenis van de Schriften — ons er niet van overtuigen dat Jezus de Messias was? Iedereen die God en zijn Woord echt liefhad, zou dit dadelijk inzien en geloof oefenen in Jezus als de beloofde Messias. Maar aan die liefde ontbrak het veelal in Israël. Tegen zijn tegenstanders zei Jezus: „Ik weet heel goed dat gij de liefde van God niet in u hebt” (Johannes 5:42). Ze ’namen heerlijkheid van elkaar aan’ in plaats van ’de heerlijkheid te zoeken die van de enige God komt’. Geen wonder dat ze in onmin waren geraakt met Jezus, die net als zijn Vader een afschuw heeft van zo’n denkwijze! — Johannes 5:43, 44; Handelingen 12:21-23.

Gesterkt door een profetisch visioen

9, 10. (a) Waarom was het zo’n goed moment om Jezus’ discipelen een teken te geven? (b) Welke opmerkelijke belofte deed Jezus zijn discipelen?

9 Er is ruim een jaar verstreken sinds Jezus het bovenvermelde bewijs voor zijn messiasschap gaf. Het Pascha van het jaar 32 G.T. is inmiddels achter de rug. Velen die geloofden, volgen Jezus nu niet meer, misschien vanwege vervolging, materialisme of de zorgen des levens. Anderen kunnen in de war zijn geraakt of teleurgesteld zijn omdat Jezus niet is ingegaan op de pogingen om hem koning te maken. Toen de joodse religieuze leiders hem vroegen hun een teken uit de hemel te laten zien, waarmee hij zichzelf zou verheerlijken, weigerde hij dat (Mattheüs 12:38, 39). Die weigering kan sommigen voor een raadsel hebben gesteld. Bovendien is Jezus begonnen zijn discipelen iets te onthullen wat ze heel moeilijk kunnen bevatten, namelijk „dat hij naar Jeruzalem moest gaan en veel zou moeten lijden van de zijde van de oudere mannen en overpriesters en schriftgeleerden, en dat hij gedood . . . zou worden”. — Mattheüs 16:21-23.

10 Over nog eens negen of tien maanden zal voor Jezus de tijd gekomen zijn „om uit deze wereld naar de Vader te gaan” (Johannes 13:1). Diepbezorgd over zijn loyale discipelen belooft Jezus sommigen van hen nu juist wat hij de ongelovige joden heeft geweigerd — een teken uit de hemel. „Voorwaar, ik zeg u”, verklaart Jezus, „dat sommigen van hen die hier staan, geenszins de dood zullen smaken voordat zij eerst de Zoon des mensen in zijn koninkrijk zien komen” (Mattheüs 16:28). Uiteraard zegt Jezus hier niet dat sommigen van zijn discipelen in leven zullen blijven tot de oprichting van het Messiaanse koninkrijk in 1914. Het is Jezus’ bedoeling drie van zijn naaste discipelen een spectaculaire vooruitblik te geven op zijn heerlijkheid in Koninkrijksmacht. Dit toekomstvisioen wordt de transfiguratie genoemd.

11. Beschrijf het transfiguratievisioen.

11 Zes dagen later neemt Jezus Petrus, Jakobus en Johannes mee een hoge berg op — waarschijnlijk een uitloper van het Hermongebergte. Daar ondergaat Jezus ’voor hun ogen een transfiguratie; zijn aangezicht straalt als de zon en zijn bovenklederen worden glanzend als het licht’. Ook de profeten Mozes en Elia verschijnen ten tonele en voeren een gesprek met Jezus. Deze ontzagwekkende gebeurtenis vindt mogelijk ’s nachts plaats, wat het allemaal nog aangrijpender maakt. Het visioen is zo echt dat Petrus aanbiedt drie tenten op te zetten, voor Jezus, Mozes en Elia elk één. Terwijl Petrus nog spreekt, worden ze overschaduwd door een heldere wolk, waaruit een stem klinkt die zegt: „Dit is mijn Zoon, de geliefde, die ik heb goedgekeurd; luistert naar hem.” — Mattheüs 17:1-6.

12, 13. Welke uitwerking had het transfiguratievisioen op Jezus’ discipelen, en hoe kwam dat?

12 Het is waar dat Petrus pas nog heeft verklaard dat Jezus „de Christus [is], de Zoon van de levende God” (Mattheüs 16:16). Maar nu horen ze God zelf zijn getuigenis geven, als bevestiging van de identiteit en de rol van zijn gezalfde Zoon! Wat een geloofversterkende ervaring is dit transfiguratievisioen voor Petrus, Jakobus en Johannes! Nu hun geloof aanzienlijk versterkt is, zijn ze beter voorbereid op wat er voor hen ligt en op de belangrijke rol die ze in de toekomstige gemeente zullen spelen.

13 De transfiguratie maakt een blijvende indruk op de discipelen. Ruim dertig jaar later schrijft Petrus: „[Jezus] ontving van God, de Vader, eer en heerlijkheid, toen er woorden zoals deze door de luisterrijke heerlijkheid tot hem werden gericht: ’Dit is mijn zoon, mijn geliefde, die ík heb goedgekeurd.’ Ja, deze woorden hebben wij uit de hemel horen komen toen wij met hem op de heilige berg waren” (2 Petrus 1:17, 18). Johannes is al net zo onder de indruk van het gebeurde. Meer dan zestig jaar later zinspeelt hij er kennelijk op met de woorden: „Wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van een vader” (Johannes 1:14). Toch zal de transfiguratie niet het laatste visioen zijn dat Jezus’ volgelingen krijgen.

Nog meer licht voor Gods loyalen

14, 15. In welke zin zou de apostel Johannes blijven totdat Jezus kwam?

14 Na zijn opstanding verschijnt Jezus aan zijn discipelen bij de Zee van Galilea. Daar zegt hij tegen Petrus: „Indien het mijn wil is dat [Johannes] blijft totdat ik kom, wat gaat u dat aan?” (Johannes 21:1, 20-22, 24) Duiden deze woorden erop dat de apostel Johannes de andere apostelen zou overleven? Blijkbaar wel, want hij dient Jehovah nog eens bijna zeventig jaar getrouw. Maar er ligt meer in Jezus’ uitspraak opgesloten.

15 De uitdrukking „totdat ik kom” herinnert ons aan wat Jezus zei over ’de komst van de Zoon des mensen in zijn koninkrijk’ (Mattheüs 16:28). Johannes blijft ’totdat Jezus komt’ in de zin dat Johannes later een profetisch visioen krijgt van Jezus’ komst in Koninkrijksmacht. Tegen het einde van zijn leven, als hij zich in ballingschap op het eiland Patmos bevindt, ontvangt Johannes de Openbaring met al haar verbazingwekkende profetische tekenen van gebeurtenissen die in „de dag des Heren” zullen plaatsvinden. Johannes is zo onder de indruk van deze spectaculaire visioenen dat hij, als Jezus zegt: „Ja, ik kom vlug”, uitroept: „Amen! Kom, Heer Jezus.” — Openbaring 1:1, 10; 22:20.

16. Waarom is het belangrijk dat we ons geloof blijven versterken?

16 Oprechte mensen in de eerste eeuw aanvaarden Jezus als de Messias en stellen geloof in hem. Gezien het heersende gebrek aan geloof om hen heen, het werk dat ze moeten doen en de beproevingen die hun wachten, moeten deze nieuwe gelovigen gesterkt worden. Jezus heeft zijn messiasschap ruimschoots bewezen en verhelderende profetische visioenen verschaft om zijn loyale volgelingen aan te moedigen. In deze tijd zijn we ver gevorderd in „de dag des Heren”. Weldra zal Christus Satans hele goddeloze samenstel van dingen vernietigen en Gods volk bevrijden. Ook wij moeten ons geloof versterken door ten volle gebruik te maken van al Jehovah’s voorzieningen voor ons geestelijk welzijn.

Ondanks alle duisternis en verdrukking gespaard gebleven

17, 18. Welke grote tegenstelling bestond er in de eerste eeuw tussen Jezus’ volgelingen en degenen die Gods voornemen dwarsboomden, en hoe is het afgelopen voor elk van de groepen?

17 Na Jezus’ dood gehoorzamen de discipelen moedig zijn gebod om „zowel in Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria en tot de verst verwijderde streek der aarde” van hem te getuigen (Handelingen 1:8). De jonge christelijke gemeente maakt diverse periodes van intense vervolging mee, maar Jehovah zegent ze met geestelijke verlichting en met veel nieuwe discipelen. — Handelingen 2:47; 4:1-31; 8:1-8.

18 Daar staat tegenover dat de vooruitzichten van degenen die het goede nieuws vijandig gezind zijn, alsmaar somberder worden. „De weg van de goddelozen is als het donker”, zegt Spreuken 4:19. „Zij hebben niet geweten waarover zij blijven struikelen.” „Het donker” wordt in 66 G.T. intenser als Romeinse strijdkrachten Jeruzalem belegeren. Nadat de Romeinen zich zonder duidelijke reden tijdelijk teruggetrokken hebben, komen ze in 70 G.T. terug, en deze keer maken ze de stad met de grond gelijk. Volgens de joodse historicus Josephus komen ruim een miljoen joden om. Maar de getrouwe christenen ontkomen. Hoe? Doordat ze wanneer de eerste belegering wordt opgeheven, Jezus’ gebod om te vluchten gehoorzamen. — Lukas 21:20-22.

19, 20. (a) Waarom heeft Gods volk geen reden om bang te zijn nu het huidige samenstel van dingen zijn einde nadert? (b) Welk opmerkelijke inzicht heeft Jehovah zijn volk in de decennia voor 1914 gegeven?

19 Wij verkeren in een soortgelijke situatie. De naderende grote verdrukking zal voor Satans hele goddeloze stelsel het einde betekenen. Maar Gods volk hoeft niet bang te zijn, want Jezus heeft beloofd: „Ziet! ik ben met u alle dagen tot het besluit van het samenstel van dingen” (Mattheüs 28:20). Om het geloof van zijn eerste discipelen op te bouwen en hen voor te bereiden op wat hun te wachten stond, gaf Jezus hun een vooruitblik op zijn hemelse heerlijkheid als Messiaanse Koning. En hoe is het nu? In 1914 werd die vooruitblik werkelijkheid. En wat een geloofversterkende werkelijkheid is dat voor Gods volk! Ze houdt de belofte in van een schitterende toekomst, en Jehovah’s dienstknechten wordt steeds meer inzicht in die werkelijkheid verleend. Terwijl de duisternis in de wereld toeneemt, is „het pad van de rechtvaardigen . . . als het glanzende licht, dat steeds helderder wordt tot de dag stevig bevestigd is”. — Spreuken 4:18.

20 Nog voor 1914 begon een groepje gezalfde christenen belangrijke waarheden over de wederkomst van de Heer te begrijpen. Ze beseften bijvoorbeeld dat de wederkomst onzichtbaar zou zijn, wat te kennen werd gegeven door de twee engelen die in 33 G.T. aan de discipelen verschenen terwijl Jezus naar de hemel opsteeg. Nadat een wolk Jezus aan het gezicht van de discipelen had onttrokken, zeiden de engelen: „Deze Jezus, die van u werd opgenomen in de lucht, zal aldus op dezelfde wijze komen als gij hem in de lucht hebt zien gaan.” — Handelingen 1:9-11.

21. Wat zal in het volgende artikel worden besproken?

21 Alleen Jezus’ loyale volgelingen waren er getuige van dat Jezus de aarde verliet. Net als bij de transfiguratie was er geen openbaar vertoon; de wereld in het algemeen besefte niet eens wat er gebeurde. Zo zou het ook gaan als Christus terugkeerde in Koninkrijksmacht (Johannes 14:19). Alleen zijn trouwe gezalfde discipelen zouden zijn tegenwoordigheid als Koning onderscheiden. In het volgende artikel zullen we zien hoe dat inzicht van grote invloed op hen zou zijn en zou uitlopen op de bijeenbrenging van miljoenen mensen die Jezus’ aardse onderdanen zouden worden. — Openbaring 7:9, 14.

[Voetnoot]

^ ¶5 Kennelijk heeft alleen Johannes Gods stem gehoord bij Jezus’ doop. De joden tot wie Jezus zich hier richt, ’hebben noch Gods stem ooit gehoord, noch zijn gedaante gezien’. — Johannes 5:37.

Hoe was het ook weer?

• Welke bewijzen voerde Jezus aan voor zijn messiasschap toen hij van sabbatschending en godslastering werd beschuldigd?

• Wat hadden Jezus’ eerste discipelen aan de transfiguratie?

• Wat bedoelde Jezus toen hij zei dat Johannes zou blijven totdat hij kwam?

• Welke vooruitblik werd in 1914 werkelijkheid?

[Studievragen]

[Illustraties op blz. 10]

Jezus wees op zijn geloofsbrieven als de Messias

[Illustratie op blz. 12]

Het transfiguratievisioen was geloofversterkend

[Illustratie op blz. 13]

Johannes zou blijven tot Jezus’ ’komst’