Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

„Gij werdt met een prijs gekocht”

„Gij werdt met een prijs gekocht”

„Gij werdt met een prijs gekocht”

„Gij werdt met een prijs gekocht. Verheerlijkt dan toch vooral God.” — 1 KORINTHIËRS 6:20.

1, 2. (a) Hoe moesten Israëlitische slaven volgens de Mozaïsche wet behandeld worden? (b) Welke optie had een slaaf die van zijn meester hield?

„SLAVERNIJ kwam in de oude wereld veel voor en werd algemeen geaccepteerd”, zegt een bijbels woordenboek. Het voegt eraan toe: „De economie van Egypte, Griekenland en Rome was afhankelijk van slavenarbeid. In de eerste eeuw na Christus was in Italië één op de drie personen en elders één op de vijf een slaaf.” — Holman Illustrated Bible Dictionary.

2 Hoewel slavernij ook in het oude Israël bestond, zorgde de Mozaïsche wet ervoor dat Hebreeuwse slaven beschermd werden. Zo kon een Israëliet volgens de Wet niet langer dan zes jaar als slaaf dienen. In het zevende jaar mocht hij „zonder vergoeding als vrijgelatene weggaan”. De regels voor het behandelen van slaven waren zo redelijk en humaan dat in de Wet van Mozes zelfs de volgende voorziening was opgenomen: „Zo de slaaf nadrukkelijk zegt: ’Ik heb mijn meester, mijn vrouw en mijn zonen werkelijk lief; ik wil niet als vrijgelatene weggaan’, dan moet zijn meester hem tot de ware God doen naderen en hem tot aan de deur of de deurpost brengen; en zijn meester moet zijn oor met een priem doorboren, en hij moet tot onbepaalde tijd zijn slaaf zijn.” Exodus 21:2-6; Leviticus 25:42, 43; Deuteronomium 15:12-18.

3. (a) Wat voor slavernij aanvaardden de eerste-eeuwse christenen? (b) Wat beweegt ons ertoe God te dienen?

3 Die voorziening van vrijwillige slavernij was een voorproefje van de slavernij waarin christenen verkeren. De bijbelschrijvers Paulus, Jakobus, Petrus en Judas bijvoorbeeld identificeerden zich als slaven van God en van Christus (Titus 1:1; Jakobus 1:1; 2 Petrus 1:1; Judas 1). Paulus herinnerde de christenen uit Thessalonika eraan dat ze zich van hun afgoden tot God hadden gekeerd „om een levende en ware God als slaven te dienen” (1 Thessalonicenzen 1:9). Wat bewoog die christenen ertoe gewillige slaven van God te worden? Welnu, wat bewoog sommige Israëlitische slaven ertoe afstand te doen van hun persoonlijke vrijheid? Was dat niet liefde voor hun meester? Christelijke slavernij is gebaseerd op liefde voor God. Als we de ware en levende God leren kennen en liefhebben, worden we ertoe bewogen hem ’met geheel ons hart en geheel onze ziel te dienen’ (Deuteronomium 10:12, 13). Maar wat houdt het in een slaaf van God en van Christus te worden? Hoe is dat van invloed op ons dagelijks leven?

„Doet alle dingen tot Gods heerlijkheid”

4. Hoe worden we slaven van God en van Christus?

4 Een slaaf wordt wel omschreven als een persoon die eigendom is van iemand anders en die absolute gehoorzaamheid verschuldigd is. Wij worden eigendom van Jehovah wanneer we ons leven aan hem opdragen en ons laten dopen. „Ook behoort gij uzelf niet toe,” legde de apostel Paulus uit, „want gij werdt met een prijs gekocht” (1 Korinthiërs 6:19, 20). Die prijs is uiteraard het loskoopoffer van Jezus Christus, want op grond daarvan aanvaardt Jehovah ons als zijn dienstknechten, of we nu gezalfde christenen zijn of tot hun metgezellen met een aardse hoop behoren (Efeziërs 1:7; 2:13; Openbaring 5:9). Vanaf onze doop behoren we dus Jehovah toe (Romeinen 14:8). Aangezien we gekocht zijn met het kostbare bloed van Jezus Christus, worden we ook slaven van hem en zijn we verplicht zijn geboden na te leven. — 1 Petrus 1:18, 19.

5. Wat is onze voornaamste plicht als slaven van Jehovah, en hoe kunnen we die nakomen?

5 Slaven moeten hun meester gehoorzamen. Onze slavernij is vrijwillig en spruit voort uit onze liefde voor de Meester. „Dit betekent de liefde tot God,” zegt 1 Johannes 5:3, „dat wij zijn geboden onderhouden; en toch zijn zijn geboden geen drukkende last.” Onze gehoorzaamheid is dus een zichtbaar bewijs van onze liefde en onze onderworpenheid en ze blijkt uit alles wat we doen. „Hetzij gij daarom eet of drinkt of iets anders doet,” zei Paulus, „doet alle dingen tot Gods heerlijkheid” (1 Korinthiërs 10:31). In het dagelijks leven willen we ook in kleine dingen laten zien dat we ’Jehovah als slaven dienen’. — Romeinen 12:11.

6. Welke invloed heeft het feit dat we slaven van God zijn op onze beslissingen in het leven? Geef een voorbeeld.

6 Zo moeten we als we beslissingen nemen zorgvuldig rekening houden met de wil van onze hemelse Meester, Jehovah (Maleachi 1:6). Bij moeilijke beslissingen kan onze gehoorzaamheid aan God beproefd worden. Zullen we in zo’n geval zijn raad opvolgen of aan de neigingen van ons ’verraderlijke en niets ontziende hart’ toegeven? (Jeremia 17:9) Melisa, een ongehuwde christen, was nog niet zo lang gedoopt toen een jonge man belangstelling voor haar kreeg. Hij leek heel aardig en kreeg al bijbelstudie van Jehovah’s Getuigen. Toch besprak een ouderling met Melisa waarom het verstandig is Jehovah’s gebod op te volgen „alleen in de Heer” te trouwen (1 Korinthiërs 7:39; 2 Korinthiërs 6:14). „Ik vond het heel moeilijk dit advies op te volgen”, geeft Melisa toe. „Maar aangezien ik me aan Jehovah had opgedragen om zijn wil te doen, besloot ik zijn duidelijke instructies te gehoorzamen.” Terugkijkend op de situatie zegt ze: „Ik ben zo blij dat ik het advies heb opgevolgd. De man hield al gauw op met studeren. Als ik die relatie had doorgezet, was ik nu getrouwd geweest met een ongelovige.”

7, 8. (a) Waarom moeten we ons er niet al te druk om maken of we mensen behagen? (b) Illustreer hoe mensenvrees overwonnen kan worden.

7 Als slaven van God mogen we geen slaven van mensen worden (1 Korinthiërs 7:23). Natuurlijk wil niemand van ons impopulair zijn, maar we moeten altijd in gedachte houden dat christenen andere normen hebben dan de wereld. Paulus vroeg: „Zoek ik mensen te behagen?” Zijn conclusie: „Indien ik nog mensen behaagde, zou ik geen slaaf van Christus zijn” (Galaten 1:10). We mogen gewoon niet toegeven aan de druk om onze klasgenoten, collega’s, buren of anderen te behagen. Wat kunnen we doen als we onder druk komen te staan om ons aan te passen?

8 Neem bijvoorbeeld Elena, een jonge christen in Spanje. Een aantal van haar klasgenoten waren bloeddonor. Ze wisten dat Elena als Getuige van Jehovah geen bloed zou geven en geen transfusies zou aanvaarden. Toen zich een gelegenheid voordeed, bood Elena aan een presentatie te geven om haar standpunt aan de hele klas uit te leggen. „Ik was eigenlijk heel erg zenuwachtig”, zegt Elena. „Maar ik bereidde me goed voor en stond versteld van het resultaat. Veel van de leerlingen kregen respect voor me, en de leraar zei dat hij bewondering had voor het werk dat ik doe. Ik was vooral blij dat ik de naam van Jehovah had verdedigd en dat ik de redenen voor mijn bijbelse standpunt duidelijk had kunnen uiteenzetten” (Genesis 9:3, 4; Handelingen 15:28, 29). Het is waar dat we als slaven van God en van Christus opvallen omdat we anders zijn. Aan de andere kant kunnen we heel goed respect afdwingen als we bereid zijn eerbiedig ons geloof te verdedigen. — 1 Petrus 3:15.

9. Wat leren we van een engel die aan de apostel Johannes verscheen?

9 Het besef dat we slaven van God zijn, kan ons ook nederig houden. De apostel Johannes was ooit zo onder de indruk van een prachtig visioen van het hemelse Jeruzalem dat hij neerviel aan de voeten van de engel die als Gods woordvoerder had gefungeerd, om hem te aanbidden. „Pas op!”, zei de engel tegen hem. „Doe dat niet! Ik ben slechts een medeslaaf van u en van uw broeders die profeten zijn en van hen die de woorden van deze boekrol onderhouden. Aanbid God” (Openbaring 22:8, 9). Wat een goed voorbeeld gaf die engel aan al Gods slaven! Sommige christenen hebben misschien speciale verantwoordelijkheden in de gemeente. Toch zei Jezus: „Wie onder u groot wil worden, moet uw dienaar zijn, en wie onder u de eerste wil zijn, moet uw slaaf zijn” (Mattheüs 20:26, 27). Als Jezus’ volgelingen zijn we allemaal slaven.

„Wij hebben gedaan wat wij moesten doen”

10. Laat aan de hand van bijbelse voorbeelden zien dat getrouwe dienstknechten van God het niet altijd makkelijk vonden zijn wil te doen.

10 Het is voor onvolmaakte mensen niet altijd makkelijk Gods wil te doen. De profeet Mozes gehoorzaamde niet meteen toen Jehovah hem vroeg de zonen van Israël uit Egyptische slavernij te voeren (Exodus 3:10, 11; 4:1, 10). Toen Jona opdracht kreeg de bevolking van Ninevé een oordeelsboodschap te verkondigen, „stond [hij] op om de wijk te nemen naar Tarsis, weg van het aangezicht van Jehovah” (Jona 1:2, 3). Baruch, de secretaris van de profeet Jeremia, klaagde dat hij „afgemat” was (Jeremia 45:2, 3). Hoe dienen wij te reageren als dat wat we graag willen niet strookt met Gods wil? Een van Jezus’ illustraties geeft het antwoord.

11, 12. (a) Vertel kort Jezus’ illustratie uit Lukas 17:7-10. (b) Wat leren we uit Jezus’ illustratie?

11 Jezus sprak over een slaaf die de hele dag op het veld was geweest om de kudde van zijn meester te hoeden. Toen de slaaf na zo’n twaalf uur hard werken moe thuiskwam, vroeg zijn meester hem niet om te gaan zitten en van een goede maaltijd te genieten. In plaats daarvan zei de meester: „Maak iets klaar voor mijn avondmaaltijd, en doe een schort voor en bedien mij totdat ik klaar ben met eten en drinken, en daarna kunt gij eten en drinken.” Pas nadat hij zijn meester had bediend, kon de slaaf voor zichzelf gaan zorgen. Als besluit van zijn illustratie zei Jezus: „Zo moet ook gij, wanneer gij alles hebt gedaan wat u is opgedragen, zeggen: ’Wij zijn onnutte slaven. Wij hebben gedaan wat wij moesten doen.’” — Lukas 17:7-10.

12 Jezus wilde met deze illustratie niet aantonen dat Jehovah niet waardeert wat we in zijn dienst doen, want de bijbel zegt duidelijk: „God is niet onrechtvaardig, zodat hij uw werk en de liefde die gij voor zijn naam hebt getoond . . ., zou vergeten” (Hebreeën 6:10). Nee, in Jezus’ gelijkenis ging het erom dat een slaaf niet alleen aan zijn eigen gemak kan denken en doen wat hij zelf graag wil. Toen we ons aan God opdroegen en ervoor kozen zijn slaven te worden, hebben we ermee ingestemd Gods wil boven onze eigen wil te stellen. We moeten onze wil dus ondergeschikt maken aan de wil van God.

13, 14. (a) In welke omstandigheden moeten we misschien weigeren aan onze neigingen toe te geven? (b) Waarom moeten we Gods wil altijd voor laten gaan?

13 Misschien kost het ons veel moeite geregeld Gods Woord en de publicaties van „de getrouwe en beleidvolle slaaf” te bestuderen (Mattheüs 24:45). Dat kan vooral zo zijn als we altijd al moeite met lezen hebben gehad of als een publicatie „de diepe dingen Gods” bespreekt (1 Korinthiërs 2:10). Maar horen we geen tijd in te ruimen voor persoonlijke studie? Misschien moeten we onszelf ertoe dwingen er rustig voor te gaan zitten om het studiemateriaal door te nemen. Als we dat niet doen, hoe krijgen we dan ooit trek in het ’vaste voedsel dat bij rijpe mensen hoort’? — Hebreeën 5:14.

14 En hoe zit het met de keren dat we na een lange werkdag moe thuiskomen? Het kan zijn dat we onszelf dan moeten dwingen om een christelijke vergadering bij te wonen. Het kan ook zijn dat prediken tegen vreemden niet in onze aard ligt. Zelfs Paulus erkende dat er momenten kunnen zijn waarop we het goede nieuws ’tegen onze wil’ bekendmaken (1 Korinthiërs 9:17). Maar we doen het omdat Jehovah — onze hemelse Meester, van wie we houden — zegt dat het moet. En voelen we ons niet elke keer weer verkwikt en voldaan als we moeite hebben gedaan om te studeren, een vergadering bij te wonen of te prediken? — Psalm 1:1, 2; 122:1; 145:10-13.

Niet kijken naar ’de dingen die achter ons liggen’

15. Hoe was Jezus een voorbeeld van onderworpenheid aan God?

15 Jezus Christus heeft op een ongeëvenaarde manier zijn onderworpenheid aan zijn hemelse Vader getoond. „Ik ben niet uit de hemel neergedaald om mijn wil te doen, maar de wil van hem die mij heeft gezonden”, zei Jezus tegen zijn discipelen (Johannes 6:38). Toen hij het heel zwaar had in de hof van Gethsemané, bad hij: „Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker aan mij voorbijgaan. Doch niet zoals ik wil, maar zoals gij wilt.” — Mattheüs 26:39.

16, 17. (a) Hoe moeten we de dingen bezien die we hebben achtergelaten? (b) Laat zien dat Paulus realistisch was toen hij zijn wereldse vooruitzichten als „een hoop vuil” bezag.

16 Jezus Christus wil dat we ons besluit om slaven van God te worden, getrouw naleven. Hij zei: „Niemand die zijn hand aan de ploeg heeft geslagen en ziet naar de dingen die achter hem liggen, is goed geschikt voor het koninkrijk Gods” (Lukas 9:62). Als slaven van God is het heel onverstandig steeds te denken aan wat we achtergelaten hebben. Nee, we moeten juist koesteren wat we gewonnen hebben door ervoor te kiezen Gods slaven te worden. Paulus schreef aan de Filippenzen: „Ik beschouw alle dingen ook werkelijk als verlies wegens de uitnemende waarde van de kennis van Christus Jezus, mijn Heer. Om zijnentwil heb ik het verlies van alle dingen aanvaard en ik beschouw ze als een hoop vuil, opdat ik Christus moge winnen.” — Filippenzen 3:8.

17 Sta er eens bij stil wat Paulus allemaal als een hoop vuil beschouwde en opgaf ten gunste van de geestelijke beloningen als slaaf van God. Niet alleen liet hij het gerief van de wereld achter zich maar ook liet hij de kans schieten om een leider van het judaïsme te worden. Als Paulus het judaïsme was blijven beoefenen, was het heel goed mogelijk geweest dat hij het tot een positie als die van Simeon, de zoon van Gamaliël, Paulus’ leraar, gebracht had (Handelingen 22:3; Galaten 1:14). Simeon werd een leider van de Farizeeën, en hoewel hij zijn bedenkingen had, speelde hij een voorname rol in de joodse opstand tegen Rome (66-70 G.T.). In dat bloedige conflict verloor hij het leven door toedoen van hetzij joodse extremisten of het Romeinse leger.

18. Toon met een voorbeeld aan hoe geestelijke inspanningen beloond worden.

18 Veel Getuigen van Jehovah hebben Paulus’ voorbeeld gevolgd. „Toen ik van school kwam,” zegt Jean, „had ik binnen een paar jaar een baan als secretaresse voor een gerenommeerd advocaat in Londen. Ik hield van mijn werk en verdiende goed, maar in mijn hart wist ik dat ik meer in de dienst voor Jehovah kon doen. Uiteindelijk nam ik ontslag en ging pionieren. Ik ben zo blij dat ik die stap heb gezet — nu bijna twintig jaar geleden! Mijn volletijddienst heeft mijn leven veel meer verrijkt dan secretaressewerk ooit had kunnen doen. Niets geeft me meer voldoening dan te zien hoe Jehovah’s Woord iemands leven kan veranderen. Het is fantastisch om daar een aandeel aan te hebben. Wat wij Jehovah geven valt in het niet bij wat we ervoor terugkrijgen.”

19. Wat moeten we ons vast voornemen, en waarom?

19 In de loop van de tijd kunnen onze omstandigheden veranderen, maar onze toewijding aan God blijft gelijk. We zijn nog steeds Jehovah’s slaven, en hij laat het aan ons over te beslissen hoe we onze tijd, energie, talenten en andere middelen het beste kunnen gebruiken. Door de beslissingen die we in dit opzicht nemen, kunnen we dus onze liefde voor God laten zien. En er blijkt ook uit in welke mate we bereid zijn persoonlijke offers te brengen (Mattheüs 6:33). Moeten we, ongeacht onze omstandigheden, niet vastbesloten zijn Jehovah het allerbeste te geven? Paulus schreef: „Indien de bereidheid er eerst is, dan is ze vooral aanvaardbaar naar hetgeen men heeft, niet naar hetgeen men niet heeft.” — 2 Korinthiërs 8:12.

’Gij hebt heiligheid tot vrucht’

20, 21. (a) Welke vrucht wordt door slaven van God voortgebracht? (b) Hoe beloont Jehovah degenen die hem het allerbeste geven?

20 Een slaaf van God zijn is niet onderdrukkend. Integendeel, het helpt ons juist te ontkomen aan een fnuikende vorm van slavernij die ons van onze vreugde berooft. „Nu hebt gij echter,” schreef Paulus, „omdat gij vrijgemaakt werdt van de zonde, maar slaven van God zijt geworden, heiligheid tot vrucht, en als eindresultaat eeuwig leven” (Romeinen 6:22). Onze slavernij aan God heeft heiligheid tot vrucht in de zin dat we de voordelen ondervinden van heilig, of moreel rein, gedrag. Bovendien zal het in de toekomst tot eeuwig leven leiden.

21 Jehovah is heel vrijgevig tegenover zijn slaven. Als we ons best doen in zijn dienst opent hij „de sluizen van de hemel” en giet een zegen over ons uit „totdat er geen gebrek meer is” (Maleachi 3:10). Wat een vreugde zal het zijn om tot in alle eeuwigheid als Jehovah’s slaven te blijven dienen!

Overzichtsvragen

• Waarom worden we slaven van God?

• Hoe laten we zien dat we ons aan Gods wil onderwerpen?

• Waarom moeten we bereid zijn Jehovah’s wil boven onze eigen wil te stellen?

• Waarom moeten we niet kijken naar ’de dingen die achter ons liggen’?

[Studievragen]

[Illustratie op blz. 16, 17]

De voorziening van vrijwillige slavernij in Israël was een voorproefje van christelijke slavernij

[Illustratie op blz. 17]

Bij onze doop worden we slaven van God

[Illustraties op blz. 17]

Christenen stellen Gods wil op de eerste plaats

[Illustratie op blz. 18]

Mozes zag tegen zijn toewijzing op