Doorgaan naar inhoud

Doorgaan naar inhoudsopgave

Vragen van lezers

Vragen van lezers

Vragen van lezers

Waarom zeiden de discipelen toen ze hoorden dat de gevangengenomen Petrus voor de deur stond: „Het is zijn engel”? — Handelingen 12:15.

De discipelen kunnen ten onrechte hebben verondersteld dat er een hemelse boodschapper die Petrus vertegenwoordigde voor de poort stond. Laten we de context van deze passage eens bekijken.

Petrus was gearresteerd door Herodes, die Jakobus ter dood had gebracht. De discipelen hadden dus alle reden om te geloven dat Petrus eenzelfde lot wachtte. Nadat Petrus gevangengenomen was, werd hij geketend en onder bewaking gesteld van vier ploegen soldaten van vier man elk. Maar op een nacht werd hij op miraculeuze wijze door een engel bevrijd en de gevangenis uit geleid. Toen Petrus ten slotte tot het besef kwam wat er gebeurde, zei hij: „Nu weet ik inderdaad dat Jehovah zijn engel heeft uitgezonden en mij uit de hand van Herodes . . . heeft bevrijd.” — Handelingen 12:1-11.

Petrus ging onmiddellijk naar het huis van Maria, de moeder van Johannes Markus, waar een aantal discipelen bijeenwaren. Toen hij op de poortdeur klopte, kwam een dienstmeisje, Rhode geheten, horen wie er was. Ze herkende Petrus’ stem en rende weg om het de anderen te vertellen, maar ze liet hem niet binnen! Eerst konden de discipelen niet geloven dat Petrus voor de poort stond. In plaats daarvan veronderstelden ze ten onrechte: „Het is zijn engel.” — Handelingen 12:12-15.

Dachten de discipelen dat Petrus al ter dood gebracht was en dat zijn van het lichaam ontdane geest zich voor de poort bevond? Dat kon beslist niet het geval zijn, want Jezus’ volgelingen kenden de schriftuurlijke waarheid over de doden — dat ze „zich van helemaal niets bewust” zijn (Prediker 9:5, 10). Wat kunnen de discipelen dan bedoeld hebben toen ze zeiden: „Het is zijn engel”?

Jezus’ discipelen wisten dat engelen Gods volk de hele geschiedenis door persoonlijk hadden bijgestaan. Zo sprak Jakob over „de engel die mij tot nu toe uit alle rampspoed heeft verlost” (Genesis 48:16). En over een jong kind in hun midden zei Jezus tegen zijn volgelingen: „Ziet erop toe dat gij niet een van deze kleinen veracht, want ik zeg u dat hun engelen in de hemel altijd het aangezicht aanschouwen van mijn Vader, die in de hemel is.” — Mattheüs 18:10.

Interessant is dat Young’s Literal Translation of the Holy Bible het woord agʹge·los („engel”) weergeeft met „boodschapper”. Blijkbaar waren er joden die geloofden dat elke dienstknecht van God zijn eigen engel had, een „beschermengel” in feite. Natuurlijk wordt die opvatting niet met zoveel woorden in Gods Woord geleerd. Het is echter heel goed mogelijk dat toen de discipelen zeiden: „Het is zijn engel”, ze veronderstelden dat er een hemelse boodschapper die Petrus vertegenwoordigde voor de poort stond.